ECLI:NL:RBROT:2025:6913

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
10782200 VZ VERZ 23-9668
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wedertewerkstelling en doorbetaling loon na langdurige arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een werknemer, hierna aangeduid als [verzoeker], tegen zijn werkgever, aangeduid als [verweerster]. De werknemer verzocht om wedertewerkstelling na een periode van arbeidsongeschiktheid en om doorbetaling van zijn loon. De werknemer was sinds 2007 in dienst bij [verweerster] en was sinds oktober 2019 gedeeltelijk ziek. Na een arbeidsdeskundig onderzoek en verschillende beoordelingen door het UWV, werd geconcludeerd dat de werknemer zijn werkzaamheden in aangepaste vorm kon hervatten. Echter, [verweerster] weigerde de werknemer weer aan het werk te stellen, wat leidde tot deze procedure.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoeken van de werknemer niet konden worden toegewezen, omdat in een andere procedure, die gelijktijdig liep, de arbeidsovereenkomst tussen partijen was ontbonden. De rechter oordeelde dat de verzoeken in deze procedure niet meer beoordeeld hoefden te worden, aangezien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2025 al was vastgesteld. De kantonrechter heeft ook bepaald dat beide partijen hun eigen proceskosten moeten dragen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om re-integratie-inspanningen serieus te nemen, maar in dit geval was de ontbinding van de arbeidsovereenkomst een doorslaggevende factor voor de afwijzing van de verzoeken van de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10782200 VZ VERZ 23-9668
datum uitspraak: 11 juni 2025
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te Maassluis,
verzoeker,
gemachtigde: mr. drs. D. Vanicková, advocaat te Rotterdam,
tegen
[verweerster],
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. C.I.M. Molenaar, advocaat te Volendam.
Partijen worden hierna ‘[verzoeker]’ en ‘[verweerster]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van [verzoeker] (ontvangen op 6 november 2023), met bijlagen;
  • de door [verzoeker] bij e-mail van 15 december 2023 overgelegde aanvullende bijlage;
  • het verweerschrift van [verweerster], met bijlagen.
1.2.
Op 22 februari 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij is de onderhavige zaak, op verzoek van [verweerster], gelijktijdig behandeld met de tussen partijen eveneens bij de rechtbank Rotterdam aanhangige zaak met zaaknummer 10806973 VZ VERZ 23-9914, aangespannen door [verweerster], waarin zij de ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst heeft verzocht. [verzoeker] is verschenen met zijn gemachtigde. Namens [verweerster] was daarnaast aanwezig [naam 1] (hierna: [naam 1]), HR-manager, bijgestaan door de gemachtigde. Beide partijen hebben spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen, die zijn toegevoegd aan het procesdossier. Ook is door [verweerster] nog een herberekening van de transitievergoeding overgelegd.
1.3.
Aan het einde van de zitting hebben partijen de kantonrechter verzocht om beide zaken enige tijd aan te houden, zodat in de tussentijd een door de bedrijfsartsen de heren [naam 2] (hierna: [naam 2]) en [naam 3] (hierna: [naam 3]) aan te wijzen arbeidsdeskundige in aanwezigheid van partijen, hun gemachtigden en de beide bedrijfsartsen op locatie bij [verweerster] de geschiktheid van de werkzaamheden voor [verzoeker] zou kunnen onderzoeken.
1.4.
Bij brief van 17 februari 2025 heeft de gemachtigde van [verweerster] de kantonrechter bericht dat het arbeidsdeskundig onderzoek, uitgevoerd door [naam 4]
(hierna: [naam 4]) op 31 oktober 2024, heeft plaatsgevonden. Bij deze brief is de arbeidsdeskundige rapportage overgelegd. Nadien is van de zijde van [verzoeker] een akte na arbeidsdeskundig rapport tevens wijziging van eis met aanvullende producties ingediend. Ook is door [verweerster] een akte na arbeidsdeskundig rapport ingediend.
1.5.
Op 14 mei 2025 is de zaak tijdens een zitting verder besproken. Daarbij is [verzoeker] verschenen met zijn gemachtigde en namens [verweerster] [naam 5] (directeur) en [naam 6] (productiemanager), bijgestaan door de gemachtigde. Van de kant van [verzoeker] zijn spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen, die zijn toegevoegd aan het procesdossier.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] produceert en handelt in granulaire kunststoffen die wereldwijd worden verkocht aan onder meer de luchtvaart- en auto-mobielindustrie. [verweerster] heeft ongeveer 30 medewerkers in dienst.
2.2.
[verzoeker] heeft vanaf 23 maart 2007 werkzaamheden bij [verweerster] verricht via het uitzendbureau Eurokracht B.V. Aansluitend is [verzoeker] vanaf 1 januari 2008 voor 38 uur per week bij [verweerster] in dienst getreden in de functie van Senior Operator.
