ECLI:NL:RBROT:2025:6999

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
ROT 24/2411
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag overname geldschulden op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 13 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiseres, gedupeerde van de toeslagenaffaire, had een aanvraag ingediend bij de minister van Financiën voor de overname van geldschulden op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De minister heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de schulden niet voldeden aan de voorwaarden van de wet. Eiseres betoogde dat de minister de hardheidsclausule had moeten toepassen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere of schrijnende omstandigheden waren die toepassing van deze clausule rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat de wetgever had beoogd dat gevallen zoals die van eiseres niet onder de regeling vallen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de minister in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2411

uitspraak van de enkelvoudige kamer van [*] in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. N. Kose-Albayrak),
en

de minister van Financiën

(gemachtigde: mr. M.A. Balbi).

Samenvatting

1. De minister heeft de aanvraag van eiseres om overname van geldschulden afgewezen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiseres betoogt dat de minister de hardheidsclausule had moeten toepassen. De rechtbank oordeelt anders. Hoewel eiseres financieel nadeel ondervindt van de afwijzing, is niet gebleken van bijzondere of schrijnende omstandigheden. Omdat de wetgever heeft beoogd dat gevallen zoals die van eiseres niet onder de regeling vallen, mocht de minister in redelijkheid de hardheidsclausule buiten toepassing laten. De rechtbank kan zich voorstellen dat eiseres deze uitkomst onbevredigend vindt, maar het is niet aan de rechter om de bewuste keuze van de wetgever opzij te zetten. Het beroep is ongegrond.

Procesverloop

2. Met het besluit van 26 januari 2023 heeft de minister de aanvraag van eiseres om overname van geldschulden op grond van de Wht afgewezen.
2.1.
Met het besluit van 13 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 26 januari 2023 ongegrond verklaard.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 2 mei 2025 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

3. Eiseres is gedupeerde van de toeslagenaffaire. In 2022 heeft zij een aanvraag ingediend bij Sociale Banken Nederland (SBN) tot overname van geldschulden van € 18.646,83 aan [bedrijf 1] en van € 2.555,75 aan [bedrijf 2] op grond van artikel 4.1 van de Wht.
4. De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat van beide schulden niet is gebleken dat deze opeisbaar zijn geworden voor 1 juni 2021.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de schulden niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 4.1 van de Wht.
Hardheidsclausule
6. Eiseres betoogt dat de minister de hardheidsclausule zou moeten toepassen. De geldschulden aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zijn doorlopende kredieten die zij heeft afgesloten als gevolg van de toeslagenaffaire. Het doorlopend krediet bij [bedrijf 1] is per 1 januari 2023 omgezet in een lening. Eiseres is van mening dat zij met de afwijzing van haar aanvraag gestraft wordt voor het feit dat zij altijd haar best heeft gedaan om aflossingstermijnen te voldoen en daarmee betalingsachterstanden te voorkomen. Eiseres heeft in 2021 een beslissing ontvangen op haar verzoek tot herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag en er lopen nog steeds bezwaar- en beroepsprocedures. Ook de procedure voor compensatie voor aanvullende schade is nog niet afgerond. Eiseres schiet zo niets op met de hersteloperatie.
7. De minister kan afwijken van een bepaling over de overname van geldschulden, voor zover toepassing van die bepaling, gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. [1] Deze hardheidsclausule kan worden toegepast in bijzondere situaties, waarbij toepassing van de bepaling gelet op de ratio ervan onbillijk uitpakt of wanneer sprake is van schrijnende omstandigheden waardoor toepassing van de wettelijke bepaling achterwege moet blijven. Bij schrijnende omstandigheden kan worden gedacht aan serieuze en structurele financiële nood, aan ernstige medische omstandigheden, of aan andere ontwrichtende persoonlijke omstandigheden. Het moet gaan om actuele omstandigheden die samenhangen met (de gevolgen van) een weigering om de schulden over te nemen of te compenseren. [2]
8. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de minister in redelijkheid de hardheidsclausule buiten toepassing laten. De rechtbank licht dat hierna toe.
8.1.
De omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd, zijn onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van bijzondere of schrijnende omstandigheden. Eiseres heeft weliswaar financieel nadeel als gevolg van de weigering de geldschuld over te nemen, maar van serieuze en structurele financiële nood, ernstige medische omstandigheden of andere ontwrichtende persoonlijke omstandigheden is niet gebleken. De omstandigheid dat eiseres veel moeite heeft gedaan om betalingsachterstanden te voorkomen maakt het voorgaande niet anders, omdat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om gedupeerde ouders die er eerder zelf in zijn geslaagd hun schulden onder controle te krijgen, niet onder deze regeling te laten vallen. [3]
8.2.
De rechtbank kan zich voorstellen dat eiseres deze uitkomst onbevredigend vindt. Toch kan de rechtbank niet anders. Het is niet aan de rechter om de bewuste keuze van de wetgever opzij te zetten. [4] Verder wijst de rechtbank erop dat het feit dat eiseres langdurig in moeilijke financiële omstandigheden heeft geleefd, een rol kan spelen bij de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade in het kader van een aanvraag om aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. [5]
Overige beroepsgronden
9. Eiseres betoogt dat het College voor de Rechten van de Mens heeft geoordeeld dat gedupeerden van de toeslagenaffaire door de Belastingdienst zijn gediscrimineerd en dat de rechter heeft geoordeeld dat de Belastingdienst onrechtmatig heeft gehandeld en daardoor aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade. [6] De wetgever heeft deze discriminatie en het onrechtmatig handelen door de Belastingdienst niet in de Wht verdisconteerd, waardoor een leemte is ontstaan die
contra legemmoet worden opgevuld. Daarnaast heeft de minister het motiveringsbeginsel geschonden, omdat de aanvraag is afgewezen onder verwijzing naar een code.
10. De beroepsgronden slagen niet. Gelet op wat de rechtbank hiervoor onder 8 heeft overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een uitleg van de Wht die haaks staat op de tekst daarvan. In het (primaire) besluit van 26 januari 2023 is een verwijzing naar een code opgenomen, met een korte toelichting. De minister heeft de afwijzing van de aanvraag in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd, onder verwijzing naar de op de zaak betrekking hebbende stukken. Eiseres heeft niet toegelicht waarom de motivering van het bestreden besluit ondeugdelijk zou zijn.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en dat de minister de schuld niet overneemt. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van
mr.N. Joosse, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2025.
De rechter is verhinderd
om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 9.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wht.
2.ABRvS 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:456, r.o. 7.3.
3.Vgl. Rb. Rotterdam 14 april 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:4519.
4.Zie ook ABRvS 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:456, r.o. 7.4.
5.Artikel 2.1, derde lid, van de Wht.
6.Rb. Rotterdam 26 april 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:3475.