ECLI:NL:RBROT:2025:6861

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
C/10/685528 / HA ZA 24-768
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en vereenzelviging van gedaagden met failliete vennootschap in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 juni 2025 uitspraak gedaan in de zaak tussen Can Be Nice B.V. en gedaagden, die zijn vereenzelvigd met een failliete vennootschap. Can Be Nice vorderde hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van openstaande facturen, beslagkosten en buitengerechtelijke kosten, alsook wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door de activiteiten van de failliete vennootschap voort te zetten zonder verantwoordelijkheid te nemen voor de vordering van Can Be Nice. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden dezelfde statutaire en handelsnaam als de failliete vennootschap gebruikten en dat er sprake was van een feitelijke voortzetting van de activiteiten van de failliete vennootschap. De rechtbank heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 152.565,64, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank heeft ook de beslagkosten toegewezen en de gedaagden in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/685528 / HA ZA 24-768
Vonnis van 4 juni 2025
in de zaak van
CAN BE NICE B.V.,
gevestigd in Capelle aan den IJssel,
eiseres,
advocaat mr. L.P. Quist te Dordrecht,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beide gevestigd in [plaats 1] ,
gedaagden,
advocaat mr. S. Velthuizen te Rotterdam.
Partijen worden hierna Can Be Nice en [gedaagde c.s.] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 juli 2024, met 31 producties;
  • de conclusie van antwoord, met 6 producties;
  • de brieven van 8 november 2024 van de rechtbank, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brieven van 29 januari 2025 van de rechtbank met een zittingsagenda voor de mondelinge behandeling;
  • de e-mail van 7 maart 2025 van Can Be Nice met de akte houdende uitbreiding grondslag tevens houdende overlegging producties, met producties 32 tot en met 48;
  • de brieven van 10 en 11 maart 2025 van Can Be Nice;
  • de e-mail van 13 maart 2025 van Can Be Nice, met twee geluidsfragmenten;
  • de brief van 17 maart 2025 van [gedaagde c.s.] waarin zij bezwaar maken tegen de door Can Be Nice overgelegde aanvullende producties, specifiek tegen producties 42 tot en met 45 en de twee geluidsfragmenten;
  • de e-mail van 17 maart 2025 van de rechtbank, waarin aan partijen wordt bericht dat het bezwaar van [gedaagde c.s.] ter zitting zal worden besproken;
  • de spreekaantekeningen van Can Be Nice voor de mondelinge behandeling op 18 maart 2025.
1.2.
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 22 december 2023 is [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) veroordeeld tot betaling aan Can Be Nice van € 187.706,12, te vermeerderen met rente, uit hoofde van een huurovereenkomst.
2.2.
Anders dan voor een bedrag van € 52.204,35, op grond van conservatoire beslaglegging voorafgaand aan het hiervoor genoemde vonnis, heeft [bedrijf 1] , ook na executiemaatregelen door Can Be Nice, niet voldaan aan het vonnis.
2.3.
[bedrijf 1] is op 13 augustus 2024 in staat van faillissement verklaard.
2.4.
Enig aandeelhouder van [bedrijf 1] was de heer [persoon A] (hierna: [persoon A] ). Enig bestuurder van [bedrijf 1] was de heer [persoon B] (hierna: [persoon B] ).
2.5.
[bedrijf 1] was enig aandeelhouder en enig bestuurder van [gedaagde sub 1]
2.6.
[gedaagde sub 1] is ontbonden en per 31 december 2021 uitgeschreven uit het handelsregister (hierna: het [opgeheven gedaagde] ).
2.7.
[bedrijf 1] had tot 1 januari 2023 de handelsnaam [gedaagde] .
2.8.
[gedaagde sub 2] (hierna: [gedaagde sub 2] ) is opgericht op 3 december 2020 door [bedrijf 2] Enig aandeelhouder en enig bestuurder van [bedrijf 2] is de heer [persoon C] (hierna: [persoon C] ).
2.9.
