ECLI:NL:RBROT:2025:7038

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
ROT 24/8290
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke afwijzing van een verzoek om publieke informatie op basis van de Wet open overheid (Woo) door Rogplus met betrekking tot jeugdhulp voor een zoon

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een moeder uit Vlaardingen, en het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling openbaar lichaam Rogplus uit Maassluis. Eiseres had een verzoek ingediend op basis van de Wet open overheid (Woo) om informatie over de jeugdhulp voor haar zoon, specifiek om toegang te krijgen tot het cliëntdossier. Rogplus heeft het verzoek gedeeltelijk afgewezen, waarbij zij zich beroept op artikel 5.5 van de Woo, dat de mogelijkheid biedt om informatie over jezelf op te vragen zonder dat deze openbaar wordt gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat Rogplus over een uitgebreider cliëntdossier beschikt dan de reeds geïnventariseerde stukken. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat Rogplus op goede gronden delen van de documenten heeft weggelakt om de persoonlijke levenssfeer van medewerkers te beschermen, gezien de intimidatie die medewerkers hebben ervaren van eiseres. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van Rogplus in stand blijft en eiseres geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8290

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit Vlaardingen, eiseres

en
het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling openbaar lichaam Rogplus,uit Maassluis, Rogplus
(gemachtigde: mr. I.J. Nelissen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de gedeeltelijke afwijzing van een verzoek om publieke informatie op basis van de Woo [1] . Eiseres heeft verzocht om informatie bij Rogplus over de casus van haar zoon (door eiseres aangeduid als het cliëntdossier) in verband met (uitgebleven) jeugdhulp. Rogplus heeft het verzoek behandeld op basis van artikel 5.5 van de Woo, dat de mogelijkheid geeft om informatie over jezelf op te vragen zonder dat het openbaar wordt voor eenieder. Rogplus heeft vanwege de bescherming van medewerkers en het goed functioneren van Rogplus passages weggelakt vanwege als intimiderend ervaren gedrag van eiseres. Eiseres is het de besluitvorming niet eens en voert een aantal beroepsgronden aan. Eiseres vindt dat Rogplus meer informatie moet verstrekken over de jeugdhulp aan haar zoon, in de vorm van zijn cliëntdossier. Eiseres vindt het niet geloofwaardig dat Rogplus zegt dat dossier niet te hebben. Voorts is eiseres het niet eens met het weglakken van passages uit de documenten. Het belang van jeugdzorg voor haar zoon zou zwaarder moeten wegen dan de door Rogplus genoemde belangen. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de gedeeltelijke afwijzing van het Woo-verzoek.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat Rogplus over een cliëntdossier beschikt dat uit meer stukken bestaat dan de geïnventariseerde stukken. Verder komt de rechtbank tot het oordeel dat Rogplus op goede gronden passages uit de documenten heeft weggelakt met een beroep op het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van medewerkers van Rogplus. Het belang van het goed functioneren van Rogplus kon niet aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd. Omdat het bestreden besluit ook zonder deze uitzonderingsgrond in stand kan blijven, passeert de rechtbank op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit (motiverings)gebrek. Voor zover eiseres haar bezwaargronden heeft herhaald, passeert de rechtbank deze. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3. Daarbij gaat de rechtbank in op het toetsingskader (onder 3), op toegepaste weigeringsgronden (onder 4) en op de ingebrekestelling (onder 5). Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 20 februari 2024 een verzoek ingediend op grond van de Woo. Zij vraagt om “alle e-mails/brieven/alle onderhouden telefonische contacten (vastgelegd in telefoonnotities) tussen Rogplus” over de casus van haar zoon, in de periode 1 november 2022 tot aan 20 februari 2024.
2.1.
Rogplus heeft de beslistermijn bij brief van 14 maart 2024 verlengd tot 3 april 2024. Eiseres heeft op 20 maart 2024 een ingebrekestelling gestuurd in verband met het uitblijven van een beslissing op het Woo-verzoek.
2.2.
Op 21 maart 2024 heeft Rogplus met het primaire besluit op het Woo-verzoek beslist. Rogplus heeft het verzoek als een verzoek op grond van artikel 5.5 van de Woo behandeld, zodat de documenten waarop (deels) positief is beslist niet openbaar worden voor een ieder maar alleen aan eiseres worden verstrekt. Rogplus verwijst in het primaire besluit naar een inventarislijst met daarop 74 documenten waarop is aangegeven welke documenten deels verstrekt zijn en op grond van welke wettelijke bepaling uit de Woo delen niet zijn verstrekt (door weglakking), en welke documenten in het geheel niet zijn verstrekt en op grond van welke wettelijke bepaling uit de Woo. Van 27 documenten op de inventarislijst heeft Rogplus aangegeven dat deze niet worden verstrekt omdat deze al in het bezit zijn van eiseres.
