ECLI:NL:RBROT:2025:7045

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
ROT 23/1244 en ROT 24/2699
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete en last onder dwangsom opgelegd aan eiseres wegens niet beschikken over geldig certificaat voor speeltoestel

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 18 juni 2025 uitspraak gedaan in de zaken ROT 23/1244 en ROT 24/2699. Eiseres, een groothandel in speeltoestellen, was in beroep gegaan tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die haar een bestuurlijke boete van € 525,- had opgelegd en een last onder dwangsom had opgelegd vanwege het niet beschikken over een geldig certificaat van goedkeuring voor een speeltoestel, specifiek een combinatie van een schommel met een nestschommel. De rechtbank oordeelde dat eiseres wel degelijk beschikte over de benodigde certificaten, die voldeden aan de eisen van de Warenwet. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet bevoegd was om de boete en de last onder dwangsom op te leggen, en verklaarde de beroepen gegrond. Tevens werd eiseres een schadevergoeding van € 1.000,- toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en herstelde de rechtspositie van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 23/1244 en ROT 24/2699

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2025 in de zaken tussen

[naam eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [persoon A] ),
en
[naam verweerder], voorheen [voormalige naam verweerder]
(gemachtigde: mr. I.C.M. Nijland),
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de met het besluit van 11 oktober 2022 aan eiseres opgelegde bestuurlijke boete van € 525,- en de met het besluit van 17 februari 2023 aan haar opgelegde last onder dwangsom vanwege overtreding van bij of krachtens de Warenwet gestelde voorschriften. Eiseres is het niet eens met deze besluiten. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van die besluiten.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de staatssecretaris niet bevoegd was om aan eiseres een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom op te leggen
.Eiseres krijgt dus gelijk en de beroepen zijn dus gegrond. Verder kent de rechtbank eiseres in zaak ROT 23/1244 ambtshalve een schadevergoeding toe vanwege overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2. staat het procesverloop in deze zaken. Onder 3. staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de bestreden besluiten. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
1.3.
De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Met de bestreden besluiten van 2 februari 2023 (bestuurlijke boete) en 13 februari 2024 (last onder dwangsom) op de bezwaren van eiseres is de staatssecretaris bij het boetebesluit en de last onder dwangsom gebleven. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 2 februari 2023 geregistreerd met kenmerk ROT 23/1244 en dat tegen het besluit van 13 februari 2024 met kenmerk ROT 24/2699.
2.1.
De staatssecretaris heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
2.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van de staatssecretaris en [persoon B] , werkzaam als toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2.4.
Op 14 maart 2025 heeft de rechtbank partijen bericht dat het onderzoek ter zitting in zaak ROT 24/2699 over de last onder dwangsom niet volledig is geweest, dat zij het onderzoek heropent en dat zij partijen in de gelegenheid stelt om zich uit te laten over het procesbelang van eiseres in deze zaak.
2.5.
Eiseres heeft bij brief van 18 maart 2025 gereageerd. De staatssecretaris heeft bij brief van 31 maart 2025 gereageerd.
2.6.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 1 april 2025 gevraagd of zij een nadere zitting willen. Eiseres heeft bij brief van 10 april 2025 een nadere reactie ingediend en verzocht om een nadere zitting. De staatssecretaris heeft op 8 mei 2025 een aanvullend verweerschrift ingediend. Eiseres heeft op 15 mei 2025 gereageerd op het aanvullende verweerschrift.
2.7.
Omdat eiseres heeft verzocht om een nadere zitting, heeft de rechtbank de beroepen op 20 mei 2025 opnieuw op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van de besluiten

3. Eiseres is een groothandel in speeltoestellen, zoals vrijstaande houten schommels en houten speelhuisjes, al dan niet voorzien van schommels.
3.1.
De staatssecretaris heeft zijn besluiten gebaseerd op het rapport van bevindingen van 22 juni 2022 ( [rapportnummer 1] ), opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA. In het rapport van bevindingen staat onder meer het volgende:
“(…) Datum en tijdstip: 21 oktober 2021, omstreeks 10:00 uur.
In het bedrijf gesproken met en gelegitimeerd aan: de heer [persoon A] .
Functie: Directeur.
Algemene bevindingen:
Voorafgaand aan de inspectie heb ik, toezichthouder, de website [naam website] (hierna: de website) geraadpleegd. Op de website zag ik dat er verschillende speeltoestellen te koop werden aangeboden. Ik zag onder andere dat binnen de categorie 'professionele speeltoestellen' 3 (drie) modelseries werden aangeboden te weten:
  • P serie, al dan niet met schommel module (Ps)
  • Q serie, al dan niet met schommel module (Qs)
  • S serie
Ter voorbereiding van de inspectie ontving ik op 14 oktober 2021 een e-mail van de heer [persoon A] met (…) diverse documenten omtrent de certificering van bovenstaande speeltoestellen. Een van deze documenten was het certificaat van goedkeuring van de P serie, zie bijlage 1. [1] (…) Omdat ik tijdens de inspectie het certificaat van goedkeuring van de S serie niet beoordeeld heb, heb ik de heer [persoon A] op 9 december 2021 een e-mail gestuurd met daarin de vraag om bedoeld certificaat na te sturen, waarin ook de vogelnestschommel ' [naam product 1] ' is opgenomen. Hierop reageerde de heer [persoon A] op 21 december 2021 met een e-mail. Ik zag in de e-mail drie bijlagen waaronder ook het certificaat van goedkeuring van de S serie, zie bijlage 2. [2] (…)
Verder las ik in het certificaat dat het zowel een module betrof die kon worden toegevoegd aan verschillende speeltoestellen uit de P en Q serie als dat het een zelfstandig speeltoestel was. (…)
Daarnaast las ik in de begeleidende e-mail van de heer [persoon A] onder andere de volgende tekst, zie bijlage 3:
"Bijgaand aan te treffen de gevraagde certificaten (Actueel TUV Rheinland LGA GS en het WAS) t.b.v. de vrijstaande schommels. Voor zover ik nu kan zien staat de vrijstaande schommel in de uitvoering met het vogelnest niet apart genoemd in dit WAS certificaat. Er is geredeneerd dat het hier dezelfde constructie betreft enkel met een andere accessoire. Ik zal proberen te achterhalen waarom deze destijds apart vermeld is."
