ECLI:NL:RBROT:2025:7054

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
C/10/700818 / HA RK 25-538
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek van verzoeker tegen rechter mr. C. Vogtschmidt in bestuurszaak WOZ

Op 17 juni 2025 heeft de rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Verzoeker heeft een wrakingsverzoek ingediend tegen rechter mr. C. Vogtschmidt in een bestuurszaak met betrekking tot een WOZ-beschikking. Het verzoeker is gedaan naar aanleiding van een eerdere zitting op 13 mei 2024, waarbij verzoeker zich niet goed geïnformeerd voelde over de gang van zaken. Hij stelde dat de rechter vooringenomen was en dat er geen duidelijkheid was over de griffierechten in zijn zaken. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde gronden niet voldoende onderbouwd zijn met concrete feiten. De rechtbank benadrukt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat verzoeker geen zwaarwegende aanwijzingen heeft gegeven voor een schijn van partijdigheid. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
Zaak- en rekestnummer: C/10/700818 / HA RK 25-538
Beslissing van 17 juni 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
woonplaats: Rotterdam,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. C. Vogtschmidt,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek van verzoeker strekt tot wraking van de rechter in de bestuurszaak met zaaknummer ROT 24 / 3070 WOZ ZO01 (‘de hoofdzaak’). De hoofdzaak betreft het door verzoeker ingestelde verzet tegen de beslissing van deze rechtbank om het beroep van verzoeker tegen een aan hem opgelegde WOZ-beschikking niet-ontvankelijk te verklaren. Het dossier van de hoofdzaak is ter beschikking gesteld aan de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker, dat op 21 mei 2025 is ontvangen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:

Vanmorgen was mij niet duidelijk wat er niet duidelijk is was aan mijn verweer op 13 mei 2024 in deze zaak. Ik was niet goed op de hoogte en kwam alleen voor 23/4210 naar de rechtbank. Ik legde dat uit.
De zaak 23/4210 is aangehouden omdat hier ook niet alles duidelijk was.
Hierbij wraak ik in deze zaak de rechtbank prompt nadat ik begin deze middag het dossier had gelezen en constateerde dat de zaak nooit zou mogen lopen. Ik ben hiermee prompt in mijn reactie,
Ik overwoog na 23/3070 om niet meer aan 23/4210 te beginnen deze ochtend zoals rechter en griffier constateerden en vond haar vooringenomen. En had toen de wraking al moeten uitspreken.
De rechter was subjectief en non verbaal leidend in het afwijzen terwijl schriftelijk ik om duidelijkheid vroeg of een keer griffie recht in twee zaken mogelijk was op 13 mei 2024 vanwege het jaar 2023 en WOZ.
Inhoudelijk zal ik apart daar in het dossier op reageren.
Ter zitting hield de rechtbank mij alleen de gang van zaken van 14 mei 2025 voor uit een uitspraak pas nadat ik om verheldering vroeg.”.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in het geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
Wat verzoeker heeft aangevoerd, biedt geen aanwijzing voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3.
Vervolgens moet worden onderzocht of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, toch een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter tegenover hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat geen sprake is van zo’n zwaarwegende aanwijzing. Omdat verzoeker geen feiten heeft aangevoerd en alleen moeilijk te duiden algemene termen heeft gebruikt, oordeelt de rechtbank dat het verzoek kennelijk ongegrond is en zal de rechtbank geen mondelinge behandeling bepalen en het verzoek afwijzen. De rechtbank legt dit hierna verder uit.
3.5.
Verzoeker heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd wat hiervoor in overweging 2.1. is geciteerd. Verzoeker vond de rechter vooringenomen en hij vond haar subjectief en non verbaal leidend in het afwijzen, naar de rechtbank begrijpt, van een verzoek over verschuldigde griffierechten. Verzoeker heeft deze algemeen geformuleerde wrakingsgronden in het geheel niet onderbouwd met concrete omstandigheden of feiten. Omdat deze gronden dus niet gebaseerd zijn op iets wat beoordeeld kan worden, kunnen ze niet slagen. Voor zover de rechter heeft aangegeven dat voor iedere aparte zaak griffierecht is verschuldigd, duidt dat niet op vooringenomenheid of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Dat de rechter iets voorhield nadat verzoeker daarom verzocht evenmin. De door verzoeker aangevoerde gronden kunnen om die reden niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart het verzoek kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.R. Roukema, voorzitter, mr. A. Buizer en mr. W.P.M. Jurgens, rechters, in aanwezigheid van mr. R.W.H. van Rijkom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.