[gedaagde sub 2] is enig aandeelhouder en enig bestuurder van het op 4 december 2020 opgerichte [gedaagde sub 1] , gedaagde 1 in deze procedure.
2.10.
[bedrijf 1] , het [opgeheven gedaagde] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben in het handelsregister dezelfde omschrijving van hun activiteiten: ‘Uitzendbureaus’ en ‘Algemene burgerlijke en utiliteitsbouw’.
2.11.
[persoon C] heeft vanuit de vennootschap [bedrijf 3] diensten verleend aan [bedrijf 1] . [persoon C] heeft [bedrijf 1] enige tijd als jurist bijgestaan in het huurgeschil tussen [bedrijf 1] en Can Be Nice.

3.Het geschil

3.1.
Can Be Nice vordert hoofdelijke veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [gedaagde c.s.] tot betaling van € 152.565,64 aan openstaande facturen, € 3.458,00 aan beslagkosten en € 2.295,00 aan buitengerechtelijke kosten, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[gedaagde c.s.] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling uitvoerbaar bij voorraad van Can Be Nice in de proceskosten inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het vonnis.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna ingegaan voor zover dat van belang is voor de beslissing.

4.De beoordeling

Het bezwaar van [gedaagde c.s.] tegen een aantal producties van Can Be Nice
4.1.
Bij brief van 17 maart 2025 hebben [gedaagde c.s.] bezwaar gemaakt tegen de door Can Be Nice op 7, 10 en 13 maart ingediende stukken. Hierin hebben [gedaagde c.s.] specifiek bezwaar gemaakt tegen de producties 42 tot en met 45 en tegen de geluidsfragmenten. Ter zitting heeft de advocaat van [gedaagde c.s.] toegelicht dat het formele bezwaar ziet op de transcripties, de audio-opnamen en de begeleidende e-mails met toelichting bij de stukken, omdat die toelichting een verkapte conclusie van repliek zou zijn.
4.2.
Omdat de transcripties, de audio-opnamen (waar de rechtbank overigens ook geen kennis van heeft genomen, omdat deze te laat in het geding zijn gebracht) en de toelichting bij de stukken niet relevant zijn voor de beslissing, hebben [gedaagde c.s.] geen belang bij hun bezwaar, zodat de rechtbank hierop niet zal beslissen.
Inhoudelijk
4.3.
Can Be Nice legt aan haar vorderingen – samengevat – de volgende stellingen ten grondslag. [gedaagde c.s.] hebben tegenover Can Be Nice onrechtmatig gehandeld door het misbruik maken van identiteitsverschil of vereenzelviging. [gedaagde c.s.] zijn gevestigd op hetzelfde adres als [bedrijf 1] , zij hanteren dezelfde statutaire en handelsnaam als [bedrijf 1] (namelijk [gedaagde] ) en zij verrichten dezelfde werkzaamheden als [bedrijf 1] , namelijk bouwwerkzaamheden met behulp van Portugese werknemers. De personen die zeggenschap hadden over [bedrijf 1] voordat [bedrijf 1] in staat van faillissement werd verklaard, te weten [persoon A] en [persoon B] , hebben volledige of overheersende zeggenschap over [gedaagde c.s.]
gebruiken hetzelfde logo, dezelfde website, hetzelfde LinkedIn account en dezelfde e-mailadressen als [bedrijf 1] daarvoor. Ook is sprake van overgang van personeelsleden en projecten van [bedrijf 1] naar [gedaagde c.s.] Volgens Can Be Nice zijn [gedaagde c.s.] een feitelijke voortzetting van [bedrijf 1] . Can Be Nice lijdt hierdoor schade gelijk aan haar vordering op [bedrijf 1] , die vanwege het faillissement niet verhaald kan worden op [bedrijf 1] .
4.4.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde c.s.] onrechtmatig tegenover Can Be Nice hebben gehandeld en veroordeelt [gedaagde c.s.] tot schadevergoeding aan Can Be Nice. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot die beslissing is gekomen.