In de twee andere bijlagen in de e-mail van 21 december 2021 zag ik wel dat de ' [naam product 1] ' vermeld stond, zie bijlage 4, [3] bladzijde 4. Echter, ik las in het certificaat geen referentie naar de Warenwet en/of WAS. Ook presenteerde TÜV Rheinland, in tegenstelling tot het certificaat van de [naam product 2] in bijlage 2, zich in dit certificaat niet als AKI.
(…) Uit bovenstaande bleek mij dat de vogelnestschommel te koop werd aangeboden zonder daarbij
te beschikken over een geldig certificaat van goedkeuring.
Op 13 maart 2022 ontving ik van de heer [persoon A] een e-mail met bijlage, zie bijlage 6. [4] Ik opende de bijlage en zag dat het een certificaat betrof van TÜV Rheinland, gelijk aan het certificaat in bijlage 4, met daarin onder andere de volgende tekst:
"Certified Product:
[naam product 3]
[naam product 1] "
Uit bovenstaande tekst alsmede de afbeeldingen op het certificaat maakte ik op dat het een certificaat betrof van de vogelnestschommel zoals deze ook werd aangeboden op de website. Echter, ik las wederom in het certificaat geen referentie naar de Warenwet en/of WAS. Ook presenteerde TÜV Rheinland, in tegenstelling tot het certificaat van de [naam product 2] in bijlage 2, zich in dit certificaat niet als AKI. Hierdoor kon middels dit certificaat niet aangetoond worden dat het speeltoestel voldeed aan het WAS.
Op 17 maart 2022 ontving ik van de heer [persoon A] een e-mail. Ik zag dat de e-mail was voorzien van meerdere bijlagen. Eén van deze bijlage was het certificaat van goedkeuring van de accessoire vogelnestschommel, zie bijlage 7. [5]
Ik las in het certificaat dat onder andere de accessoire ' [naam product 4] , Art. [artikelnummer 2] ' was gecertificeerd. (…) Ook zag ik dat het certificaat was afgegeven door TÜV SUD Product Service GmbH München. Dit certificaat is gelijkgesteld aan een certificaat van goedkeuring dat is afgegeven door een AKI.
Zoals beschreven is de accessoire vogelnestschommel voorzien van een geldig certificaat van goedkeuring, zie bijlage 7. Ook is het speeltoestel S serie voorzien van een geldig certificaat van goedkeuring, zie bijlage 2. Echter de combinatie van het speeltoestel S serie met de accessoire vogelnestschommel is niet gecertificeerd.
(…) Uit hetgeen hier boven beschreven bleek mij dat [naam eiseres] de ' [naam product 1] ', een speeltoestel als bedoeld in het WAS, te koop aanbood zonder daarbij te beschikken over een geldig certificaat van goedkeuring van een AKI of een daarmee gelijkgesteld certificaat.
(…) Ter aanvulling staat in de AKI besluitenlijst, zie bijlage 9, bladzijde 6, nummer 37 over bovenstaande situatie het volgende vermeld:
"
Elke te plaatsen combinatie van gecertificeerde toestellen moet gekeurd worden waarbij de specifieke gevaren die uit de samenbouw voortvloeien bepaald worden. Voor clustertoestellen en combinatietoestellen geldt dat de samenstellende delen voorzien moeten zijn van een goedkeuring en het bepalen van de combinatiemogelijkheden voorbehouden blijft aan de leverancier in samenspraak met de AKI. Voor nieuwe combinaties van gecertificeerde toestellen moet een keuring worden uitgevoerd." (…)”
3.2.
Op 22 juli 2022 heeft de staatssecretaris zijn voornemen kenbaar gemaakt om aan eiseres een bestuurlijke boete op te leggen. Eiseres heeft op 30 augustus 2022 een zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht.
3.3.
Bij besluit van 11 oktober 2022 (boetezaaknummer [zaaknummer 1] ) heeft de staatssecretaris aan eiseres een bestuurlijke boete van € 525,- opgelegd vanwege een overtreding van artikel 3a, in samenhang gelezen met artikel 14a, van het Warenwetbesluit attractie en speeltoestellen (Was). De reden hiervoor is dat eiseres een speeltoestel, te weten de ' [naam product 1] ', verhandelde en hiervoor niet beschikte over een geldig certificaat van goedkeuring van een aangewezen instelling of een daarmee gelijkgesteld certificaat.
