ECLI:NL:RBROT:2025:7053

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
10-043759-25 - 10-106570-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot zware mishandeling en aanranding, veroordeling voor mishandeling en bedreiging van ex-partner

Op 6 juni 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en aanranding van zijn ex-partner. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling en aanranding wegens het ontbreken van wettig bewijs. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor mishandeling, omdat hij zijn ex-partner in het gezicht had geslagen, waardoor zij op de grond viel. Daarnaast heeft hij haar meerdere keren bedreigd, evenals politiemedewerkers. De verdachte had zich ook onttrokken aan zijn schorsingstoezicht door zijn enkelband door te knippen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes weken op, alsook een maatregel tot beperking van de vrijheid voor vijf jaar, die een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor de gemeente Nissewaard inhield. De rechtbank overwoog dat de feiten ernstig waren, vooral omdat ze zich in de huiselijke sfeer hadden afgespeeld, en dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank achtte het noodzakelijk om de verdachte te straffen om de maatschappij te beschermen en herhaling van strafbare feiten te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-043759-25
Parketnummer vordering TUL VV: 10-106570-22
Datum uitspraak: 6 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] ([geboorteland]) op [geboortedatum 1] 1993,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
raadsman mr. A.H.J. Strak, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 mei 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Mandos heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), inhoudende een contactverbod met de aangeefster [aangeefster], en een locatieverbod voor de gemeente Nissewaard, te vervangen door hechtenis voor de duur van twee weken per overtreding van de maatregel, waarbij deze maatregel dadelijk uitvoerbaar moet worden verklaard;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10-106570-22.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde (gekwalificeerde opzetaanranding) niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1, 3 en 4
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 primair ten laste gelegde (poging zware mishandeling). Op basis van de FARR-gegevens kan niet vastgesteld worden dat de aangeefster meermalen tegen het hoofd is geschopt en dat met een deur tegen haar hoofd geslagen is. Daarom moet vrijspraak volgen. Van het subsidiair ten laste gelegde (mishandeling) moet de verdachte deels vrijgesproken worden. Enkel voor het slaan in het gezicht waardoor de aangeefster is gevallen is mogelijk bewijs, voor het overige niet.
Van de bedreiging via Instagram zoals ten laste gelegd onder feit 3 kan niet worden vastgesteld dat deze afkomstig is van het Instagram-account van de verdachte. Slechts aangeefster verklaart dat dit bericht afkomstig is van de verdachte. Dit is onvoldoende. Dit geldt ook voor de bedreiging in het spraakbericht. Bovendien volgt uit het spraakbericht geen bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling. De verdachte gaf eerder aan dat hij van plan was de Raad voor de Kinderbescherming in te schakelen en hij dit nu ook bedoelde met de bewoordingen “
het is veel erger dan dat”. Daarom moet de verdachte ook hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de bedreiging van politiemedewerkers zoals ten laste gelegd onder feit 4 kan ook niet worden vastgesteld dat het de verdachte was die op dat moment aan de telefoon was. De verdachte moet daarom ook hiervan worden vrijgesproken.
4.2.2.
Beoordeling
Feit 1
De aangeefster heeft in detail verklaard over wat zich op 9 februari 2025 heeft afgespeeld. Op 9 februari 2025 stond de verdachte onverwachts voor haar deur en schreeuwde hij dat hij naar binnen wilde. Eenmaal binnen zou hij haar hardhandig hebben vastgepakt en haar een harde klap tegen haar wang hebben gegeven. Hierdoor zou de aangeefster op de grond zijn gevallen, waarna de verdachte haar meerdere trappen tegen het hoofd zou hebben gegeven en meerdere keren de deur tegen haar hoofd zou hebben geduwd.
Hoewel de rechtbank de verklaring van aangeefster geloofwaardig vindt, is voor bewezenverklaring vereist dat deze verklaring ondersteund wordt door overige bewijsmiddelen uit het dossier. Uit de FARR-gegevens blijkt dat er letsel is geconstateerd bij de aangeefster, te weten een krasverwonding in het gezicht en een bloeduitstorting en krasverwonding op haar rechterbeen. Ook de verbalisanten ter plaatse hebben gezien dat de wang van de aangeefster dik en rood was ter hoogte van het jukbeen en dat er twee rode striemen te zien waren op de wang. De rechtbank is van oordeel dat deze gegevens ondersteunen dat de aangeefster in het gezicht is geslagen en daardoor op de grond terecht is gekomen, maar kan op basis daarvan niet vaststellen dat zij (ook) tegen het hoofd is geschopt of dat zij meermalen een deur tegen haar hoofd heeft gehad. De getuigenverklaringen van buren ondersteunen het feit dat zich die avond inderdaad iets heeft afgespeeld, maar zeggen niets over wat zich precies heeft voorgedaan. Daarom komt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van mishandeling, door te slaan in het gezicht ten gevolge waarvan het slachtoffer op de grond terecht is gekomen.