4.5.
[gedaagde c.s.] hebben aangevoerd dat het onbestaanbaar is dat zij verantwoordelijk worden gehouden voor vorderingen van Can Be Nice op grond van de omstandigheid dat zij in hetzelfde verzamelgebouw zijn gevestigd als [bedrijf 1] .
Dat [gedaagde c.s.] op hetzelfde adres zijn gevestigd als [bedrijf 1] in het verleden, is op zich niet onrechtmatig, maar dat heeft Can Be Nice ook niet gesteld. Zij heeft, zoals hierna zal worden besproken, meerdere stellingen ingenomen die, in samenhang bezien, volgens haar moeten leiden tot het oordeel dat [gedaagde c.s.] tegenover haar onrechtmatig hebben gehandeld.
4.6.
[gedaagde c.s.] hebben aangevoerd dat [gedaagde sub 2] louter een financiële holding is, waarin geen bedrijfsactiviteiten voorkomen (anders dan het houden van aandelen). Volgens [gedaagde c.s.] vinden in [gedaagde sub 1] de bedrijfsactiviteiten plaats, met dien verstande dat er geen sprake is van vervlechting of vereenzelviging met [bedrijf 1] en ook niet met het [opgeheven gedaagde] . [persoon C] was niet betrokken bij de oprichting van [bedrijf 1] en [persoon A] en [persoon B] waren niet betrokken bij de oprichting van [gedaagde c.s.] [persoon C] heeft veel ondernemingen opgezet en exploiteert ook verschillende ondernemingen. [persoon C] , [persoon A] en [persoon B] kennen elkaar doordat zij in hetzelfde gebouw zitten. [persoon C] is 100% UBO en aandeelhouder van [gedaagde c.s.] [bedrijf 1] had de beschikking over een Portugese pool van bouwtalent en zo kwam [persoon C] op het idee om via [persoon A] en [persoon B] een beroep te doen op deze pool, aldus [gedaagde c.s.]
4.7.
[gedaagde c.s.] hebben niet betwist dat zij dezelfde statutaire- en handelsnaam hebben als het [opgeheven gedaagde] en [bedrijf 1] (tot 1 januari 2023) hadden. Ook hebben [gedaagde c.s.] niet betwist dat zij alle hetzelfde logo gebruiken. [gedaagde c.s.] hebben verder niet weersproken dat het beeldmerk en logo [gedaagde] sinds 22 juni 2021 is geregistreerd ten gunste van [persoon B] , dat de domeinnaam [website] geregistreerd is sinds 8 maart 2018 en dat [bedrijf 1] en [gedaagde c.s.] deze domeinnaam gebruiken als onderdeel van hun e-mailadres(sen).
4.8.
[persoon C] heeft ter zitting gezegd dat [gedaagde sub 1] eerst [naam] heette, maar dat uiteindelijk is gekozen voor de naam ‘ [gedaagde] ’. In de conclusie van antwoord is daarvoor als reden gegeven dat [gedaagde] goed klinkt en voor de Portugese werknemers een bepaalde mate van herkenbaarheid met zich brengt. Het was volgens [gedaagde c.s.] efficiënt om een voor de Portugezen herkenbare naam en hetzelfde logo te gebruiken. Ook heeft [persoon C] gezegd dat hij aan [persoon B] heeft gevraagd of hij de naam [gedaagde] mocht gebruiken en dat mocht. Op de vraag van de rechtbank welke voorwaarden hieraan zijn verbonden, antwoordde [persoon C] : “Nee, dat is gewoon heel losjes gegaan”. De rechtbank acht dit, zonder nadere toelichting, die [gedaagde c.s.] niet hebben gegeven, niet aannemelijk. [gedaagde c.s.] hebben op geen enkele manier toegelicht hoe het komt dat zij een logo en handelsnaam mogen gebruiken zonder dat een licentievergoeding of andere voorwaarden zijn bedongen en zonder dat sprake is van samenwerking.
4.9.
