ECLI:NL:RBROT:2025:7090

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
ROT 25/4300
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor maatschappelijke opvang op grond van de Wmo

Op 17 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een 30-jarige vrouw die binnenkort zal bevallen, een voorlopige voorziening vroeg na de afwijzing van haar aanvraag voor maatschappelijke opvang door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Verzoekster, die momenteel dakloos is en een jong kind heeft, stelde dat zij in een kwetsbare en onveilige leefsituatie verkeert en dat het afwachten van de bezwaarprocedure ernstige gevolgen voor haar en haar kinderen kan hebben. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 juni 2025 behandeld, waarbij zowel verzoekster als haar gemachtigde en de gemachtigde van het college aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster in staat is om zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving, met ondersteuning van haar sociale netwerk. Het college had de aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat verzoekster zelfredzaam is en in staat wordt geacht om in haar eigen onderdak te voorzien. De voorzieningenrechter vond dat het college voldoende had onderbouwd dat verzoekster niet onder de doelgroep van de Wmo valt, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een verplichting voor het college met zich meebrachten om onderdak te verschaffen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, wat betekent dat verzoekster niet in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van verzoekster en haar kinderen, maar concludeert dat de huidige situatie van verzoekster niet leidt tot een verplichting voor het college om opvang te bieden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/4300

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 juni 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaatsnaam], verzoekster

(gemachtigde: mr. B. el Ouath),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. J.F. Jim).