3.4.
Op 16 december 2022 heeft de staatssecretaris zijn voornemen kenbaar gemaakt om aan eiseres een last onder dwangsom op te leggen. Eiseres heeft op 3 januari 2023 een zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht.
3.5.
Met het besluit van 2 februari 2023 (het bestreden besluit I) heeft de staatssecretaris het bezwaar tegen de bestuurlijke boete van 11 oktober 2022 ongegrond verklaard en dat boetebesluit in stand gelaten, op grond van – samengevat – de volgende overwegingen. Het certificaat [certificaatnummer 8] heeft betrekking op de keuring van de [naam product 2] en de [naam module] module. De eerste is een zelfstandig speeltoestel, de module kan gekoppeld worden aan speeltoestellen van zowel de P- als de Q-serie. Zowel uit de afbeeldingen als uit de tekst uit de appendix/bijlage bij dit certificaat blijkt niet dat de uitgevoerde keuring tevens betrekking heeft gehad op de combinatie vrijstaande schommel in de uitvoering met vogelnestschommel. Verder is het certificaat [certificaatnummer 2] - dat mede betrekking heeft op de ' [naam product 1] ' - geen certificaat van goedkeuring en ook geen certificaat van typekeuring. Dat de oorsprong van dit certificaat is terug te voeren op het certificaat [certificaatnummer 9] is juist, maar dit betekent niet dat het certificaat [certificaatnummer 2] een met een geldig certificaat gelijkgesteld certificaat van een aangewezen keuringsinstelling (AKI) is. Omdat de vestiging van TÜV Rheinland in Neurenberg als testlaboratorium en niet als certificerende instelling voor producten is geaccrediteerd, kunnen certificaten die zij heeft afgegeven namelijk niet als een geldig certificaat van goedkeuring worden beschouwd. De nestschommel is geen uitwisselbare accessoire. De afwijkende eigenschappen van het accessoire nestschommel (gewicht van de schommel, totale belasting, bodemvrijheid et cetera) ten opzichte van de Serie S-schommel maken dat de combinatie (" [naam product 1] ") als zelfstandig speeltoestel door een AKI moeten worden beoordeeld, waarbij de specifieke gevaren die uit de combinatie voortvloeien worden bepaald.
3.6.
Bij besluit van 17 februari 2023 (zaaknummer [zaaknummer 2] ) heeft de staatssecretaris aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van artikel 3a, in samenhang gelezen met artikel 14a, van het Was. De last hield onder meer in dat eiseres een brief (of e-mail) moest opstellen waarin zij de afnemers van het speeltoestel ' [naam product 1] ' informeert dat dit speeltoestel niet is voorzien van een geldig certificaat van goedkeuring en daardoor niet verkocht en gebruikt mag worden. Eiseres had tot en met 27 februari 2023 de tijd om de last uit te voeren. Aan de last was een dwangsom verbonden van € 5.000,- per dag dat de opdracht niet wordt nageleefd, met een maximum van € 25.000,-.
3.7.
Met het besluit van 13 februari 2024 (het bestreden besluit II) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de last onder dwangsom in stand gelaten. Dit besluit berust grotendeels op dezelfde overwegingen als het bestreden besluit I.

Beoordeling door de rechtbank

Het toepasselijke recht
4. Het Was is met ingang van 1 juli 2023 vervangen door het Was 2023. Deze wetswijziging heeft onder meer tot gevolg gehad dat dat het alleen nog is toegestaan een attractie- of speeltoestel te verhandelen als voor dat toestel een geldig certificaat van goedkeuring is afgegeven. [6] Het is onder het Was 2023 niet langer toegestaan een attractie- of speeltoestel te verhandelen als dat alleen is voorzien van een met een geldig certificaat van goedkeuring gelijkgesteld certificaat. [7]
4.1.
Het boetebesluit en de last onder dwangsom zijn beide genomen vóór inwerkingtreding van het Was 2023. Ook het bestreden besluit I (bestuurlijke boete) is vóór die datum genomen. Het bestreden besluit II (last onder dwangsom) is weliswaar ná invoering van het Was 2023 genomen, maar in dat besluit heeft de volledige heroverweging door de staatssecretaris (ex tunc) plaatsgevonden op grond van het Was. Omdat ook onder het Was 2023 voor het in de handel brengen van een speeltoestel een geldig certificaat van goedkeuring vereist is en de regelgeving strenger is geworden, in die zin dat gelijkgestelde certificaten niet langer volstaan, zal de rechtbank zich in deze uitspraak beperken tot de bestreden besluiten ten grondslag gelegde overtreding van het Was. Eiseres acht een oordeel van de rechtbank over de strengere eisen die gelden onder het Was 2023 wenselijk, maar dit valt buiten de omvang van het geschil. Dit volgt uit artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het procesbelang in zaak ROT 24/2699
5. Door het vervallen van het Was en de invoering van het Was 2023 bestond op het moment van het nemen van het bestreden besluit II de regelgeving op grond waarvan de last onder dwangsom was opgelegd niet meer. Verder hebben partijen ter zitting op 12 februari 2025 verklaard niet bekend te zijn met verbeurde of ingevorderde dwangsommen. Daarom heeft de rechtbank aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen en partijen gevraagd om zich uit te laten over het procesbelang bij het beroep met kenmerk ROT 24/2699.
