ECLI:NL:RBROT:2025:7005

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
11554366 VZ VERZ 25-1053
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbindingsverzoek op basis van (seksueel) grensoverschrijdend handelen door een werknemer, die docent is

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 juni 2025 een beschikking gegeven in een ontbindingsverzoek van een werkgever, [verzoekster], tegen een werknemer, [verweerder], die als docent werkzaam is. De werkgever verzoekt de arbeidsovereenkomst te ontbinden op basis van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag door de werknemer. De zaak is ontstaan na klachten van een medewerkster en een studente over ongepast gedrag van de werknemer. De werkgever stelt dat de werknemer zich schuldig heeft gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag, wat heeft geleid tot een vertrouwensbreuk. De werknemer ontkent de beschuldigingen en betwist de conclusies van het onderzoeksrapport dat door de werkgever is opgesteld. De kantonrechter heeft de werkgever in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van de beschuldigingen, waarbij de datum van het vermeende gedrag op 14 november 2024 centraal staat. De kantonrechter heeft de verdere beslissing aangehouden en de partijen in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11554366 VZ VERZ 25-1053
datum uitspraak: 5 juni 2025
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoekster],
vestigingsplaats: [plaats 1] ,
verzoekster en verweerster,
gemachtigde: mr. P. Kruit,
tegen
[verweerder],
woonplaats: [plaats 2] ,
verweerder en verzoeker,
gemachtigde: mr. I.I. Feenstra.
De partijen worden hierna ‘ [verzoekster] ’ en ‘ [verweerder] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van [verzoekster] , met bijlagen;
  • het verweerschrift met tegenverzoeken van [verweerder] , met bijlagen;
  • de brief van 9 mei 2025 van [verzoekster] met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [verzoekster] ;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [verweerder] .
1.2.
Op 13 mei 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken met mevrouw [persoon A] namens [verzoekster] (onderwijsleider), de gemachtigde van [verzoekster] , [verweerder] en zijn gemachtigde.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] is een regionaal opleidingsinstituut voor middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en volwasseneducatie.
2.2.
[verweerder] is vanaf 23 november 2009 bij [verzoekster] in dienst. De functie van [verweerder] is docent BVE, met een salaris van € 5.228,00 bruto per maand en emolumenten.
2.3.
Op 11 december 2023 heeft een medewerkster van [verzoekster] bij de onderwijsleider mevrouw [persoon A] (hierna: [persoon A] ) per mail een klacht ingediend over [verweerder] . De klacht ging over het feit dat [verweerder] op 8 december 2023 tegen die medewerkster gezegd had: “Ik ben 35 jaar getrouwd, maar als ik dat niet was dan had ik wel geweten”, of woorden van gelijke strekking. [verweerder] had dit tegen haar gezegd toen zij desgevraagd tegen [verweerder] had gezegd dat ze al 23 jaar getrouwd was.
2.4.
Op 17 januari 2024 heeft naar aanleiding van deze klacht een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder] en [persoon A] . In het gespreksverslag daarvan staat het volgende (waarbij met “ [verweerder] ” en “ [verweerder] ” wordt gedoeld op [verweerder] ):
“(…) [persoon A] vertelt dat er een klacht is binnengekomen van een vrouwelijke collega sociaal werk. [verweerder] weet direct waar dit overgaat en legt uit wat er is gebeurd. [persoon B] en [verweerder] gingen naar haar toe om adresgegevens op te halen van studenten. Deze vrouwelijke collega heeft hen zo goed geholpen, dat [verweerder] de vraag aan haar heeft gesteld of zij getrouwd is. Want anders had hij het wel geweten: ‘Het is dat ik getrouwd ben, anders had ik je om je hand gevraagd’ waarna zij reageerde met een heel verhaal dat zij getrouwd is etc. Dit was bedoeld als geintje. Mevrouw heeft het echter niet zo ervaren. Volgens de normen van [verzoekster] is dit grensoverschrijdend gedrag. [verweerder] geeft direct toe dat het gesprek inderdaad zo is verlopen en vind het naar dat mevrouw dit een vervelende opmerking vindt. Vind eigenlijk dat zij hem dit ook direct had kunnen vertellen.