2.3.
Eiseres is tegen het primaire besluit in bezwaar gekomen. Met het bestreden besluit van 23 juli 2024 op het bezwaar van eiseres heeft Rogplus, na een herbeoordeling van de documenten op passageniveau, de motivering van de gedeeltelijke afwijzing van het verzoek aangepast en aangevuld. Rogplus heeft daarbij, gelet op het bezwaar van eiseres dat de documenten niet te relateren waren aan de inventarislijst, een nieuwe inventarislijst opgesteld waar 30 documenten op staan. De 27 documenten die niet worden verstrekt omdat deze al in het bezit zijn van eiseres, staan niet meer op de inventarislijst. Anders dan in het primaire besluit, is de grondslag van artikel 5.2 van de Woo (persoonlijke beleidsopvattingen in documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad) niet langer aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. De gedeeltelijke weigering van verstrekking van de informatie baseert Rogplus op artikel 5.1, tweede lid, onder e (bescherming van de persoonlijke levenssfeer) samen met artikel 5.1, tweede lid, onder i (het goed functioneren van het bestuursorgaan), van de Woo. Daaraan heeft Rogplus ten grondslag gelegd dat eiseres in diverse mondelinge en schriftelijke contacten heeft gesteld dat (medewerkers van) Rogplus en Mevis onrechtmatig hebben gehandeld en zich schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten. Eiseres heeft veel klachten ingediend over medewerkers van Rogplus, zowel bij Rogplus zelf als bij de Nationale Ombudsman en heeft meermaals aangegeven strafrechtelijke aangifte te zullen doen tegen medewerkers van Rogplus. In diverse berichten heeft zij aangegeven dat medewerkers van Rogplus niet integer hebben gehandeld en geen empathisch vermogen hebben. Zij heeft aangegeven een tuchtrechtelijke procedure te starten en dat zij de gemeenteraad van Vlaardingen zal informeren over het niet integer handelen van Rogplus. Verschillende medewerkers van Rogplus hebben (intern) melding gedaan van de door hen ervaren onveilige werksituatie vanwege de klachten en procedures, waarbij zij hebben aangegeven zich zeer geïntimideerd gevoeld te hebben.
2.4.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Rogplus heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar echtgenoot, en de gemachtigde van Rogplus, bijgestaan door mr. N. Doran.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
3. De rechtbank toetst aan de hand van de beroepsgronden van eiseres of Rogplus terecht de op de inventarislijst genoemde documenten deels niet heeft verstrekt en of Rogplus terecht daarnaast geen ‘cliëntdossier’ van de jeugdzorg voor haar zoon heeft verstrekt.
3.1.
Eiseres heeft in beroep haar bezwaargronden herhaald over: het onrechtmatige handelen van Rogplus bij de jeugdhulp voor haar zoon, het algemeen belang van waarheidsvinding en het feit dat de jeugdhulp voor haar zoon nog steeds niet geregeld is, en de schending van de onpartijdigheid van de bezwaaradviescommissie doordat de secretaris van de bezwaaradviescommissie had opgetreden als vertegenwoordiger van Rogplus in een andere beroepszaak over de jeugdhulp. Ook heeft eiseres herhaald dat de inventarislijst niet klopt omdat niet is te herleiden of deze correspondeert met de onderliggende stukken. Verder heeft eiseres haar bezwaargrond herhaald dat in het bestreden besluit ten onrechte de uitzonderingsgrond van artikel 5.2 van de Woo (intern beraad) is toegepast.
3.2.
Op deze gronden heeft Rogplus in de beslissing op bezwaar gereageerd. Over deze in het beroepschrift herhaalde gronden, merkt de rechtbank op dat uit het in algemene zin herhalen van (bezwaar)gronden niet is af te leiden in welk opzicht de reactie van Rogplus in het bestreden besluit op die bezwaargronden volgens eiseres ontoereikend is. Ook ter zitting heeft eiseres desgevraagd de gronden niet toegespitst op het bestreden besluit. De rechtbank beperkt zich daarom in de uitspraak tot de toegelichte beroepsgronden die tegen het bestreden besluit zijn gericht.