2.3.
Op 22 oktober 2019 is [verzoeker] (deels) ziek gemeld. Nadien heeft [verzoeker] tijdelijk nog werkzaamheden in het magazijn verricht totdat hij in april 2020 volledig is uitgevallen.
2.4.
[verweerster] heeft vanaf april 2020 een arbeidsdeskundig onderzoek laten verrichten door arbeidsdeskundige [naam 7]. Zij heeft op 18 augustus 2020 geconcludeerd dat er geen passende werkzaamheden bij [verweerster] waren en dat het tweede spoortraject diende te worden ingezet.
2.5.
Per 12 mei 2020 is re-integratie in het tweede spoor gestart en in dat kader heeft [verzoeker] vanaf 15 oktober 2020 werkzaamheden verricht bij Re-integratie Centrum Westland.
2.6.
Op 15 april 2021 heeft [verweerster] een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV om te laten beoordelen of zij voldoende had gedaan om [verzoeker] weer aan het werk te helpen. Op 18 mei 2021 heeft het UWV geoordeeld dat de re-integratie inspanningen van [verweerster] over de periode van 22 oktober 2019 tot 15 april 2021 onvoldoende zijn geweest.
2.7.
[verzoeker] heeft op 28 juli 2021 een WIA-uitkering aangevraagd. Naar aanleiding daarvan heeft het UWV op 7 oktober 2021 geoordeeld dat door [verweerster] (zowel in het eerste spoor als in het tweede spoor) niet genoeg is gedaan om [verzoeker] te laten re-integreren en is een loonsanctie voor 52 weken opgelegd.
2.8.
Het door [verweerster] tegen deze beslissing op 15 oktober 2021 ingediende bezwaar is door het UWV op 31 mei 2022 ongegrond verklaard.
2.9.
Begin 2022 heeft [verweerster] bij het UWV een bekortingsverzoek ingediend. Daarop is door het UWV op 23 februari 2022 beslist dat de tekortkomingen in het eerste spoor zijn hersteld maar dat [verweerster] niet genoeg heeft gedaan om [verzoeker] te re-integreren omdat op dat moment nog geen sprake was van een adequaat afgerond tweede spoor traject.
2.10.
Op 11 juli 2022 heeft [verweerster] bij het UWV een tweede bekortingsverzoek ingediend. Daarop is door het UWV op 14 juli 2022 beslist dat [verweerster] voldoende heeft gedaan aan de re-integratie van [verzoeker]. De loonsanctie is daarom bekort, in die zin dat [verweerster] het loon nog diende door te betalen tot en met 24 juli 2022.
2.11.
Op 23 augustus 2022 heeft het UWV een beslissing genomen omtrent de door [verzoeker] aangevraagde WIA-uitkering. Geoordeeld is dat aan [verzoeker] per 25 juli 2022 een WIA-uitkering van € 2.687,87 bruto per maand, exclusief vakantiegeld, wordt toegekend. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 43,64%.
2.12.
Op 10 november 2022 is [verzoeker] door bedrijfsarts [naam 2] onderzocht in het kader van het actueel oordeel. Door [naam 2] is geoordeeld dat niet te verwachten was dat er in de daarop komende 26 weken herstel zou optreden, voldoende om gelijk weer werk bij de eigen of een andere werkgever te doen. Ook aangepast eigen werk bij [verweerster] werd door [naam 2] niet als een optie gezien.
2.13.
[verweerster] heeft op 14 november 2022 een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub b BW.
2.14.
Op 9 maart 2023 is op verzoek van [verzoeker] een second opinion uitgevoerd door bedrijfsarts [naam 3]. Door [naam 3] is geconcludeerd dat de belastbaarheid van [verzoeker] aanzienlijk groter en beter was dan ten tijde van uitval voor het eigen werk (en ten tijde van de WIA-keuring). Ook is geoordeeld dat [verzoeker] met uitzondering van een enkele zware taak zijn voormalige eigen werk weer duurzaam zou kunnen hervatten.
2.15.
Vanwege de tegenstrijdige oordelen van [naam 2] en [naam 3] heeft het UWV een deskundigenadvies bij de divisie Sociaal Medische Zaken (hierna: SMZ) aangevraagd. Aan SMZ is gevraagd advies te geven over de mogelijkheden van [verzoeker] om binnen 26 weken het eigen werk in aangepaste vorm te hervatten.
2.16.
Door arbeidsdeskundige [naam 8] (hierna: [naam 8]) van SMZ is op 9 augustus 2023 geoordeeld dat de verwachting (herstelprognose) was dat [verzoeker] in de daaropvolgende 26 weken verder zou herstellen en al hersteld was voor de eigen arbeid in een aangepaste vorm.
2.17.