[gedaagde c.s.] hebben bij conclusie van antwoord aangevoerd: “Gedaagden dragen slechts beperkte kennis van het "wel en wee" van [bedrijf 1] , zoals nog nader te beschrijven. Zij zijn aangewezen op informatie van de voornoemde heren [persoon A] en [persoon B] . Voor zover bekend wonen zij in/zijn zij afkomstig uit Portugal en spreken zij Portugees (en gebroken/"steenkolen" Engels). Het is dan ook aanzienlijk en aanmerkelijk lastig om meer informatie over [bedrijf 1] te verstrekken.” Dit staat op gespannen voet met wat [persoon C] ter zitting heeft verklaard, namelijk: “Ik ken [persoon B] goed. Met hem heb ik goed contact” en “In het verleden heb ik [bedrijf 1] bijgestaan in advisering en in de loop van de tijd heb ik gezegd dat ik mogelijkheden zag om personeel te gaan uitzenden. Dat was voor [persoon B] interessant. Zo zijn we samen opgetrokken, maar nu trek ik de kar.” Ook is dit niet te rijmen met het verweer van [gedaagde c.s.] dat [gedaagde sub 1] slechts een uitzendbureau is, gelet op het volgende.
4.10.
[gedaagde c.s.] hebben aangevoerd dat [bedrijf 1] als doel had om bouwprojecten in Nederland volledig aan te nemen en uit te voeren, met ondersteuning van de Portugese pool en dat [gedaagde sub 1] geen bouwprojecten aanneemt, maar enkel werklieden uitzendt, waarbij zij gedeeltelijk gebruikmaakt van de Portugese pool. Ter weerlegging hiervan heeft Can Be Nice als productie 46 een derdenverklaring van [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ) van 5 juli 2024 overgelegd. Daaruit blijkt dat [gedaagde sub 1] en [bedrijf 4] een overeenkomst hebben gesloten genaamd “Overeenkomst van onderaanneming” met als datum 9 januari 2024, met [bedrijf 4] als aannemer en [gedaagde sub 1] als opdrachtnemer voor een aanneemsom van 2,2 [persoon D] euro. Als contactpersoon namens [gedaagde sub 1] is in dit contract [persoon B] vermeld. In de overeenkomst is onder “1. Te verrichten werkzaamheden/leveringen” opgenomen:
“Aannemer heeft aan opdrachtnemer opgedragen en opdrachtnemer heeft deze opdracht aanvaard, het ten behoeve van [project 1] te [plaats 2] , het uitvoeren en afwerkingsklaar/ gebruiksklaar opleveren en garanderen van het voor de eigen werkzaamheden (van Opdrachtnemer) voorbereiden, uitvoeren en afwerkingsklaar/gebruiksklaar opleveren en garanderen van het gehele betonwerk t.b.v. de bovenbouw (in het werk gestort beton t.b.v. de vloeren en wanden), plaatsing prefab betonelementen en alle bijkomende werkzaamheden t.b.v. betonskelet vanaf begane grondvloer t/m dakvloer, voor zowel laagbouwdeel als toren, zoals is overeengekomen tussen uw heer [persoon B] en onze heren (…)”
4.11.