[persoon A] legt uit dat dit echt ongepast gedrag is. [verweerder] benadrukt dat mevrouw heel ontspannen was, het gesprek heel open was en geeft toe dat zijn opmerking vanuit dankbaarheid over haar hulpvaardigheid feitelijk wel net op het randje was. Nadat [persoon A] had aangegeven dat zijn gedrag op het randje was.
[persoon A] stelt de vraag of [verweerder] begrijpt dat zo’n opmerking niet kan. [verweerder] reageert enigszins emotioneel/aangedaan en vraagt of hij zijn excuses aan mag bieden aan haar. Dat is iets wat hij graag wil. Ook vind hij het jammer dat deze medewerker hem niet direct feedback heeft gegeven maar direct een klacht heeft ingediend.
[persoon A] licht toe dat zij een klacht in het geval van grensoverschrijdend gedrag direct serieus neemt, vandaar dat dit gesprek plaatsvindt en wordt vastgelegd. [verweerder] geeft aan dat hij voelt dat hij rood wordt, omdat zijn suiker omhoog loopt. Tegelijkertijd erkent en herkent hij de situatie en stelt hij dat hij niet heeft aangevoeld dat hij over haar grenzen heen is gegaan.
[persoon A] spreekt met [verweerder] af dat hij weg moet blijven van soortgelijke opmerkingen. (…)”
2.5.
Op 25 november 2024 heeft [verzoekster] een mail ontvangen van een moeder van een studente die les kreeg van [verweerder] . In die mail stond dat de studente, [persoon C] , zou worden misbruikt door [verweerder] . Ook is daarin te lezen dat studente [persoon C] op 25 november 2024 uit de klas is gestuurd door [verweerder] .
2.6.
Naar aanleiding van deze e-mail heeft op 2 december 2024 een gesprek plaatsgevonden tussen de betreffende studente en haar moeder en namens [verzoekster] [persoon A] en mevrouw [persoon D] (docente en studieloopbegeleidster). Tijdens dat gesprek vertelde de studente [persoon C] dat [verweerder] haar tijdens de les van donderdag 14 november 2024 van achteren zou hebben vastgepakt, waarbij hij haar borsten heeft aangeraakt.
2.7.
[verzoekster] heeft vervolgens op 4 december 2024 [verweerder] geschorst en als reden voor de schorsing opgegeven dat er een onderzoek wordt ingesteld naar een klacht met betrekking tot grensoverschrijdend gedrag bij een minderjarige studente.
2.8.
[verzoekster] heeft het onderzoek naar de klacht laten uitvoeren door een adviseur sociale veiligheid en een manager integrale veiligheid binnen [verzoekster] . In het kader van het onderzoek hebben zij studenten, onder wie [persoon C] , gehoord en ook [verweerder] .
2.9.
Op 20 december 2024 was het onderzoeksrapport af. Daarin staat de volgende conclusie:
“De betrokkene heeft tijdens zijn gesprek met rapporteurs op 13 december niet bevestigd dat de aan hem voorgelegde gedraging met betrekking tot SGOG correct is.
Naast de verklaring van mevr. [persoon C] zijn er twee ondertekende verklaringen van studenten waarin zij bevestiging dat zij deze gedraging van betrokkene gezien hebben.
Hierdoor kan worden vastgesteld dat er in relatie tot de in paragraaf 3 gestelde definities van SGOG in combinatie met de bevindingen uit de gesprekken er bij dit incident sprake is geweest van seksueel overschrijdend gedrag; Fysiek seksueel grensoverschrijdend gedrag door betrokkene, de heer [verweerder] . Hierbij zijn de individuele grenzen van de studente geschonden maar is ook sprake van het schenden van de wettelijke grenzen.
Hierbij moet worden opgemerkt dat betrokkene de docent is van de meldster en er was sprake van een gezagsverhouding.”

3.Het geschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden. Primair omdat sprake is verwijtbaar handelen of nalaten (e-grond), subsidiair omdat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond), waardoor het in beide gevallen in redelijkheid niet van [verzoekster] kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [verzoekster] vindt dat het gewenste einde van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen door [verweerder] en vindt dat daarom geen rekening gehouden moet worden met de opzegtermijn bij het bepalen van de ontbindingsdatum.