Inleiding

1. Met het bestreden besluit van 23 april 2025 heeft het college verzoeksters aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wmo afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 juni 2025 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, haar gemachtigde en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Achtergrond
2. Verzoekster is een vrouw van 30 jaar oud. Zij heeft een zoontje van één jaar oud. Verzoekster is op dit moment zwanger en is op 15 juli 2025 uitgerekend. In 2019 heeft een politie-inval bij de ouderlijke woning (waar verzoekster met onder andere haar ouders verbleef) plaatsgevonden. Het gevolg van deze inval was dat het gezin uit elkaar is gevallen en dak- en thuisloos is geraakt. De moeder van verzoekster heeft in de vrouwenopvang gezeten en heeft sinds kort haar eigen verblijfplaats. Verzoekster heeft een man ontmoet met wie zij een aantal jaren een relatie heeft gehad en een kind heeft gekregen. Deze man heeft haar volgens verzoekster mishandeld en bedreigd. Omdat verzoekster merkte dat het geweld toenam en zij haar zoontje wilde beschermen, heeft zij deze relatie beëindigd.
Op dit moment heeft verzoekster geen woon – en verblijfplaats en is zij een bankslaper. Zij heeft af en toe bij haar zusje in Capelle aan de IJssel verbleven en bij vrienden. Verzoekster heeft onder meer contact gehad met maatschappelijke instanties zoals het wijkteam in Capelle aan den IJssel, het Centrum Jeugd & Gezin en Filomena.
Wat is er gebeurd?
3. Het college heeft de aanvraag van verzoekster om maatschappelijke opvang afgewezen, omdat zij in staat wordt geacht om zich op eigen kracht, met de gebruikelijke voorzieningen of met mantelzorg en hulp van haar sociale netwerk, te handhaven in de samenleving. Verzoekster wordt volgens het college daarom zelf in staat geacht om in het onderdak van haarzelf en haar kinderen te voorzien.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang?
4. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
5. Verzoekster heeft toegelicht dat zij met haar zoontje in een urgente, kwetsbare en onveilige leefsituatie verkeert. Door het bestreden besluit is zij feitelijk dakloos zonder toegang tot basale voorzieningen zoals onderdak, sanitaire voorzieningen en rust. Deze situatie is volgens verzoekster niet alleen mensonwaardig, maar ook schadelijk voor haar fysieke en psychische gezondheid en die van haar zoontje en haar nog ongeboren kind.
Verzoekster stelt geen andere optie te hebben dan op straat te leven, terwijl zij is uitgerekend om te bevallen op 15 juli 2025. Het afwachten van de uitkomst van de bezwaarprocedure zou volgens verzoekster ernstige en onomkeerbare gevolgen hebben, zodat volgens haar sprake is van een spoedeisend belang dat een onmiddellijke voorziening vereist.
6. De voorzieningenrechter neemt, gelet op de omstandigheid dat verzoekster een kind van een jaar oud heeft, geen vaste verblijfplaats heeft en over een maand is uitgerekend om te bevallen, een spoedeisend belang aan en zal deze zaak inhoudelijk beoordelen.
De inhoudelijke beoordeling
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt. Het oordeel van de voorzieningenrechter bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
7.1.
Een inwoner van Nederland komt – kort gezegd – in aanmerking voor opvang op grond van de Wmo als hij de thuissituatie heeft verlaten en niet in staat is zich op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving. In zo’n geval is iemand niet zelfredzaam.
7.2.
Als een zelfredzaam iemand een woning krijgt, dan zijn de problemen van die persoon daarmee ook opgelost. Bij iemand die niet zelfredzaam is, is dat niet het geval. De persoon die niet zelfredzaam is, zal ondanks het krijgen van een woning nog steeds geholpen moeten worden om zijn dagelijks leven te organiseren. Om die reden wordt bij maatschappelijke opvang het verlenen van opvang dan ook gekoppeld aan een hulptraject.
7.3.
Verzoekster heeft aangevoerd dat het college niet heeft onderbouwd dat zij zich met gebruikelijke voorzieningen, mantelzorg en hulp uit het netwerk kan redden. Er is geen rapportage of een verwijzing naar feitelijke omstandigheden waaruit blijkt hoe dit is vastgesteld.
Verder heeft het college volgens verzoekster geen gedegen onderzoek verricht. Verzoekster is zwanger en uit het besluit blijkt nergens dat dit feit door het college is betrokken. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij is uitgerekend op 15 juli 2025 en letterlijk nergens heen kan. Artikel 1.2.1, onder c, van de Wmo legt de gemeente een zorgplicht op wanneer iemand zich niet op eigen kracht kan redden. Verzoekster verkeert in een kwetsbare situatie waarbij dakloosheid aan de orde is. De wettelijke zorgplicht is volgens verzoekster in dit geval ten onrechte niet toegepast. Verzoekster loopt gevaar als alleenstaande moeder die ook nog zwanger is. Namens verzoekster is tijdens de zitting gesteld dat zij zich, gelet op de omstandigheid dat zij binnenkort zal bevallen, niet langer maatschappelijk kan handhaven zodat zij niet in staat moet worden geacht om zelf huisvesting te regelen. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat het besluit ertoe kan leiden dat verzoekster in een zeer gevaarlijke of levensbedreigende situatie kan komen of onder onveilige omstandigheden moet leven. Dit levert een onaanvaardbare inbreuk op haar recht op respect voor het privé- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) op.