[gedaagde c.s.] hebben het bestaan en de inhoud van deze overeenkomst niet betwist en dus ook niet dat [persoon B] hierin wordt vermeld als degene die namens [gedaagde sub 1] de in de overeenkomst genoemde opdracht is overeengekomen. [gedaagde c.s.] hebben hiervoor ter zitting enkel de verklaring gegeven: “Wij leveren personeel, maar wij hebben nog geen SNA-certificering, daarom verpakken wij het als overeenkomst van opdracht” en: “De engineerskennis van [persoon B] heeft [persoon C] gebruikt in de projecten.” Dat is naar het oordeel van de rechtbank, zonder nadere toelichting – die [gedaagde c.s.] niet hebben gegeven – onvoldoende. Het had op hun weg gelegen om nader toe te lichten waarom [persoon B] zou toelaten dat [gedaagde sub 1] een contract met een aanneemsom van 2,2 miljoen kon sluiten, enkel omdat [gedaagde sub 1] in het Portugese netwerk zit. Ook staat hiermee vast dat, in tegenstelling tot wat [gedaagde c.s.] in de conclusie van antwoord hebben vermeld, [gedaagde sub 1] wel degelijk projecten uitvoerde en dat [persoon B] wel gerechtigd was [gedaagde sub 1] te vertegenwoordigen. Daar komt bij dat [persoon C] , zoals hiervoor overwogen, heeft gezegd dat hij [persoon B] goed kent en goed contact met hem heeft. [gedaagde c.s.] hebben dan ook onvoldoende gemotiveerd betwist dat [gedaagde sub 1] dezelfde werkzaamheden verrichtte als [bedrijf 1] deed. Ook staat daarmee vast dat [gedaagde sub 1] niet slechts een uitzendbureau is. Een uitzendbureau stelt personeel beschikbaar aan opdrachtgevers en dat kan ook in de bouw gebeuren, maar een uitzendbureau in de gebruikelijke zin van het woord treedt – zoals [gedaagde c.s.] ook zelf aan hun betoog ten grondslag leggen – niet zelf op als aannemer.
4.12.
In de overeenkomst tussen [gedaagde sub 1] en [bedrijf 4] is bij de contactgegevens van [gedaagde sub 1] het [emailadres] vermeld. [gedaagde c.s.] hebben niet betwist dat [persoon D] ook werkzaam was bij [bedrijf 1] . [persoon D] was volgens [gedaagde c.s.] ook de bewaarder van de boeken en bescheiden van het [opgeheven gedaagde] . Verder hebben [gedaagde c.s.] niet betwist dat [persoon B] ook [bedrijf 1] heeft vertegenwoordigd. Uit productie 25 van Can Be Nice blijkt dat [persoon B] de huurovereenkomst tussen [bedrijf 1] en Can Be Nice namens [bedrijf 1] heeft ondertekend.
4.13.
Ter onderbouwing van haar stelling dat projecten van [bedrijf 1] zijn overgegaan naar of zijn voortgezet door [gedaagde c.s.] , verwijst Can Be Nice naar een uitdraai van een LinkedIn profiel van [persoon B] en ‘ [gedaagde sub 2] ’. Op het LinkedIn profiel van [persoon B] is over [bouwwerk] in Rotterdam vermeld: “
With the dismanteling of the Windshield at 140m height marks the phase of this landmark in the city of Rotterdam. We are now starting the last floors of this 52 level tower.”
En: “
Almost on the top 6 floors to go… # [gedaagde] #bouw #concreto
Op het LinkedIn profile van ‘ [gedaagde sub 2] ’ staat: “
After 35 months of ups and downs, the production of this tower in the centre of Rooterdam has finally been completed another major project finalised by the team of [gedaagde] Groep. 154 m high and finist
4.14.
Volgens Can Be Nice was [bedrijf 1] ten tijde van de huurovereenkomst werkzaam op het [project 2] in opdracht van Ballast Nedam en heeft Can Be Nice beslag laten leggen onder Ballast Nedam, waarna Ballast Nedam heeft verklaard dat zij in verband met dit project twee weken eerder € 300.000,00 had overgemaakt aan [bedrijf 1] . Dit is vermeld in het door Can Be Nice als productie 2 overgelegde schema. [gedaagde c.s.] hebben dit niet betwist. Zij hebben ten aanzien van dit schema enkel aangevoerd dat de rechter deze productie terzijde moet leggen, aangezien er niet “gegrasduind” dient te worden in producties om te bezien wat een procespartij heeft bedoeld. Voor [gedaagde c.s.] is het echter duidelijk dat Can Be Nice het standpunt inneemt dat projecten van [bedrijf 1] zijn overgegaan naar of voortgezet door [gedaagde c.s.] of in ieder geval dat [bedrijf 1] en [gedaagde c.s.] naar dezelfde projecten verwijzen. Dat [gedaagde c.s.] het schema hebben bekeken, blijkt bovendien uit hun eigen stelling dat het schema enkel aannames van ‘mogelijke’ gebeurtenissen betreft. Wat hier ook van zij, Can Be Nice heeft voldoende onderbouwd gesteld dat het [project 2] eerder een project van [bedrijf 1] was en [gedaagde c.s.] hebben dat niet gemotiveerd betwist, zodat dit vaststaat.