5.1.
Eiseres stelt in haar reactie van 18 maart 2025 – kort samengevat en voor zover van belang – dat zij economische schade en aanzienlijke reputatieschade lijdt en dat er zowel een procesbelang bestaat alsook een persoonlijk belang. In aanvulling hierop stelt zij in haar brief van 10 april 2025 dat de last onder dwangsom in de bezwaarfase niet is ingetrokken, waardoor de hieruit voortvloeiende onzekerheid is blijven bestaan, aldus eiseres.
5.1.1.
De staatssecretaris stelt in zijn reactie van 31 maart 2025 – kort samengevat en voor zover van belang – dat de enkele stelling van eiseres dat reputatieschade is geleden onvoldoende is voor het oordeel dat sprake is van procesbelang. Verder is de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom verstreken en zijn er geen dwangsommen verbeurd, aldus de staatssecretaris.
5.1.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres ter zitting van 20 mei 2025 de door haar gestelde (reputatie)schade voldoende aannemelijk gemaakt. Zo heeft zij gesteld dat zij de speeltoestellen in 2022 heeft teruggetrokken van de Nederlandse markt. De rechtbank acht het aannemelijk dat als gevolg daarvan schade voor eiseres is ontstaan. Ter zitting van 20 mei 2025 heeft de rechtbank aan eiseres uitgelegd dat over de gestelde schade of de vergoeding daarvan in deze procedure geen inhoudelijk oordeel zal worden gegeven. De rechtbank kan in deze uitspraak uitsluitend beoordelen of het besluit waaruit die gestelde schade voortvloeit rechtmatig of onrechtmatig is. Afhankelijk van de uitkomst van die beoordeling kan eiseres overwegen vergoeding te zoeken van de door haar gestelde schade.
5.2.
Gelet op de door eiseres gestelde schade, heeft eiseres (nog altijd) een procesbelang bij het beroep met kenmerk ROT 24/2699.
De toepasselijke veiligheidsnormen
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de norm EN 1176 (in Nederland: NEN-EN 1176) voor speeltoestellen van toepassing is. De staatssecretaris heeft in het verweerschrift toegelicht dat deze norm verschillende delen heeft, waarvan er drie overkoepelend gelden. Norm NEN-EN 1176-1:2017 is vooral voor ontwerpers, fabrikanten en importeurs van belang. Hierin staan de veiligheidseisen met betrekking tot materialen en constructieve stabiliteit, de toegankelijkheid, bescherming tegen vallen en letsel tijden bewegen en vallen, en bescherming tegen beknelling. Ook staat in die norm hoe speeltoestellen getoetst moeten worden, welke informatie een leverancier moet verstrekken en welke markeringen er aangebracht moeten worden. De NEN-EN 1176-7:2020 is de leidraad voor plaatsing, controle, onderhoud en gebruik van het toestel. Daarmee is de norm met name voor beheerders relevant. Tot slot omschrijft de norm NEN-EN 1177:2017 de schokabsorberende bodemoppervlakken van speelplaatsen en bepaalt deze de kritische valhoogte, aldus de staatssecretaris.
6.1.
De staatssecretaris stelt zich in het verweerschrift verder op het standpunt dat deze normen uiteraard ook in Nederland gelden, maar dat het Was uitgebreider is. Dit betekent volgens hem dat een speeltoestel niet alleen aan de hand van de genoemde NEN-normen gekeurd moet zijn, maar ook naar die aanvullende eisen in het Was gekeken moet worden, voordat het voor het Was vereiste certificaat voor dat speeltoestel kan worden afgegeven. Het Was is van toepassing in zowel het ontwerp, productie als gebruiksfase. Zo moet de ontwerper, fabrikant of importeur/distribiteur van een attractie- of speeltoestel ervoor zorgen dat het speeltoestel voldoet aan alle geldende eisen en dat ze het speeltoestel zo ontwerpen en maken dat het geen gevaar oplevert voor de veiligheid of gezondheid van de mens. Dit wordt gewaarborgd door een AKI het toestel te laten onderzoeken, toetsen en keuren. Wanneer de AKI voor het toestel een certificaat van goedkeuring afgeeft, mag het in gebruik genomen worden. Uit het afgegeven certificaat moet blijken dat de AKI het toestel heeft gekeurd aan de hand van de criteria van het Was. Op het moment van de keuring en het afgeven van het certificaat moet de keuringsinstantie zijn aangewezen als AKI. Deze aanwijzing vindt plaats door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nadat de NVWA deze aanvraag heeft beoordeeld, aldus de staatssecretaris.
Waar gaat het in deze zaak over?
7. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres beschikt over een geldig certificaat van goedkeuring voor de speeltoestellen uit de series P, Q en S. Voor het speeltoestel uit de P-serie volgt dat uit bijlage 1 bij het rapport van bevindingen, namelijk het Certificaat van typeonderzoek met nummer [onderzoeksnummer 1] op 31 oktober 2014 afgegeven door TÜV Rheinland in Keulen. Voor het speeltoestel uit de S-serie volgt dat uit bijlage 2 bij het rapport van bevindingen. Dat is het Certificaat van typeonderzoek met nummer [onderzoeksnummer 2] op 31 juli 2014 afgegeven door TÜV Rheinland in Keulen en ziet op de ' [naam product 2] ' en op de ' [naam module] Module' (de rechtbank begrijpt: de 'standaard' schommel). Tussen partijen is ook niet in geschil dat de nestschommel een geldig certificaat van goedkeuring of een daarmee gelijkgesteld certificaat heeft. Dit volgt uit bijlage 7 bij het rapport van bevindingen. Dit is een certificaat met nummer [certificaatnummer 1] op 9 april 2021 afgegeven door TÜV SÜD in München en ziet op diverse 'swing seats'.