3.2.
[verzoekster] baseert haar verzoek op het standpunt dat [verweerder] zich in geen jaar tijd twee keer, namelijk op 8 december 2023 en op 14 november 2024, schuldig heeft gemaakt aan (seksueel) grensoverschrijdend gedrag, wat [verzoekster] niet kan tolereren. [verzoekster] vindt dit (ernstig) verwijtbaar aan [verweerder] , maar dit heeft er ook toe geleid dat [verzoekster] het vertrouwen in [verweerder] volledig is kwijtgeraakt, aldus [verzoekster] .
Herplaatsing ligt volgens [verzoekster] niet in de rede, gelet op de aard van de ontslaggrond.
3.3.
[verweerder] is het niet eens met het verzoek en vindt dat het moet worden afgewezen. Hij betwist dat hij studente [persoon C] op 14 november 2024 of op een andere dag bij haar borsten zou hebben aangeraakt. Hij zegt zich niet te herkennen in zulk gedrag. Hij betwist daarmee de conclusie in het onderzoeksrapport. Volgens hem is het onderzoek niet deugdelijk uitgevoerd en rammelt het onderzoeksrapport aan alle kanten.
Het incident van 8 december 2023 berustte volgens [verweerder] op een misverstand. [verweerder] heeft de betreffende collega willen bedanken, maar dat is verkeerd geïnterpreteerd. [verweerder] heeft hierbij niet verwijtbaar gehandeld, aldus [verweerder] .
Er is naar de mening van [verweerder] ook geen sprake van een voldragen g-grond, ook omdat [verzoekster] geen enkele poging heeft ondernomen om de door [verzoekster] ervaren verstoorde arbeidsverhouding te herstellen.
3.4.
[verweerder] verzoekt op zijn beurt [verzoekster] te veroordelen om [verweerder] toe te laten tot het verrichten van zijn werkzaamheden, en subsidiair, voor zover de kantonrechter vindt dat [verweerder] zijn eigen werkzaamheden niet meer mag verrichten, om [verzoekster] te veroordelen [verweerder] in een passende functie bij [verzoekster] te herplaatsen, op straffe van een dwangsom.
3.5.
Als de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbindt, verzoekt [verweerder] de opzegtermijn wel in acht te nemen en [verzoekster] te veroordelen om een transitievergoeding van € 31.985,04 bruto aan hem te betalen. Ook verzoekt [verweerder] in dat geval om een billijke vergoeding van € 11.805,99 bruto. Volgens [verweerder] is de ontbinding namelijk het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] .

4.De beoordeling

[verzoekster] mag bewijs leveren
4.1.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als aan de voorwaarden voor opzegging is voldaan (artikel 7:671b lid 2). Eén van die voorwaarden is dat er een redelijke grond daarvoor moet zijn. Om vast te stellen of sprake is van de door [verzoekster] primair gestelde e-grond als redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, is bewijslevering door [verzoekster] noodzakelijk. Hierna wordt uitgelegd waarom.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat het door [verzoekster] aangehaalde incident uit 2023 niet verder wordt betrokken in de beoordeling. [verzoekster] noemt dat gedrag soms alleen ‘grensoverschrijdend’ en soms ‘seksueel grensoverschrijdend’. Voor zover [verzoekster] hiermee heeft willen benadrukken dat er sprake zou zijn van herhaald seksueel grensoverschrijdend gedrag, gaat de kantonrechter daar niet in mee.
De opmerking die [verweerder] richting een collega maakte in december 2023 ging weliswaar voor de betreffende collega te ver, maar naar het oordeel van de kantonrechter is er niets dat erop wijst dat deze opmerking seksueel getint zou zijn. Bovendien blijkt nergens uit dat hij zo’n opmerking heeft herhaald of dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gedrag dat lijkt op het maken van een opmerking over ‘het willen trouwen met een ander’.
