ECLI:NL:RBROT:2025:6953

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
C/10/697282 / KG ZA 25-284
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vervangende toestemming voor verkoop en levering van een woning in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft de man, eiser, een vordering ingesteld in kort geding tegen de vrouw, gedaagde, met het verzoek om vervangende toestemming te verlenen voor de verkoop en levering van de echtelijke woning. De partijen zijn in 1992 gehuwd en hebben in 2011 hun echtscheiding uitgesproken, waarbij zij een echtscheidingsconvenant hebben gesloten. In dit convenant is afgesproken dat de woning te koop zou worden aangeboden, maar dit is niet gebeurd. In juni 2024 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin is afgesproken dat de woning uiterlijk op 1 februari 2025 te koop zou worden aangeboden. De vrouw heeft echter aangegeven het aandeel van de man in de woning te willen overnemen, maar de man heeft twijfels over haar financiële mogelijkheden.

De voorzieningenrechter heeft de procedure aangehouden om te bezien of partijen tot een regeling konden komen, maar dit is niet gelukt. De man heeft vervolgens om vonnis verzocht. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het spoedeisend belang van de man bij zijn vorderingen voldoende is aangetoond. De vrouw is verplicht om de afspraken over de verkoop van de woning na te komen, maar heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij financieel in staat is om het aandeel van de man over te nemen. Daarom heeft de voorzieningenrechter de vordering van de man toegewezen en hem vervangende toestemming verleend om al het nodige te verrichten voor de verkoop en levering van de woning. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/697282 / KG ZA 25-284
Vonnis in kort geding van 6 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. F. Laros te Rotterdam.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 mei 2025;
  • de 3 producties van de man;
  • de mondelinge behandeling op 16 mei 2025.
1.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter de procedure aangehouden om te bezien of partijen een mogelijke regeling konden treffen.
Op 23 mei 2025 heeft de advocaat van de man bericht dat het partijen niet is gelukt om tot een regeling te komen en heeft de advocaat om vonnis verzocht.

2.De feiten

2.1.
Op 14 april 1992 zijn partijen gehuwd in gemeenschap van goederen.
2.2.
In 2011 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In het kader van de echtscheiding zijn partijen met elkaar een echtscheidingsconvenant overeengekomen. In artikel 5 van het echtscheidingsconvenant is opgenomen dat de echtelijke woning, gelegen aan de [adres] in Rotterdam (hierna: de woning), te koop wordt aangeboden. Feitelijk is dat niet gebeurd.
2.3.
In juni 2024 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst met betrekking tot de verdeling van de woning gesloten. Daarin is onder meer afgesproken dat de woning wordt getaxeerd en uiterlijk op 1 februari 2025 te koop wordt aangeboden.
2.4.
Op 23 oktober 2024 heeft de taxatie van de woning plaatsgevonden en is een taxatierapport opgesteld. Vervolgens heeft de vrouw kenbaar gemaakt dat zij het aandeel van de man in de woning wenst over te nemen en heeft zij de man verzocht haar daartoe in de gelegenheid te stellen.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man vervangende toestemming te verlenen in plaats van de vrouw voor de verkoop van de woning gelegen aan de [adres] te Rotterdam;
II. de man toestemming te verlenen om in plaats van de vrouw al het nodige te verrichten voor de hiervoor vermelde verkoop en levering van de woning, waaronder het aanstellen van een makelaar en het ondertekenen van de koopovereenkomst en de akte van levering;
III. te bepalen dat ex artikel 3:300 lid 2 BW het vonnis in de plaats treedt van de notariële akte van levering van de onroerende zaak gelegen aan het adres [adres] te Rotterdam;
IV. althans een zodanige beslissing zoals de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
V. de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
De vrouw concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

4.De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt is dat niemand kan worden gedwongen om in een onverdeelde gemeenschap te blijven zitten. Het spoedeisend belang van de man bij zijn vorderingen is daarmee voldoende gegeven en is ook niet betwist door de vrouw.
4.2.
Vaststaat dat partijen in juni 2024 afspraken hebben gemaakt over de verkoop van de woning en de wijze waarop dat moet plaatsvinden. De vrouw is in beginsel verplicht om die afspraken na te komen. Tegelijkertijd zijn partijen gehouden om zich tegenover elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 lid 1 BW in combinatie met artikel 3:166 lid 3 BW). Dat betekent dat, wanneer de vrouw te kennen geeft het aandeel van de man in de woning tegen een marktconforme prijs over te willen nemen (zoals hier aan de orde), van de man mag worden verlangd haar daartoe behoorlijk in de gelegenheid te stellen. De man voert aan dat hij die gelegenheid heeft geboden maar dat hij er geen vertrouwen in heeft dat de vrouw daartoe financieel in staat is. De vrouw stelt dat er een hypotheekofferte van de bank klaar ligt en dat zij die in maart 2025 heeft gestuurd aan de man. De man betwist echter die offerte te hebben ontvangen en de vrouw heeft die offerte noch enige andere producties overgelegd. Aldus heeft de vrouw niet aannemelijk gemaakt dat zij financieel in staat is om op korte termijn het aandeel van de man in de woning over te nemen. Bij deze stand van zaken weegt het belang van de man bij nakoming van de vaststellingsovereenkomst door de vrouw zwaarder dan het belang van de vrouw bij uitstel daarvan. Daarbij speelt ook een rol dat partijen al in 2011 bij de scheiding waren overeengekomen om de woning te verkopen.
4.3.
De man vordert aan hem vervangende toestemming te verlenen om al het nodige te verrichten ten behoeve van de verkoop en levering van de woning zoals bedoeld in artikel 3:174 lid 1 BW. Nu de verkoop mede is bedoeld om de hypotheekschuld die in de gemeenschap valt te voldoen, wordt de gevorderde machtiging toegewezen.
4.4.
Vordering III. kan, zoals het is geformuleerd, niet worden toegewezen. De tekst van de notariële akte van levering is overgelegd noch bekend, zodat het niet mogelijk is om te bepalen dat het vonnis daarvoor in de plaats treedt. Wel is er grond om, mede met het oog op vordering II., te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de instemmende wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw ten behoeve van de overeenkomst van opdracht met een makelaar, de koopovereenkomst en de notariële leveringsakte zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 1 BW.
4.5.
Nu het geschil verband houdt met de verdeling van de gemeenschap tussen ex-echtelieden, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verleent machtiging aan de man om al het nodige te verrichten ten behoeve van de verkoop en levering van de woning gelegen aan de [adres] in Rotterdam;
5.2.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de instemmende wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw ten behoeve van de overeenkomst van opdracht met een makelaar, de koopovereenkomst en de notariële leveringsakte met betrekking tot de woning;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2025.2091 / 1980