7.1.
Het verschil van mening tussen partijen zit – onder meer – in de vraag of eiseres ook ten aanzien van de
combinatie' [naam product 1] ' beschikt over een geldig certificaat van goedkeuring dan wel over een daarmee gelijkgesteld certificaat. De rechtbank zal om redenen van doelmatigheid eerst die vraag beantwoorden, hoewel aan die vraag normaal gesproken logischerwijze de vraag voorafgaat of dit wel een vereiste is.
Beschikt eiseres over een certificaat van goedkeuring of daarmee gelijk te stellen certificaat?
8. Eiseres voert aan dat zij voor de combinatie ' [naam product 1] ' beschikt over een geldig certificaat van goedkeuring, namelijk het certificaat ( [onderzoeksnummer 2] ), afgegeven op 31 juli 2014 door TÜV Rheinland in Keulen. Deze instantie was ten tijde van afgifte van dat certificaat een AKI. [8] Daarnaast beschikt zij ook over een met een certificaat van goedkeuring gelijkgesteld certificaat ( [certificaatnummer 2] ) [9] en het opvolgende certificaat ( [certificaatnummer 3] ). [10] TÜV Rheinland in Keulen en TÜV Rheinland in Neurenberg zijn beide door de Deutsche Akkreditierungsstelle (het DakkS) geaccrediteerde keuringsinstellingen voor speeltoestellen. Beide certificaten zijn gebaseerd op het onderliggende en actuele technisch dossier, waarin in 2015 het testrapport en de bevindingen met betrekking tot de keuring van de schommel gecombineerd met een nestschommel zijn opgenomen. Dit zijn rechtsgeldige certificaten en er is dus geen sprake van een overtreding, aldus eiseres.
8.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de overlegde certificaten niet voldoen aan de eisen die het Was stelt. Zelfs als de nest-accessoire en de schommel ieder afzonderlijk gecertificeerd zijn, moet de combinatie ' [naam product 1] ' worden gekeurd ter verkrijging van een certificaat van goedkeuring. De ratio van die eis is gelegen in de afwijkende eigenschappen van de combinatie, onder meer het gewicht van de schommel, de totale belasting en de bodemvrijheid. Bij zo’n keuring worden de specifieke gevaren die uit de samenbouw voortvloeien bepaald. De staatssecretaris verwijst hiervoor naar besluit 37 van de AKI-besluitenlijst, die als bijlage 9 bij het rapport van bevindingen zit. Voor nieuwe combinaties van gecertificeerde toestellen moet dus een keuring worden uitgevoerd. Volgens de staatssecretaris heeft eiseres geen geldig certificaat overlegd voor de combinatie van de schommel met de nestaccessoire.
8.2.
De beroepsgrond slaagt.
8.3.
De rechtbank zal hieronder ingaan op de door eiseres overgelegde certificaten en testrapporten, afzonderlijk en - waar mogelijk - in samenhang bezien.
8.4.
Het certificaat met nummer [certificaatnummer 4] ziet op vier soorten nestschommels. [11] In dit certificaat, dat is afgegeven op 25 juni 2014, verklaart TÜV SÜD in München dat de nestschommels voldoen aan de veiligheids- en gezondheidseisen van paragraaf 20 tot 22 van de Duitse Productveiligheidswet. De toegepaste voorschriften zijn onder meer EN 1176-1:2008 en EN 1176-2:2008. Eiseres heeft dit certificaat overgelegd als bijlage 9 bij de gronden van beroep van 31 mei 2024 in zaak ROT 24/2699. Het certificaat met nummer [certificaatnummer 1] ziet op onder meer de vier in het vorige certificaat genoemde nestschommels. In dit certificaat, dat is afgegeven op 9 april 2021 en dat als bijlage 7 bij het rapport van bevindingen zit, verklaart TÜV SÜD in München onder meer dat de toestellen zijn getest op grond van EN 1176-1:2017 en EN 1176-2:2017.
8.4.1.
Over deze certificaten stelt de staatssecretaris in punten 2.1.13 en 2.1.14 van het verweerschrift dat die alleen zien op de nest-accessoire. In punt 5. van het aanvullend verweerder blijft de staatssecretaris bij dat standpunt. De rechtbank kan de staatssecretaris hierin volgen. Uit deze certificaten volgt dat de nestschommels door een AKI zijn goedgekeurd, maar hiervoor geldt dus dat daarin niet de combinatie ' [naam product 1] ' is gekeurd. Omdat uit de certificaten verder niet blijkt dat de keuring aan de hand van het Was heeft plaatsgevonden, concludeert de rechtbank verder dat het hier dus niet gaat om certificaten van goedkeuring, maar om daarmee gelijkgestelde certificaten.
8.5.