Beoordeling bestreden besluit
4. Eiseres stelt in beroep dat het belang van het verkrijgen van passende jeugdhulp zwaarder weegt dan het belang van Rogplus bij het beschermen van de persoonlijke levenssfeer van haar werknemers en bij het beschermen van het goed functioneren van Rogplus. Zij wijst er op dat – op dat moment – al bijna anderhalf jaar geen passende jeugdhulp wordt geboden aan haar zoon, dat in de betreffende documenten die zij niet of deels niet heeft ontvangen staat beschreven wat de aanleiding is voor het uitblijven van een beslissing en waarom Rogplus eiseres meerdere procedures bij de rechtbank laat voeren om jeugdhulp te krijgen. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat Rogplus moet beschikken over het cliëntendossier van haar zoon, omdat Rogplus verantwoordelijk is voor de jeugdhulp. Zij wijst er op dat een medewerker van Rogplus heeft gebeld met de huisarts van (de zoon van) eiseres en dat zij het daarom ongeloofwaardig vindt dat er niet meer medische gegevens (een cliëntendossier) van de zoon van eiseres bij Rogplus aanwezig zijn.
Het ‘cliëntdossier’ van Rogplus
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Ter zitting is besproken dat partijen van inzicht verschillen over de inhoud van het ‘cliëntdossier’ dat Rogplus bijhoudt over de zoon van eiseres. Dat bespreekt de rechtbank eerst. Rogplus is op basis van de zogenaamde Gemeenschappelijke regeling openbaar lichaam Rogplus [2] (de Gemeenschappelijke regeling) verantwoordelijk voor indicatiestellingen voor alle vormen van jeugdhulp [3] . Uit de Verordening jeugdhulp Vlaardingen 2023 [4] (de Verordening) volgt dat het college de uitvoering van de jeugdhulp, waaronder wordt verstaan het onderzoeken van de hulpvraag en het bieden van hulp en ondersteuning, in opdracht laten uitvoeren door Mevis. De indicatiestellingen verleent Rogplus op basis van het onderzoek door Mevis. De feitelijke jeugdzorg wordt via Mevis verleend. Verder heeft de rechtbank ter zitting met partijen besproken dat uit de Jeugdwet volgt [5] dat de jeugdhulpverlener [6] een ‘dossier inricht met betrekking tot de verlening van jeugdhulp’. [7]
4.2.
Volgens vaste rechtspraak [8] is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust.
4.3.
Ter zitting heeft Rogplus toegelicht dat het voor het nemen van een indicatiebesluit geen medisch dossier van een cliënt heeft. Van een wettelijke verplichting voor Rogplus om een ‘cliëntdossier’ van (de zoon van) eiseres bij te houden, zoals eiseres stelt, is de rechtbank niet gebleken. Dat er sprake zou zijn van een ‘cliëntdossier’ dat zou bestaan uit meer of andere (medische) gegevens van (de zoon van) eiseres, heeft eiseres met haar stellingen niet aannemelijk gemaakt. De gemachtigde van Rogplus heeft ter zitting op aannemelijke wijze toegelicht dat zij één maal met de huisarts van (de zoon van) eiseres gebeld heeft om mogelijk te maken dat de jeugdzorg aan haar zoon gecontinueerd kon worden. Dat er verder slechts een ‘half-af’ behandelplan is opgesteld heeft kennelijk te maken met de niet goed lopende contacten tussen partijen en Mevis over de te verlenen jeugdzorg. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank niet af dat Rogplus over meer of andere (medische) stukken van (de zoon van) eiseres beschikt dan op de inventarislijst vermeld staan.
Uitzonderingsgrond ‘persoonlijke levenssfeer’
4.4.
Rogplus heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres – kennelijk in haar wens om passende jeugdzorg voor haar zoon te krijgen – tegen meerdere medewerkers van Rogplus in diverse contacten beschuldigingen heeft geuit over niet integer handelen, gedreigd heeft met aangiften (in persoon) en met het starten van juridische procedures, en dat deze medewerkers zich hierdoor in de contacten met eiseres geïntimideerd hebben gevoeld. Eiseres heeft dit niet weersproken, anders dan dat zij ter zitting naar voren heeft gebracht dat haar uitingen niet dreigend bedoeld waren, maar slechts bedoeld waren om jeugdzorg voor haar zoon te krijgen omdat zij daar al geruime tijd op wachtte. Ook heeft Rogplus voldoende aannemelijk gemaakt dat het verstrekken van informatie waaruit direct of indirect gegevens over deze medewerkers kunnen worden herleid, nadelige invloed kan hebben op hun persoonlijke levenssfeer, met name in verband met de uitingen van eiseres over het doen van aangifte tegen deze werknemers. De door eiseres genoemde belangen van het verkrijgen van passende jeugdhulp voor haar zoon wegen in dit geval niet op tegen de belangen van de werknemers bij bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. Van de betrokken werknemers van Rogplus is niet gebleken dat zij zich vanwege hun functie in de openbaarheid presenteren. Hoewel het gaat om het beroepsmatig handelen van de betrokken werknemers, heeft Rogplus voldoende onderbouwd dat een uitzondering moet worden gemaakt op het uitgangspunt dat informatie die deze werknemers betreft bekend moet worden gemaakt. Verder valt niet goed in te zien – en eiseres heeft dit ook niet geconcretiseerd – waarom het openbaar maken van de weggelakte informatie (namen en initialen van werknemers) zou bijdragen aan het verkrijgen van passende jeugdzorg.
