In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een werknemer, hierna aangeduid als [verzoeker], tegen zijn werkgever, aangeduid als [verweerster]. De werknemer verzocht om wedertewerkstelling na een periode van arbeidsongeschiktheid en om doorbetaling van zijn loon. De werknemer was sinds 2007 in dienst bij [verweerster] en was sinds oktober 2019 gedeeltelijk ziek. Na een arbeidsdeskundig onderzoek en verschillende beoordelingen door het UWV, werd geconcludeerd dat de werknemer zijn werkzaamheden in aangepaste vorm kon hervatten. Echter, [verweerster] weigerde de werknemer weer aan het werk te stellen, wat leidde tot deze procedure.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoeken van de werknemer niet konden worden toegewezen, omdat in een andere procedure, die gelijktijdig liep, de arbeidsovereenkomst tussen partijen was ontbonden. De rechter oordeelde dat de verzoeken in deze procedure niet meer beoordeeld hoefden te worden, aangezien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2025 al was vastgesteld. De kantonrechter heeft ook bepaald dat beide partijen hun eigen proceskosten moeten dragen.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om re-integratie-inspanningen serieus te nemen, maar in dit geval was de ontbinding van de arbeidsovereenkomst een doorslaggevende factor voor de afwijzing van de verzoeken van de werknemer.