In het certificaat van typeonderzoek met nummer [onderzoeksnummer 2] , dat is afgegeven op 31 juli 2014, staat dat TÜV Rheinland in Keulen de [naam product 2] en de [naam module] module heeft onderzocht. De toegepaste voorschriften zijn onder meer EN 1176-1:2008 en EN 1176-2:2008. TÜV Rheinland in Keulen verklaart met dit certificaat dat het toestel voldoet aan de in het Was genoemde vervaardigingsvoorschriften. Dit certificaat zit als bijlage 2 bij het rapport van bevindingen.
8.5.1.
Over dit certificaat stelt de staatssecretaris in punt 2.1.10 van het verweerschrift en in punt 2. van het aanvullend verweerschrift (onder andere) dat TÜV Rheinland in Keulen weliswaar tot 2015 een AKI was en dat het certificaat dus geldig is voor de stellage met schommel, maar dat het certificaat geen betrekking heeft op een schommelconstructie met een nest-accessoire. De rechtbank stelt vast dat dit standpunt van de staatssecretaris steun vindt in de in appendix 1 bij dat certificaat opgenomen foto van het gekeurde. Met dit certificaat is volgens de staatssecretaris dus weliswaar door een AKI en aan de hand van de eisen van het Was de houten constructie (en de bijbehorende “standaard” schommel) goedgekeurd, maar niet de
combinatie' [naam product 1] '.
8.5.2.
Eiseres heeft hier echter tegenin gebracht dat de
combinatieconform artikel 13, eerste lid, van het Was op 24 maart 2015 ter keuring is aangeboden aan TÜV Rheinland in Keulen. Volgens eiseres heeft TÜV Rheinland in Keulen de gewijzigde samenstelling tussen 27 maart 2015 en 16 juni 2015 beoordeeld en gekeurd conform artikel 13, tweede lid, van het Was, en van die keuring een testrapport opgemaakt op 23 juni 2015 ( [rapportnummer 2] ). Eiseres heeft dit rapport overgelegd als bijlage 3 bij de aanvullende beroepsgronden in zaak ROT 23/1244. Volgens eiseres heeft TÜV Rheinland in Keulen geconcludeerd dat de wijziging (de rechtbank begrijpt: de wijziging van twee schommelzitjes in één nestschommel) geen invloed had op de veiligheid of gezondheid van gebruikers, waardoor herkeuring volgens TÜV Rheinland in Keulen niet noodzakelijk was.
8.5.3.
De rechtbank kan eiseres volgen in dit standpunt. Op pagina 3 van het testrapport van 23 juni 2015 staat namelijk (vertaald) het volgende:
“Naamswijziging: [naam product 2] komt overeen met [naam product 3] . Aanvulling: Nestzitting in plaats van twee standaardzittingen, details zie pagina 3. Rapport [rapportnummer 3] is ook geldig. Zie gekoppelde bestanden Omdat het schommelframe qua constructie identiek is, de norm nog steeds geldig is en de neststoel GS-gecertificeerd is, werden alleen de relevante onderdelen beoordeeld. Op 3 juni 2015 werden er deeltesten uitgevoerd bij de klant.”
Verder staat op pagina 4 van dit testrapport bij “Structurele sterkte” (vertaald) het volgende:
“De optredende belastingen zijn 49,7% hoger dan bij de twee schommelzitjes. De grenswaarden van de statica uit het bestand voor certificaat [certificaatnummer 5] worden echter niet overschreden.”
Bij dit onderdeel staat bovendien “P” aangevinkt, wat staat voor “pass” (voldoende). Dat geldt ook voor de overige onderzochte onderdelen: Beschaffenheit des Gerates (aard van het apparaat), Schutz vor Fangstellen (bescherming tegen beknelling) en Fallhöhe und Aufprallfläche (valhoogte en impactgebied).
De rechtbank leidt hieruit net als eiseres af dat TÜV Rheinland in Keulen heeft geconcludeerd dat de wijziging van het speeltoestel geen invloed had op de veiligheid of gezondheid van gebruikers. Daarom is met dit certificaat naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de door de staatssecretaris genoemde ratio van de eis (zie 8.1.), namelijk dat de afwijkende eigenschappen van de combinatie ' [naam product 1] ' – onder meer het gewicht van de schommel, de totale belasting en de bodemvrijheid – zijn gekeurd en beoordeeld.
8.6.
In het certificaat met nummer [certificaatnummer 2] , dat is afgegeven op 23 juni 2015, staat onder meer dat TÜV Rheinland in Neurenberg de ' [naam product 1] ' heeft getest aan de hand van EN 1176-1:2008 en EN 1176-2:2008 (en paragraaf 20 en 21 van de Duitse Productveiligheidswet). Dit certificaat zit als bijlage 6 bij het rapport van bevindingen.
8.6.1.
Over dit certificaat stelt de staatssecretaris in punt 2.1.11 van het verweerschrift en punt 4. van het aanvullend verweerschrift dat het weliswaar ziet op de ' [naam product 1] ', maar dat het toestel niet is gekeurd aan de hand van de eisen van het Was en dat het ook niet is afgegeven door een AKI. Volgens de staatssecretaris is de aanwijzing als AKI namelijk verleend aan het
laboratoriumvan TÜV Rheinland LGA Products GmbH, niet aan TÜV Rheinland LGA Products GmbH als geheel. Verder zijn laboratoria die in Duitsland AKI zijn dat niet automatisch in Nederland.