Het gedrag waarvan [verzoekster] nu stelt dat [verweerder] zich daaraan schuldig heeft gemaakt op
14 november 2024, en dat de directe aanleiding vormt voor het indienen van het ontbindingsverzoek, staat naar het oordeel van de kantonrechter op zich, en rechtvaardigt ontbinding op de e-grond als dat gedrag komt vast te staan. Voor zover [verzoekster] met het aanhalen van het incident uit 2023 een beeld heeft willen schetsen van [verweerder] die ‘vaker’ (seksueel) grensoverschrijdend gedrag pleegt, met als doel aannemelijk maken dat wat zij stelt over wat er op 14 november 2024 gebeurd zou zijn, juist is, ziet de kantonrechter daar geen aanknopingspunten voor.
4.3.
De kernvraag is of [verweerder] zich op 14 november 2024 schuldig heeft gemaakt aan seksueel grensoverschrijdend gedrag en meer specifiek of [verweerder] studente [persoon C] tijdens een rekenles op 14 november 2024 van achteren bij haar borsten heeft aangeraakt. [verzoekster] onderbouwt haar standpunt dat dit het geval is met een onderzoeksrapport, met de conclusie dat vastgesteld kan worden dat sprake is geweest van fysiek seksueel grensoverschrijdend gedrag door [verweerder] .
4.4.
Op de zitting heeft [verweerder] over 14 november 2024 verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat er op die dag iets bijzonders is gebeurd of dat hij [persoon C] zou hebben aangeraakt. Dat hij [persoon C] op 25 november 2024 de klas heeft uitgestuurd herinnert hij zich wel. Volgens [verweerder] kan hij haar (op 25 november 2024) hooguit een schouderklopje hebben gegeven, maar over een aanraking waarbij hij [persoon C] ’s borsten zou hebben aangeraakt, heeft hij verklaard dat zich niet schuldig te maken aan dat soort gedrag.
Volgens [verweerder] is hij door de onderzoekers alleen gevraagd naar een incident, waarbij hij een studente uit de klas heeft gestuurd. Dit laatste lijkt ook te volgen uit het onderzoeksrapport, waarin als onderdeel van de verklaring van [verweerder] staat opgenomen: “Ik kan mij geen situatie herinneren waarbij ik ongewenst grensoverschrijdend gedrag zou hebben vertoond. U zegt dat het in combinatie was met het uit de klas sturen van deze studente.”
4.5.
De kantonrechter is het met [verweerder] eens dat er bij lezing van het onderzoeksrapport vragen rijzen, zoals op welke datum wat precies is gebeurd en waargenomen door anderen. Twee studenten hebben gespreksverslagen, die [verzoekster] naar aanleiding van de gesprekken met hen heeft opgemaakt, ondertekend. Die gespreksverslagen zijn opgenomen als bijlagen bij het onderzoeksrapport. Eén van die studenten is [persoon E] . Zij heeft verklaard: “Ik zag dat hij [persoon C] van achteren zijn armen onder de oksels van [persoon C] stak met zijn handen ter hoogte van de zijkant van haar borsten”. Uit haar verklaring kan niet worden afgeleid wanneer dit zou zijn gebeurd. De andere studente, [persoon F] , heeft verklaard: “Ik was tijdens dit incident aanwezig en zag dat de docent [verweerder] de studente [persoon C] met twee handen vanaf de achterzijde aanraakte op haar linker en rechter zij ter hoogte van haar borsten”. Volgens de verklaring van [persoon F] zou dit tijdens de rekenles eind oktober gebeurd zijn. Andere studenten, onder wie [persoon C] zelf, zijn weliswaar gehoord, maar van gesprekken met hen zijn geen ondertekende gespreksverslagen/verklaringen. Ook zijn hun verklaringen niet opgenomen in het onderzoeksrapport.
4.6.