Op 22 september 2023 heeft het UWV de door [verweerster] gevraagde toestemming om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op te zeggen geweigerd.
2.18.
[verzoeker] heeft nadien aan [verweerster] verzocht om hem toe te laten tot zijn eigen werk in aangepaste vorm. Daarop is door [verweerster] afwijzend gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt:
I. [verweerster] te veroordelen om [verzoeker] binnen 48 uur na betekening van de beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden na de periode van arbeidsongeschiktheid onder betaling van het gebruikelijke loon (geïndexeerd) van [verzoeker] van € 3.870,41 bruto, vermeerderd met een bedrag van € 99,75 aan reiskostenvergoeding, 8% vakantiebijslag en de winstuitkering, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat [verweerster] in gebreke blijft;
II. [verweerster] te veroordelen tot betaling van € 1.161,13 per maand, zijnde het verschil tussen het loon van € 3.870,41 en het bedrag van de WIA-uitkering van € 2.709,28, vanaf 19 september 2022 tot de beslissing van de rechtbank, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de opeisbaarheid tot aan de datum van de volledige voldoening;
III. de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
IV. [verweerster] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Het UWV heeft in verschillende uitspraken beslist dat [verweerster] de re-integratie in het 1e spoor en het 2e spoor niet heeft nageleefd. In dat kader is aan [verweerster] ook een loonsanctie opgelegd. [verzoeker] heeft daarnaast in verschillende stadia van zijn re-integratie aan [verweerster], en de arbeidsdeskundige die door [verweerster] werd ingeschakeld, aangegeven, dat hij zijn eigen werk, zonder de taak van voorbereiding, zijnde het tillen van zware zakken van 25 kg, kan verrichten en graag wil doen. Dit werd door [verweerster] echter niet opgepakt.
3.3.
Het SMZ advies van UWV van 9 augustus 2023 en het second opinion oordeel van [naam 3] van 9 augustus 2023 bepalen dat [verzoeker] zijn werkzaamheden in zijn eigen werk, zonder de taak van voorbereiding, zijnde het tillen van zware zakken van 25 kg, per direct kan verrichten. Desondanks heeft [verweerster] geweigerd om [verzoeker] weer te werk te stellen, terwijl hij daarom al sinds de WIA-beslissing van het UWV van 23 augustus 2022 heeft verzocht.
3.4.
[verzoeker] verzoekt daarom in deze procedure wedertewerkstelling op grond van artikel 7:611 BW onder doorbetaling van het loon. Indien zowel [verzoeker], als het UWV en [naam 3] van mening zijn dat [verzoeker] zijn eigen werk in aangepaste vorm kan verrichten, dient de werkgever dit namelijk mogelijk te maken. Dit geldt te meer nu [verzoeker] een ervaren medewerker is die altijd naar tevredenheid heeft gefunctioneerd. Zijn werk is voor [verzoeker] zijn leven en hij wil graag zijn werkzaamheden hervatten.
3.5.
[verweerster] is het niet eens met de verzoeken van [verzoeker] en stelt dat deze moeten worden afgewezen. Daartoe voert zij – kort gezegd – aan dat [verzoeker] volgens haar niet in staat is zijn eigen werk in de door hem gestelde aangepaste vorm te verrichten. Volgens [verweerster] kan [verzoeker] gelet op zijn beperkingen, naast de taak van voorbereiding, namelijk ook meerdere andere onderdelen van de functie van Senior Operator niet verrichten en kan van [verweerster] voorts niet gevergd worden de functie aan alle beperkingen van [verzoeker] aan te passen. [verweerster] heeft dan ook een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend op grond van (onder meer) langdurige arbeidsongeschiktheid. In die procedure met het hiervoor in randnummer 1.2 genoemde zaaknummer, is vandaag eveneens uitspraak gedaan.
3.6.
Op de overige stellingen van partijen wordt – voor zover van belang – hierna onder de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In de beschikking die eveneens vandaag gegeven is ten aanzien van het door [verweerster] ingediende ontbindingsverzoek (bij de rechtbank Rotterdam bekend onder zaaknummer 10806973 VZ VERZ 23-9914) is de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden per 1 augustus 2025. In die procedure heeft [verzoeker] de onderhavige verzoeken eveneens bij wijze van primaire tegenverzoeken ingediend en daarover is in die procedure ook beslist.
Dit leidt er dan ook toe dat de verzoeken in de onderhavige procedure niet meer beoordeeld hoeven worden en dus worden afgewezen.
4.2.
De kantonrechter bepaalt dat partijen ook in de onderhavige procedure ieder de eigen proceskosten moeten dragen. Dat betekent dat zij geen vergoeding hoeven te betalen voor de kosten die de andere partij heeft gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de verzoeken van [verzoeker] af;
5.2.
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
495