ECLI:NL:RBROT:2025:6849

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
11554657 CV EXPL 25-3777
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake zorgverzekeringsovereenkomst en betalingsregeling tussen CZ Zorgverzekeringen N.V. en gedaagde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen CZ Zorgverzekeringen N.V. en een gedaagde, die zelf procedeert. De gedaagde heeft een zorgverzekeringsovereenkomst met CZ afgesloten, maar heeft de premies voor de maanden februari, maart en april 2024 niet betaald. CZ vordert betaling van de achterstallige premies, die in totaal € 437,55 bedragen, evenals incassokosten en rente. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de premies niet heeft betwist en heeft de vordering van CZ toegewezen. De gedaagde is veroordeeld om het bedrag van € 437,55 aan CZ te betalen, evenals incassokosten van € 40,00 en rente van € 16,92 tot 7 februari 2025. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 486,14. De kantonrechter heeft een betalingsregeling goedgekeurd, waarbij de gedaagde het verschuldigde bedrag in termijnen van € 200,00 per maand mag betalen, met de eerste termijn die uiterlijk op 1 april 2025 moet worden voldaan. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat CZ het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, zelfs als de gedaagde in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11554657 CV EXPL 25-3777
datum uitspraak: 23 mei 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1.CZ Zorgverzekeringen N.V.,

2. Onderlinge Waarborgmaatschappij CZ groep U.A.,
vestigingsplaats: Tilburg,
eisers,
gemachtigde: Flanderijn,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Capelle aan den IJssel,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘CZ’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 februari 2025, met bijlagen;
  • het mondelinge antwoord;
  • de repliek, met bijlagen.
1.2.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [gedaagde] niet meer gereageerd op hetgeen CZ bij repliek naar voren heeft gebracht.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[gedaagde] heeft met CZ een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst moet [gedaagde] elke maand premie aan CZ betalen. Volgens CZ heeft [gedaagde] de premies voor de maanden februari, maart en april 2024 niet betaald. CZ eist daarom in deze procedure dat [gedaagde] deze premies van in totaal € 437,55 alsnog aan haar betaalt. Omdat [gedaagde] de premies niet op tijd heeft betaald, eist CZ dat hij ook een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten en de rente aan haar moet betalen.
2.2.
De kantonrechter wijst de eis van CZ toe. Hieronder wordt dit oordeel uitgelegd.
[gedaagde] moet een premieachterstand van € 437,55 aan CZ betalen
2.3.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] de premies voor de maanden februari, maart en april 2024 niet heeft betaald en dat daardoor sprake is van een premieachterstand van € 437,55. [gedaagde] wordt veroordeeld om dit bedrag aan CZ te betalen.
[gedaagde] moet incassokosten van € 40,00 betalen
2.4.
De incassokosten van € 40,00 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
[gedaagde] moet rente betalen
2.5.
De rente wordt toegewezen, omdat CZ genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist. De vervallen rente tot 7 februari 2025 bedraagt € 16,92.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.6.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan CZ moet betalen op € 146,14 aan dagvaardingskosten, € 135,00 aan griffierecht, € 164,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten x € 82,00) en € 41,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 486,14. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Partijen hebben een betalingsregeling afgesproken
2.7.
Partijen hebben voor (onder andere) de onderhavige schuld een betalingsregeling afgesproken. De kantonrechter neemt deze betalingsregeling op in het vonnis. Dit betekent dat [gedaagde] de bedragen uit dit vonnis in termijnen van € 200,00 per maand aan CZ mag betalen. De eerste termijn moet uiterlijk op 1 april 2025 door [gedaagde] zijn betaald.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.8.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat CZ dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan CZ te betalen € 494,47 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 437,55 vanaf 7 februari 2025 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van CZ worden begroot op € 486,14;
3.3.
bepaalt dat CZ de hiervoor genoemde bedragen niet kan opeisen zolang [gedaagde] elke maand voor de eerste dag van de maand € 200,00 aflost;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
en, als [gedaagde] een maandelijkse termijn niet of te laat betaalt:
3.5.
bepaalt dat [gedaagde] het bedrag dat op dat moment open staat direct in één keer aan CZ moet betalen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf dat moment tot de dag dat volledig is betaald;
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en in het openbaar uitgesproken.
62828