Feit 3 en 4
De rechtbank kan op basis van het dossier voldoende vaststellen dat alle bedreigingen opgenomen in de tenlasteleggingen van feit 3 en 4 afkomstig zijn van de verdachte. Niet alleen heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de aangifte, waarin aangeefster verklaart dat de bedreigingen van de verdachte komen, ook uit de overige berichten die zijn gestuurd vanaf het Instagram-account blijkt dat het om de verdachte gaat. Overigens heeft de verdachte eerder niet ontkent dat hij dergelijke berichten heeft gestuurd. Bij de rechter-commissaris geeft hij aan dat het “zou kunnen” dat hij doodsbedreigingen aan aangeefster heeft verzonden en dat hij dit uit emotie gestuurd heeft. In de gehele context bezien staat voor de rechtbank voldoende vast dat het de verdachte is geweest die de bedreigingen heeft verzonden en dat ook de geuite woorden als bedreiging met de dood en/of zware mishandeling zijn aan te merken. De aangeefster heeft hierover verklaard dat ze erg bang is voor de verdachte, bang is dat hij haar of anderen wat aan gaat doen en dat die angst voortkomt uit de bedreigingen van de verdachte. Hetzelfde geldt voor de bedreiging jegens de politiemedewerkers. De verdachte wist dat de aangeefster op het moment van het telefoongesprek op het politiebureau was en heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn uitlating een of meer politiemedewerker(s) zou bereiken.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte de onder 1 subsidiair (mishandeling), 3 (bedreiging) en 4 (bedreiging) ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1, subsidiair
hij op 9 februari 2025 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
[slachtoffer] heeft mishandeld door
- haar in het gezicht te slaan, waardoor zij op de grond viel;
3
hij op 28 december 2024 en 8 februari 2025 te Spijkenisse, gemeente
Nissewaard, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer] (telefonisch en via social media) dreigend de woorden
toe te voegen
- " Want ik vermoord ons allemaal nog een dag" en
- “ [slachtoffer], ik heb het niet over fucking moord. Ik heb het niet over mensen iets aandoen
ofzo. Ja? Ik heb het over jou! Ja jou ga ik ook geen moord of iets aandoen. Tis veel erger dan dat joh!”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4
hij op 9 februari 2025 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
politiemedewerkers heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht ,
door die politiemedewerkers dreigend de woorden toe te voegen "Als de politie
mij gaat aanhouden, schiet ik terug op hen", althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1
mishandeling
Feit 3
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling, meermalen gepleegd
Feit 4
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zijn ex-partner mishandeld door haar in het gezicht te slaan, waarna zij op de grond viel. Ook heeft hij haar meerdere keren bedreigd en heeft hij politiemedewerkers bedreigd. Dit zijn ernstige feiten, die deels plaats hebben gevonden in de huiselijke sfeer. De mishandeling heeft plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer, juist de plek waar zij zich veilig moest kunnen voelen. De verdachte heeft met zijn handelen letsel veroorzaakt bij zijn ex-partner en heeft inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring, die op zitting is voorgedragen door haar advocaat, blijkt dat het slachtoffer zich door het handelen van de verdachte zich nergens meer veilig voelt. Zij vreest ook voor de veiligheid van haar dochter. Dit geldt temeer nu de verdachte zijn enkelband heeft doorgeknipt en is gevlucht. Het is onbekend waar hij momenteel verblijft en dit zorgt ervoor dat het slachtoffer constant op haar hoede is.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 april 2025 gezien dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Gebleken is dat het huidige slachtoffer eerder het slachtoffer was van een bedreiging door de verdachte. De verdachte liep ten tijde van het plegen van het huidige feit, nog in een proeftijd voor dat feit.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt op 15 mei 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte zich heeft onttrokken aan het schorsingstoezicht door zijn enkelband door te knippen. De reclassering heeft de indruk gekregen dat er mogelijk sprake is van psychische- of psychiatrische problematiek en dat de verdachte vluchtgedrag als coping gebruikt om met pijnlijke gevoelens om te gaan. Het gedrag van de verdachte wordt zeer zorgelijk geacht en het risico op recidive wordt ingeschat op hoog. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat zij gezien bovenstaande geen mogelijkheden zien om de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Ook wordt geadviseerd tot oplegging en dadelijke uitvoerbaarheid van een contact- en locatieverbod als vrijheidsbeperkende maatregel.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. Gezien de ernst van het de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat sprake is van huiselijk geweld en dat de verdachte hier eerder ook al eens voor veroordeeld is. Verder speelt mee dat de verdachte zich heeft onttrokken aan het toezicht van de reclassering en is gevlucht. De rechtbank neemt het advies van de reclassering over en zal daarom geen bijzondere voorwaarden opleggen. De rechtbank komt tot een andere straf dan gevorderd door de officier van justitie, omdat zij tot een andere bewezenverklaring komt.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van vijf jaren opgelegd, inhoudende een gebiedsgebod voor de gehele gemeente Nissewaard en een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer]. Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer, wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Het slachtoffer [benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.627,07 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.000,= aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering is voldoende onderbouwd en kan in zijn geheel worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
Het causaal verband ontbreekt tussen de feiten en de gevorderde taxikosten. Voor zover de vordering ziet op gederfde inkomsten, is deze onvoldoende onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 subsidiair en 3 bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Het bedrag van € 3.000,= in de vordering is gebaseerd op een andere bewezenverklaring, te weten een poging tot zware mishandeling, aanranding en bedreiging. Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt, te weten mishandeling en bedreiging, zal de immateriële schade op basis daarvan naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,=, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De rechtbank wenst hierbij op te merken dat zij ziet wat de impact van de feiten is geweest op het slachtoffer. Zij heeft dit helder verwoord in haar slachtofferverklaring en de rechtbank benadrukt dat er sprake is van een hele heftige en zorgelijke situatie waar vanzelfsprekend een hoop angst uit voortkomt. Als er echter gekeken wordt naar de juridische kwalificatie van de feiten, is een hogere immateriële schadevergoeding niet billijk.