4.15.
[gedaagde c.s.] betwisten werkzaam te zijn (geweest) op [bouwwerk] , maar kunnen niet verklaren waarom een LinkedIn profiel van ‘ [gedaagde sub 2] ’ de in 4.13 aangehaalde teksten op social media plaatst. [persoon C] heeft er zitting gezegd: “ [gedaagde c.s.] hebben daar nooit gewerkt en er zijn ook geen mensen uitgeleend aan dat project. Ik weet niet wie dat project heeft gedaan. Misschien heeft het te maken met marketing, je wil bekendheid creëren.”
4.16.
De rechtbank vindt het onaannemelijk dat [persoon C] , toen hij zag dat iemand onder de naam van zijn vennootschap dergelijke berichten plaatste, geen actie zou hebben ondernomen of op z’n minst heeft onderzocht wie deze berichten heeft geplaatst, ook niet in het kader van deze procedure. Als productie 35 heeft Can Be Nice nog een uitdraai van het LinkedIn profiel van ‘ [gedaagde sub 2] ’ overgelegd, waarin staat: “
It is with great pride that we sign the contract for this new [project 1] with the company [bedrijf 4] , this buildings consists of 1 low-rise tower and 1 high-rise tower of 100 meters”. Dat [gedaagde sub 1] dit contract met [bedrijf 4] heeft ondertekend, wordt, zoals hiervoor overwogen, door [gedaagde c.s.] erkend. Dit maakt het des te meer onaannemelijk dat dit niet een LinkedIn profiel van de vennootschap van [persoon C] zou betreffen. Volgens de rechtbank is, nu Can Be Nice dit voldoende gemotiveerd heeft gesteld en [gedaagde c.s.] dit onvoldoende gemotiveerd hebben betwist, komen vast te staan dat [persoon B] nauw betrokken is bij [gedaagde c.s.] en dat [gedaagde c.s.] het [project 2] van [bedrijf 1] hebben voortgezet.
4.17.
[gedaagde c.s.] hebben gesteld dat de LinkedIn pagina’s “verkeerd worden uitgelegd”, maar zij lichten deze stelling niet toe. Hiermee hebben [gedaagde c.s.] de stelling van Can Be Nice dat het [project 2] van [bedrijf 1] naar [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] is overgegaan, althans dat dit project door [gedaagde c.s.] is voorgezet, onvoldoende gemotiveerd betwist. Gelet op al het voorgaande, in samenhang bezien had het op de weg van [gedaagde c.s.] gelegen om haar betwistingen nader toe te onderbouwen. Zij konden niet volstaan met de niet of nauwelijks gemotiveerde betwistingen van de stellingen van Can Be Nice die hierboven zijn besproken.
4.18.