Tot slot heeft verzoekster aangevoerd dat het college het belang van verzoekster bij opvang niet heeft afgewogen tegen het algemeen belang. Dit maakt het besluit volgens haar onevenwichtig en disproportioneel en in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
7.4.
De voorzieningenrechter is met het college van oordeel dat verzoekster in staat is zich op eigen kracht of met hulp van personen uit haar sociale netwerk te handhaven in de samenleving. Mevrouw heeft een opleiding op MBO-niveau en daarna één jaar een HBO-opleiding gevolgd. Verder heeft verzoekster werkervaring opgedaan in een kledingwinkel en als secretaresse. Tot nu toe heeft verzoekster steeds via haar eigen netwerk onderdak weten te regelen. Zo heeft verzoekster recentelijk een week in een hotel kunnen verblijven via het Rode Kruis. Ook heeft zij in het verleden onder andere bij haar zusje kunnen verblijven. Verder blijkt uit het dossier en uit haar eigen verklaringen dat verzoekster contact heeft gehad - en momenteel nog steeds contact heeft - met diverse maatschappelijke instanties, zoals het wijkteam in Capelle aan den IJssel, het Centrum Jeugd & Gezin, Filomena, en Vrouw en kind Opvang in Zevenkamp voor de praktische zaken zoals inschrijving bij de gemeente, huisvesting, het regelen van een bijstandsuitkering en een briefadres en voor de problemen die zij ondervindt met haar ex-partner.
De voorzieningenrechter is het met het college eens dat het wijkteam in Capelle aan den IJssel de meest geëigende instantie is voor hulp bij praktische zaken als hiervoor genoemd. Weliswaar is de huidige situatie voor verzoekster op dit moment prangend, wat ook niet wordt betwist door het college, maar Centraal Onthaal is niet de juiste instantie voor de hulp die verzoekster zoekt. De voorzieningenrechter betrekt bij haar oordeel dat in de opvang van Centraal Onthaal slechts een beperkt aantal plaatsen beschikbaar is. Dit betekent dat het verstrekken van opvang aan verzoekster en haar kind(eren) tot gevolg heeft dat andere personen, die - anders dan verzoekster - niet in staat zijn zichzelf in de samenleving te handhaven, geen gebruik kunnen maken van deze opvang.
7.5.
De voorzieningenrechter overweegt, dat het enkele feit dat verzoekster en haar minderjarige kind (dreigend) dakloos zijn, niet betekent dat verzoekster zich niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving en om die reden in aanmerking komt voor opvang. Bij een hulpvraag als hier aan de orde, is bepalend of verzoekster door problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet in staat is om zelf in onderdak te voorzien. Met de motivering tijdens de zitting heeft het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter deugdelijk en voldoende gemotiveerd waarom zij verzoekster als zelfredzaam beschouwt zodat zij niet onder de doelgroep van de Wmo valt. De summiere motivering in het bestreden besluit kan in de bezwaarfase worden hersteld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met de regelgeving en de zorgplicht op grond van de Wmo.
7.6.
Verder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan voor het college op grond van artikel 8 van het EVRM of artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind een verplichting bestaat om verzoekster en haar zoontje, ondanks dat verzoekster niet onder de doelgroep van de Wmo valt, onderdak te verschaffen.
Niet is gebleken dat verzoekster niet in staat is de zorg voor haar zoontje en haar nog ongeboren kind op zich te nemen. Uit het intakeverslag van 23 april 2025 blijkt dat volgens advies van de loketspecialist verzoekster geen vragen had over de opvoeding van haar zoontje en dat er tijdens de intake geen zorgen over de opvoedvaardigheden van verzoekster naar voren zijn gekomen. Met het wijkteam is afgestemd dat, indien het haar niet lukt om een slaapplek te vinden, de meldcode wordt gevolgd en de nodige stappen worden gezet rondom de veiligheid van haar zoontje. Het college heeft de situatie van het zoontje van verzoekster dus meegewogen bij de beoordeling. Verder wordt de zwangerschap van verzoekster in het intakeverslag genoemd bij de bespreking van haar gezondheidssituatie.
Gelet op het voorgaande heeft het college terecht kunnen oordelen dat geen sprake was van strijd met artikel 8 van het EVRM en heeft het college de belangen van het minderjarige kind van verzoekster voldoende bij de beoordeling betrokken. Het college heeft de belangenafweging, gelet op alles wat hiervoor is overwogen, dan ook zo mogen laten uitvallen.
7.7.
Het voorgaande leidt tot het voorlopig oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft.
7.8.
De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster en haar zoontje in een erg moeilijke situatie verkeren, mede gelet op de naderende bevalling, en zij uit de hoop dat verzoekster alsnog opvang weet te regelen (met behulp van maatschappelijke instanties, zoals het wijkteam) zodat zij en haar kind niet dakloos worden en verzoekster in alle rust kan bevallen.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het college verzoekster niet hoeft toe te laten tot de maatschappelijke opvang. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2025.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.