8.6.2.
Hoewel de rechtbank de staatssecretaris in dat laatste kan volgen, is ook met dit certificaat naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de door de staatssecretaris genoemde ratio. Dit volgt uit de omstandigheid dat de keuring van de ' [naam product 1] ' heeft plaatsgevonden aan de hand van de normen EN 1176-1:2008 en EN 1176-2:2008. EN 1176-1:2008 is inmiddels vervangen door NEN-EN 1176-1:2017, waarover de staatssecretaris stelt dat daarin de veiligheidseisen met betrekking tot materialen en constructieve stabiliteit, de toegankelijkheid, bescherming tegen vallen en letsel tijden bewegen en vallen, en bescherming tegen beknelling staan (zie 6.).
8.6.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat – in tegenstelling tot wat hierover in het rapport van bevindingen staat – TÜV Rheinland in Neurenberg zich in dit certificaat juist wel presenteert als AKI, namelijk door het gebruik van het woord 'Zertifizierungsstelle' (certificeringsinstantie) boven de ondertekening en in de op het certificaat geplaatste stempels. Daarnaast heeft eiseres ter zitting van 12 februari 2025 gesteld en onderbouwd dat TÜV Rheinland in Keulen in 2007 is aangewezen als instantie die bevoegd is tot het afgeven van gelijkgestelde certificaten [12] en dat deze bevoegdheid niet (kenbaar) is ingetrokken. De gemachtigden van de staatssecretaris hebben dit laatste weersproken, maar hebben dat niet onderbouwd. Zij hebben ook geen gebruik gemaakt van het aanbod door de rechtbank om het onderzoek ter zitting te schorsen zodat zij dit kunnen uitzoeken. Ook heeft eiseres ter zitting van 12 februari 2025 onweersproken gesteld dat het verschil tussen TÜV Rheinland in Neurenberg en TÜV Rheinland in Keulen alleen zit in de omstandigheid dat het hoofdkantoor in Keulen zit en dat de vestiging in Neurenberg daarvan een nevenvestiging is. In het aanvullend verweerschrift of ter zitting van 20 mei 2025 heeft de staatssecretaris deze stellingen van eiseres niet weersproken.
8.6.4.
Eiseres heeft als bijlage 6 bij de gronden van beroep van 31 mei 2024 in zaak ROT 24/2699 ook nog het certificaat met nummer [certificaatnummer 3] , dat is afgegeven op 22 mei 2019, overgelegd. Hierin staat onder meer dat TÜV Rheinland in Neurenberg de ' [naam product 1] ' heeft getest aan de hand van DIN EN 1176-1/12.17 en DIN EN 1176-2/12.17 en paragraaf 20 en 21 van de Duitse Productveiligheidswet. In bijlage 1 bij dit certificaat wordt nummer “ [certificaatnummer 7] ” genoemd. Dit nummer verwijst naar het onderliggende testrapport van 16 juni 2015, dat eiseres heeft overgelegd als bijlage 8. In dit testrapport staat onder meer dat TÜV Rheinland in Neurenberg de ' [naam product 1] ' heeft getest aan de hand van DIN EN 1176-1,-2:2008 en dat het testresultaat “pass” (voldoende) is. Op pagina 4 van het testrapport worden de volgende vier onderzochte onderdelen genoemd: Konstruktive Festigkeit (structurele sterkte), Beschaffenheit des Gerates (aard van het apparaat), Schutz vor Fangstellen (bescherming tegen beknelling) en Fallhöhe und Aufprallfläche (valhoogte en impactgebied).
8.6.5.
Over het certificaat met nummer [certificaatnummer 3] stelt de staatssecretaris in punt 2.1.12 van het verweerschrift dat het wel ziet op de ' [naam product 1] ', maar dat het toestel niet is gekeurd aan de hand van de eisen van het Was en dat het certificaat ook niet is afgegeven door een AKI. In punt 3 van het aanvullend verweerschrift blijft de staatssecretaris bij dit standpunt. Gelet op al het voorgaande over de ratio van de eis en de positie van TÜV Rheinland in Neurenberg volgt de rechtbank dit standpunt van de staatssecretaris echter niet.
8.7.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat met de certificaten [certificaatnummer 2] en [certificaatnummer 3] in combinatie met de aan die certificaten ten grondslag liggende testrapporten wordt voldaan aan eerdergenoemde ratio, zoals die ook is weergegeven in besluit nummer 37 van de AKI-besluitenlijst waar de staatssecretaris zich op baseert. Ook moet worden aangenomen dat beide certificaten zijn afgegeven door een daartoe bevoegde instantie (TÜV Rheinland in Neurenberg). Nu de staatssecretaris heeft erkend dat een met een certificaat van goedkeuring gelijkgesteld certificaat vormvrij is, concludeert de rechtbank dat hier sprake is van met een certificaat van goedkeuring gelijkgestelde certificaten die bovendien zien op de
combinatie' [naam product 1] '.
9. Dit betekent dat van een overtreding van artikel 3a gelezen in verbinding met artikel 14a van het Was geen sprake is. De staatssecretaris was daarom niet bevoegd om aan eiseres een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom op te leggen. De beroepen zijn alleen al om deze reden gegrond. Aan bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
Overschrijding van de redelijke termijn
10. De rechtbank stelt in zaak ROT 23/1244 ambtshalve [13] vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden.
10.1.