De conclusie is dat Can Be Nice voldoende gemotiveerd heeft gesteld en [gedaagde c.s.] onvoldoende gemotiveerd hebben betwist dat projecten van [bedrijf 1] zijn overgeheveld naar of zijn voorgezet door [gedaagde c.s.] en dat ook de inkomsten daarvan zijn gevloeid in [gedaagde c.s.] Onder deze omstandigheden moeten [gedaagde c.s.] worden vereenzelvigd met [bedrijf 1] en hebben zij onrechtmatig gehandeld tegenover Can Be Nice door wel haar activiteiten voort te zetten en daaruit inkomsten te genereren, maar geen verantwoordelijkheid te nemen voor de vordering van Can Be Nice op [bedrijf 1] . Dat niet precies kan worden vastgesteld welke vennootschap, [gedaagde sub 1] of [gedaagde sub 2] of beide, welke activiteiten van [bedrijf 1] heeft/hebben voorgezet, maakt deze conclusie niet anders. Uit 4.10 en 4.11 van dit vonnis volgt dat [gedaagde sub 1] onjuiste informatie heeft verstrekt over haar activiteiten. Zij zegt dat zij ‘slechts’ een uitzendbureau is, maar dat klopt niet. Gelet op deze schending van de waarheidsplicht ziet de rechtbank geen reden om zonder meer aan te nemen dat [gedaagde sub 2] uitsluitend een holding is, zoals zij zegt maar niet onderbouwt. De in 4.13 van dit vonnis weergegeven citaten van het LinkedIn profiel van ‘ [gedaagde sub 2] ’ wijzen ook niet direct in die richting. Voor zover de precieze activiteiten van [gedaagde c.s.] en hun onderlinge verhouding niet zijn komen vast te staan, moet dat gelet op het verstrekken van onjuiste informatie over in ieder geval de activiteiten van [gedaagde sub 1] , volgens [gedaagde c.s.] de werkmaatschappij van [gedaagde sub 2] , voor rekening van [gedaagde c.s.] komen.
Beslissing op de hoofdvordering
4.19.
De schade die Can Be Nice hierdoor heeft geleden is het bedrag waartoe [bedrijf 1] tegenover Can Be Nice is veroordeeld bij vonnis van 22 december 2023. [gedaagde c.s.] hebben aangevoerd dat Can Be Nice hen nooit in de gelegenheid heeft gesteld om de schade te beperken, maar [gedaagde c.s.] zijn op de hoogte van de omvang van de vordering en van de grondslag van die vordering. Als [gedaagde c.s.] inhoudelijke argumenten hadden gehad om te betogen dat de kantonrechter ten onrechte dat bedrag heeft toegewezen, had het op hun weg gelegen om die argumenten in de onderhavige procedure naar voren te brengen. Dat hebben zij niet gedaan. Waarom de schade die Can Be Nice heeft geleden door het niet voldoen aan het vonnis van 22 december 2023 niet als gevolg van de onrechtmatige daad van [gedaagde c.s.] aan hen kan worden toegerekend, hebben zij niet toegelicht. Voor zover zij stellen dat zij niet meer in de gelegenheid zijn om dat te doen, omdat Can Be Nice niet eerder heeft geklaagd (artikel 6:89 BW), hebben zij dit verweer onvoldoende toegelicht.
4.20.
[gedaagde c.s.] worden dus hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het bedrag waartoe [bedrijf 1] door de kantonrechter is veroordeeld. Can Be Nice vordert in deze procedure een bedrag van € 152.565,64. Dit bedrag bestaat uit de volgende componenten: de hoofdsom van € 187.706,12 waartoe [bedrijf 1] tegenover Can Be Nice is veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 89.466,64 vanaf 22 december 2022 en over € 52.812,04 vanaf 27 oktober 2023, de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 2.753,44 vanaf 22 december 2022 en over € 22.143,00 vanaf 27 oktober 2023, en de proceskosten van € 5.130,61 waarin [bedrijf 1] is veroordeeld. Ten slotte heeft Can Be Nice daarop in mindering gebracht een bedrag van € 52.204,35 op grond van conservatoire beslaglegging voorafgaand aan het vonnis tegen [bedrijf 1] .
4.21.
Hoewel [gedaagde c.s.] tegen de hoogte van de schade geen inhoudelijk verweer hebben gevoerd, overweegt de rechtbank ten aanzien van de rente het volgende.
4.22.
Het gaat erom dat Can Be Nice de schade vergoed krijgt die zij heeft geleden door de onrechtmatige daad van [gedaagde c.s.] Het betreft de hiervoor genoemde hoofdsom en daarnaast had Can Be Nice tegenover [bedrijf 1] aanspraak op vergoeding van de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW daarover vanaf de hiervoor genoemde data. De schade van Can Be Nice bestaat daarom niet alleen uit de hoofdsom, maar ook uit de daarover verschenen wettelijke handelsrente die [bedrijf 1] verschuldigd is geraakt doordat betaling en verhaal uitbleven.
4.23.
Over de totale schadevergoeding (de hoofdsom plus de daarover gevorderde wettelijke handelsrente tot aan de datum van de dagvaarding) zijn [gedaagde c.s.] de normale wettelijke rente verschuldigd. De rechtbank houdt, nu Can Be Nice dit zo heeft gevorderd, de datum van de dagvaarding aan als ingangsdatum van de normale wettelijke rente. Dit betekent dat de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW, die onderdeel is van de door Can Be Nice geleden schade, loopt tot de datum van dagvaarding, 12 juli 2024.
4.24.
In het faillissementsverslag van 13 december 2024 concludeert de curator dat onbehoorlijk bestuur de oorzaak is van het faillissement van [bedrijf 1] . [gedaagde c.s.] hebben aangevoerd dat er kans is op een uitkering als de curator de bestuurders aansprakelijk gaat stellen. Partijen zijn het erover eens dat Can Be Nice niet twee maal recht heeft op vergoeding van dezelfde schade. Deze situatie doet zich nu niet voor en zal zich mogelijk ook in de toekomst niet voordoen, zodat er geen reden is om daar rekening mee te houden. Het stond en staat Can Be Nice vrij om te proberen haar schade vergoed te krijgen door het voeren van deze procedure.
Buitengerechtelijke kosten
4.25.
Can Be Nice vordert [gedaagde c.s.] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 2.295,00. Can Be Nice heeft gesteld dat zij recht heeft op vergoeding van deze kosten. Zij heeft “
immers correspondentie gevoerd, zoals hiervoor vermeld, strekkende tot buitengerechtelijke incasso”. Het is de rechtbank niet duidelijk naar welke correspondentie Can Be Nice verwijst, omdat in de dagvaarding niet wordt verwezen naar correspondentie aan [gedaagde c.s.] De rechtbank stelt vast dat Can Be Nice hiermee onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat zij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. Deze vordering wordt dan ook afgewezen.
Beslagkosten
4.26.
Can Be Nice vordert [gedaagde c.s.] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 469,41 voor kosten deurwaardersexploten, € 688,00 voor griffierecht en € 1.929,00 voor salaris advocaat (1 rekest x tarief V), totaal € 3.086,41.
4.27.
De door Can Be Nice over de beslagkosten gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen als in de beslissing vermeld.
Proceskosten
4.28.
[gedaagde c.s.] zijn in het ongelijk gesteld en zij moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Can Be Nice worden begroot op:
- dagvaarding € 112,37
- griffierecht € 5.929,00
- salaris advocaat € 3.858,00 (2 punten × tarief V)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 10.077,37
Hoofdelijkheid en uitvoerbaarheid bij voorraad
4.29.
Tegen de door Can Be Nice gevorderde hoofdelijkheid en uitvoerbaar bij voorraad verklaring is (wellicht afgezien van het in 4.6 vermelde en vervolgens verworpen verweer van [gedaagde sub 2] ) geen specifiek verweer gevoerd, terwijl Can Be Nice geacht moet worden daarbij belang te hebben, zodat deze onderdelen van de vorderingen worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde c.s.] hoofdelijk om € 152.565,64 aan Can Be Nice te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 12 juli 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde c.s.] hoofdelijk in de beslagkosten van Can Be Nice, tot op heden vastgesteld op € 3.086,41, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze kosten als die niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn voldaan,
5.3.
veroordeelt [gedaagde c.s.] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Can Be Nice vastgesteld op € 10.077,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde c.s.] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [gedaagde c.s.] € 92,00 extra aan Can Be Nice betalen, plus de kosten van betekening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.S. van Westen, griffier. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2025.
[3242/3194]