In reactie op het verweerschrift heeft [verzoekster] een document overgelegd, waarin aantekeningen zijn opgenomen van de op 6 december 2024 afgenomen interviews met studenten. Daaruit blijkt dat er studenten hebben verklaard dat ze niet hebben gezien dat [verweerder] [persoon C] bij haar borsten aanraakte. In ieder geval drie studenten hebben verklaard dat ze niet aanwezig waren bij de betreffende rekenles/ het incident/ het voorval. Er is een aantal ‘van horen zeggen’ verklaringen bij. Eén student heeft verklaard dat [persoon C] op donderdag 24 oktober bij haar zij ter hoogte van haar borsten is gepakt, terwijl de student dit zelf niet heeft waargenomen en dat [persoon C] op 14 november bij haar schouder is aangeraakt. Ook hebben studenten verklaard over het feit dat [persoon C] uit de klas is gestuurd, terwijl ze geen datum hebben genoemd waarop dat gebeurd zou zijn. Over één verklaring is het volgende opgenomen: “Student denkt dat docent [verweerder] studente [persoon C] wellicht heeft aangeraakt om haar de klas uit te krijgen. Hij heeft dat niet gezien”. Er zijn ook studenten die verklaard hebben dat zij geen dingen hebben gezien of ervaren waarvan zij vinden dat dat niet kan of niet prettig of ongepast is.
4.7.
[verzoekster] heeft op haar beurt op de zitting gesteld dat de onderzoekers alle studenten uit de betreffende klas, die in de les op 14 november 2024 aanwezig waren, hebben gehoord en dat de onderzoekers als enige vraag hebben gesteld wat de studenten hebben waargenomen over het incident tussen [verweerder] en studente [persoon C] .
De kantonrechter merkt hierover op dat uit een aantal van de overgelegde verklaringen lijkt te volgen dat de studenten die de betreffende verklaring hebben afgelegd kennelijk niet bij de rekenles op 14 november 2024 aanwezig zijn geweest. Dit valt niet te rijmen met de stelling van [verzoekster] dat alle studenten die gehoord zijn bij de bewuste rekenles aanwezig zijn geweest.
4.8.
Al met al kan op basis van de inhoud van het onderzoeksrapport in combinatie met de naderhand overgelegde aantekeningen van verklaringen én de toelichting van [verzoekster] op de zitting niet worden geconcludeerd dat [verweerder] op 14 november 2024 [persoon C] van achteren bij haar borsten heeft aangeraakt en ook geen andere relevante duidelijke conclusie worden getrokken. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen de stellige betwisting door [verweerder] , waarbij hij als mogelijke verklaring voor de beschuldiging heeft gegeven dat er sprake zou kunnen zijn van samenspanning door een vriendengroepje tegenover [verweerder] . Dit laatste kan op dit moment niet worden uitgesloten.
4.9.
[verzoekster] heeft de bewijslast van haar stelling dat [verweerder] studente [persoon C] tijdens een rekenles op 14 november 2024 van achteren bij haar borsten heeft aangeraakt. [verzoekster] krijgt conform haar bewijsaanbod daarom een bewijsopdracht. De datum waarop [verweerder] studente [persoon C] bij haar borsten zou hebben aangeraakt is onderdeel van de bewijsopdracht, omdat [verzoekster] op de zitting bij haar stelling is gebleven dat deze aanraking op 14 november 2024 heeft plaatsgevonden.
4.10.
Direct nadat [verzoekster] bewijs heeft geleverd, mag [verweerder] eventueel (tegen)bewijs leveren. De partijen mogen pas op elkaars bewijs reageren als het leveren van bewijs door beide partijen is afgerond. De kantonrechter beoordeelt daarna of het bewijs geleverd is.
4.11.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
stelt [verzoekster] in de gelegenheid om te bewijzen dat [verweerder] studente [persoon C] tijdens een rekenles op 14 november 2024 van achteren bij haar borsten heeft aangeraakt;
5.2.
bepaalt dat als [verzoekster] schriftelijk bewijs wil leveren dit bewijs uiterlijk een dag voor
26 juni 2025in tweevoud moet zijn ontvangen op de rechtbank;
getuigenbewijs
5.3.
bepaalt dat als [verzoekster] getuigen wil laten horen, zij uiterlijk een dag voor de datum die hiervoor is genoemd het aantal en de personalia van de getuigen moet opgeven en de verhinderdata van de getuigen en
beidepartijen voor de maanden augustus t/ m november 2025;
5.4.
wijst erop dat [verzoekster] na het bepalen van een datum en plaats voor het getuigenverhoor zelf de getuigen moet oproepen;
ander bewijs
5.5.
bepaalt dat als [verzoekster] op een andere manier bewijs wil leveren, zij uiterlijk een dag voor de datum die hiervoor is genoemd aan de kantonrechter moet laten weten hoe;
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
757