Volgens vaste rechtspraak geldt bij bestraffende sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, de rechtbank niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen uitspraak doet. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling heeft verricht waaraan betrokkene de verwachting kon ontlenen dat het bestuursorgaan haar een boete zou opleggen. Dit is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging.
10.2.
De redelijke termijn is aangevangen met het uitbrengen van het voornemen tot boeteoplegging op 22 juli 2022. De redelijke termijn verstreek dus op 22 juli 2024. Het bestreden besluit I is genomen op 2 februari 2023. Daarmee is in de bestuurlijke fase geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn.
10.3.
Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn in totaal met bijna elf maanden overschreden. Deze overschrijding is volledig toe te rekenen aan de rechtbank.
10.4.
De rechtbank acht in dit geval € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, een passende vergoeding voor de in dit geval door eiseres geleden immateriële schade. Het totaalbedrag van de immateriële schadevergoeding komt daarmee neer op € 1.000,- te betalen door de Staat der Nederlanden.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepen zijn gegrond omdat de bestreden besluiten zijn genomen in strijd met artikel 5:1 van de Awb, nu de staatssecretaris niet bevoegd was tot het opleggen van de bestuurlijke boete en de last onder dwangsom. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten.
11.1.
De rechtbank neemt met toepassing van de artikelen 8:72, derde lid, aanhef en onder b, en 8:72a van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat ook de primaire besluiten worden herroepen gelet op dat bevoegdheidsgebrek.
11.2.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de staatssecretaris het in beide zaken betaalde griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
11.3.
De rechtbank zal in zaak ROT 23/1244 de Staat der Nederlanden veroordelen tot het betalen van schadevergoeding aan eiseres vanwege overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 1.000,- omdat die overschrijding geheel aan de rechtbank kan worden toegerekend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 2 februari 2023 en 13 februari 2024;
- herroept de primaire besluiten van 11 oktober 2022 en 17 februari 2023;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde besluiten;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van € 1.000,- aan schadevergoeding aan eiseres;
- bepaalt dat de staatssecretaris het betaalde griffierecht van € 365,- (ROT 23/1244) en € 371,- (ROT 24/2699) aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:1, eerste en tweede lid
1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
2. Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen(geldend tot 1 juli 2023)
Artikel 3a
Het is verboden attractie- of speeltoestellen te vervaardigen, te verhandelen of te gebruiken, die niet voldoen aan, of ten aanzien waarvan wordt gehandeld, in strijd met bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften.
Artikel 13
1. De aangewezen instelling die het attractie- of speeltoestel of een het type kenmerkend monster daarvan heeft gekeurd, wordt onverwijld in kennis gesteld van elke ingrijpende wijziging of reparatie van een toestel.
2. Indien naar het oordeel van de in het eerste lid bedoelde aangewezen instelling de wijziging of reparatie van het toestel de veiligheid of gezondheid van personen beïnvloedt, wordt het toestel opnieuw gekeurd overeenkomstig artikel 8.
Artikel 14a
Degene die een attractie- of speeltoestel voorhanden heeft beschikt over een geldig certificaat van goedkeuring van een aangewezen instelling of een daarmee gelijkgesteld certificaat.
Artikel 19d
1. Met een certificaat van goedkeuring als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, wordt gelijkgesteld een certificaat afgegeven door een daartoe bevoegde instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte, dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, op basis van onderzoekingen of documenten die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat met de nationale onderzoekingen of documenten wordt geboden.
2. Onze Minister kan een certificaat van een in het eerste lid bedoelde instelling aanmerken als gelijkgesteld certificaat, indien is voldaan aan de voorwaarden gesteld in het eerste lid, en de artikelen 19 en 19c, eerste lid.

Voetnoten

1.Met nummer [onderzoeksnummer 1] op 31 oktober 2014 afgegeven door TÜV Rheinland in Keulen.
2.Met nummer [onderzoeksnummer 2] op 31 juli 2014 afgegeven door TÜV Rheinland in Keulen.
3.Met nummer [certificaatnummer 3] op 22 mei 2019 afgegeven door TÜV Rheinland in Neurenberg.
4.Met nummer [certificaatnummer 2] op 23 juni 2015 afgegeven door TÜV Rheinland in Neurenberg.
5.Met nummer [certificaatnummer 1] op 9 april 2021 afgegeven door TÜV SÜD in München.
6.Artikel 18, aanhef en onder b, van het Was 2023.
7.Zoals tot 1 juli 2023 was toegestaan op grond van artikel 14a van het Was.
8.Staatscourant 2010 nr. 20178 van 16 december 2010, bijlage 4 bij de gronden van beroep.
9.Bijlage 6 bij het rapport van bevindingen.
10.Bijlage 4 bij het rapport van bevindingen.
11.Te weten: [naam product 5] , Art.-no. [artikelnummer 1] , [naam product 6] , Art.-no. [artikelnummer 2] , [naam product 7] , Art.-no. [artikelnummer 3] en [naam product 8] , Art.-no. [artikelnummer 4] .
12.Staatscourant 7 maart 2007, nr. 47.
13.Gelet op de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 14 januari 2025, ECLI:NL:CBB:2025:7.