4.5.
Dat betekent dat Rogplus op goede gronden heeft besloten met een beroep op artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo de weggelakte informatie in 28 documenten op de inventarislijst niet aan eiseres te verstrekken.
Uitzonderingsgrond ‘goed functioneren van Rogplus’
4.6.
Rogplus heeft – naast het beroep op bescherming van de persoonlijke levenssfeer – bij 25 documenten op de inventarislijst ook gemotiveerd dat het belang van het goed functioneren van Rogplus [9] zwaarder weegt dan het verstrekken van de weggelakte informatie. Rogplus wijst daarbij opnieuw op de procedures die eiseres is gestart, aangiftes die zij heeft gedaan, en de klachten die zij heeft ingediend.
4.7.
Uit de parlementaire geschiedenis [10] blijkt dat de uitzonderingsgrond op de openbaarheid dat het goed functioneren van de overheid in het gedrang komt is bedoeld voor tamelijk uitzonderlijke situaties. Er worden door de wetgever voorbeelden genoemd van situaties waarin aannemelijk is dat door het openbaar maken mensen terughoudend worden met het delen van informatie met overheidsdiensten
,of als overleg met andere bestuursorganen wordt bemoeilijkt, of in geval van interne disciplinaire onderzoeken en in crisisachtige situaties (zoals bij de MH17-ramp).
4.8.
De door Rogplus genoemde omstandigheden zijn hiermee niet vergelijkbaar. Niet aannemelijk is dat het goed functioneren van Rogplus dusdanig in het gedrang komt dat dit belang opweegt tegen de belangen van eiseres bij kennisneming van de hier bedoelde informatie.
4.9.
Dat betekent dat aan het weglakken van de informatie ten onrechte ook artikel 5.1, tweede lid, onder i, van de Woo ten grondslag is gelegd. Echter, omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat dezelfde informatie met een beroep op artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo op goede gronden is weggelakt, passeert de rechtbank dit (motiverings)gebrek met een beroep op artikel 6:22 van de Awb. Eiseres is door dit gebrek immers niet in haar belangen geschaad.
Ingebrekestelling
5. Tot slot beoordeelt de rechtbank de stelling van eiseres in beroep dat Rogplus ten onrechte haar ingebrekestelling niet heeft aangevat om eerder tot een beslissing op bezwaar te komen.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Rogplus heeft tijdig de beslistermijn [11] verdaagd. De ingebrekestelling van eiseres treft daarom geen doel. De rechtbank ziet niet in waarom Rogplus vanwege de omvang of complexiteit van het verzoek een kortere beslistermijn had moeten hanteren. De primaire beslissing heeft Rogplus een maand en een dag na het Woo-verzoek genomen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de Woo-beslissing van 23 juli 2024 in stand blijft en dat Rogplus niet meer informatie aan eiseres hoeft te verstrekken. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.R. Lautenbach, rechter, in aanwezigheid van
G.J. Machwirth, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2025.
De griffier is niet in staat
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Woo = Wet open overheid.
2.Te raadplegen via
3.Zie artikel 4, eerste lid, onder a, eerste en laatste zinsdeel, van de Gemeenschappelijke regeling.
4.Te raadplegen via
5.Zie artikel 7.3.8 van de Jeugdwet.
6.Dit is de ‘natuurlijke persoon die beroepsmatig jeugdhulp verleent’, zie artikel 1.1 van de Jeugdwet.
7.Ter voorlichting van partijen wijst de rechtbank eiseres er op dat zij zich tot de jeugdhulpverlener kan wenden voor inzage in en een afschrift van de gegevens uit dit dossier. Zie artikel 7.3.10 van de Jeugdwet.
8.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
9.Zoals verwoord in artikel 5.1, tweede lid, onder i, van de Woo.
10.Kamerstukken II, 2018-2019, 35 112, nr. 3, pp. 21-25.
11.Artikel 4.4, eerste lid, van de Woo.