Daarnaast heeft de benadeelde partij een vordering betreffende materiele kosten ingediend, te weten kosten voor de taxi en gederfd inkomen. Met de verdediging acht de rechtbank het causale verband tussen de feiten en de taxikosten onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. Het gederfde inkomen is ook niet voldoende concreet onderbouwd. Er is nog veel onduidelijk over de reden dat de benadeelde partij gestopt is met werken – temeer nu dit klaarblijkelijk in december 2024 was, nog voor de bewezenverklaarde feiten -, wat haar inkomen precies was en hoe dit zich verhoudt tot de uitkering die zij ontvangt. Nader onderzoek naar de gegrondheid van dit gedeelte van de vordering en de omvang daarvan vereist een uitgebreide nadere behandeling. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 28 december 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 500,=, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 25 juli 2022 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van meerdere bedreigingen veroordeeld voor zover van belang tot een taakstraf van 60 uren, waarvan een gedeelte groot 30 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 8 augustus 2022. De proeftijd is op 21 maart 2024 met een jaar verlengd.
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf. De rechtbank ziet geen aanleiding om – zoals de verdediging heeft verzocht – de proeftijd te verlengen, temeer nu de bewezenverklaarde feiten wederom (onder meer) een bedreiging betreft, waarbij hetzelfde slachtoffer betrokken is. Bovendien is de proeftijd al eens eerder met een jaar verlengd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) weken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 5 (vijf) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
1. zich niet op te houden in de gemeente Nissewaard, gedurende 5 (vijf) jaren na heden;
2. zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer], geboren [geboortedatum 2] 1997 te [geboorteplaats 2], gedurende 5 (vijf) jaren na heden;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 (twee) weken;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste zes maanden bedragen;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij] te betalen een bedrag van
€ 500,= (zegge: vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 december 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 500,= (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 december 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 500,= niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
10 (tien) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot
30 (dertig) uren, van de bij vonnis van 25 juli 2022 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde taakstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. van Beckhoven, voorzitter,
en mrs. H. Wielhouwer en J.C. Oord, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Hoebe, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 9 februari 2025 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] (zijn ex-partner)
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- haar in het gezicht heeft geslagen, waardoor zij op de grond viel en/of (vervolgens)
- ( meermalen) tegen haar hoofd heeft getrapt en/of
- ( meermalen) een deur tegen haar hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 februari 2025 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
[slachtoffer] heeft mishandeld door
- haar bij/om haar middel vast te pakken/houden, waardoor zij moeite had met
ademhalen en/of
- haar in het gezicht te slaan, waardoor zij op de grond viel en/of (vervolgens)
- ( meermalen) tegen haar hoofd te trappen en/of
- ( meermalen) een deur tegen haar hoofd te slaan;
2
hij op of omstreeks 9 februari 2025 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
met een persoon, te weten [slachtoffer],
een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten het
- betasten van haar vagina/schaamstreek en/of
- zoenen van haar,
terwijl hij wist dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak,
en welke opzetaanranding werd voorafgegaan door, vergezeld van en/of gevolgd
door dwang, geweld en/of bedreiging, door
- haar bij/om haar middel vast te pakken/houden en/of
- haar te ontkleden, althans haar kleding te verplaatsen en/of
- te schreeuwen: “Ik niet. Anderen mogen er wel aanzitten. Het is mijn kut!”, althans
woorden van gelijke dreigende aard/strekking, en/of
- haar in het gezicht te slaan, waardoor zij op de grond viel en/of
- ( meermalen) tegen haar hoofd te trappen en/of
- ( meermalen) een deur tegen haar hoofd te slaan en/of
- in haar lip te bijten;
3
hij op of omstreeks 28 december 2024 en/of 8 februari 2025 te Spijkenisse, gemeente
Nissewaard, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer] (telefonisch en/of via social media) dreigend de woorden
toe te voegen
- " Want ik vermoord ons allemaal nog een dag" en/of
- “ [slachtoffer], ik heb het niet over fucking moord. Ik heb het niet over mensen iets aandoen
ofzo. Ja? Ik heb het over jou! Ja jou ga ik ook geen moord of iets aandoen. Tis veel erger dan dat joh!”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4
hij op of omstreeks 9 februari 2025 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
(een) politiemedewerker(s) heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die politiemedewerker(s) dreigend de woorden toe te voegen "Als de politie
mij gaat aanhouden, schiet ik terug op hen", althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking.