In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een verzet tegen een verstekvonnis dat op 3 juli 2024 is uitgesproken. De partijen, een vrouw en een man die van 1998 tot 2016 gehuwd zijn geweest, hebben samen twee kinderen en waren sinds 2003 eigenaar van een woning in Barendrecht. Na hun echtscheiding hebben zij enige tijd weer samengewoond, maar de relatie is in 2022 opnieuw verbroken. De man heeft het verstekvonnis aangevochten, waarin hij werd veroordeeld om mee te werken aan de overdracht van de woning aan de vrouw. De vrouw heeft de woning op 30 december 2024 aan zichzelf overgedragen, na betekening van het verstekvonnis aan de man op 6 december 2024.
De man verzoekt om een nieuwe taxatie van de woning, maar de rechter wijst deze eis af omdat de man het eerdere taxatierapport niet inhoudelijk heeft betwist. De vrouw vordert dat de man bijdraagt aan de eigenaarslasten van de woning over de periode van 2017 tot januari 2025, wat de rechter toewijst. De man moet € 50.197,- aan de vrouw betalen, met wettelijke rente, en de kosten van de betekening van de verzetdagvaarding. De rechter verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als de man in hoger beroep gaat.
De rechtbank bekrachtigt het verstekvonnis en wijst de eis van de man in reconventie af. De partijen worden veroordeeld om hun eigen proceskosten te dragen, met uitzondering van de kosten die de vrouw moet betalen voor de betekening van de verzetdagvaarding. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.C. Halk op 18 juni 2025.