ECLI:NL:RBROT:2025:7175

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
83-130696-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van oplichting en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 13 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van oplichting en gewoontewitwassen. De verdachte had een eenmanszaak geopend en zijn gegevens ter beschikking gesteld aan een medeverdachte, waardoor de Sociale Verzekeringsbank (SVB) werd opgelicht voor een bedrag van € 57.663,75. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de kans had aanvaard dat de SVB zou worden opgelicht, en dat hij opzettelijk had samengewerkt met de medeverdachte. De rechtbank legde een taakstraf op van 100 uren op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en de rechtbank vond het belangrijk dat de samenleving kon vertrouwen op de integriteit van het zorgsysteem. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat de bewezen feiten oplichting en gewoontewitwassen opleverden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83-130696-21
Datum uitspraak: 13 juni 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1981,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres],
raadsvrouw mr. W.M. Shreki, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 26 mei 2025 en 2 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T. Slieker heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1 (oplichting)
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet volledig worden vrijgesproken. De verdachte heeft geen enkel oplichtingsmiddel gebruikt en ook geen wetenschap gehad van het gebruik van enig oplichtingsmiddel door de medeverdachte [medeverdachte].
4.1.2.
Beoordeling
Door de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) is vanuit het persoonsgebonden budget (hierna: PGB) van Agnoli en Alipur uiteindelijk € 57.663,75 aan zorggelden gestort op de zakelijke bankrekening van [naam eenmanszaak], de eenmanszaak van de verdachte. De medeverdachte [medeverdachte] heeft hiervoor valse zorgovereenkomsten en facturen overgelegd aan de SVB. Daaruit bleek dat de verdachte zorg zou hebben verleend.
In werkelijkheid verleende de verdachte die zorg niet. Hoogstens verleenden illegaal tewerkgestelde arbeidskrachten die zorg geheel of gedeeltelijk. De verdachte stuurde deze illegaal tewerkgestelde arbeidskrachten niet aan. Zij verleenden geen zorg in opdracht van de verdachte. De SVB heeft betaald op basis van een verkeerde voorstelling van zaken.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte zonder nader onderzoek een eenmanszaak op zijn naam heeft laten zetten en daarvoor zelf mee is gegaan naar de Kamer van Koophandel, dat hij een zakelijke bankrekening heeft geopend of laten openen op zijn naam en dat hij zijn inloggegevens en DigiD-gegevens ter beschikking heeft gesteld aan de medeverdachte [medeverdachte]. Als tegenprestatie heeft de verdachte (vrijwel) maandelijks (salaris)betalingen ontvangen. Zijn partner, getuige [getuige], bevestigt dit. De verdachte heeft geen verdere vragen gesteld bij het opstarten en drijven van de eenmanszaak, en geen enkele inspanning gedaan om kennis te nemen van de activiteiten die namens zijn eenmanszaak werden verricht. Zeker omdat de verdachte handelde in een land waar hij nieuw was, waar hij de taal niet sprak of kon verstaan en omdat hij geen ervaring had met het opzetten van een onderneming of met zorgverlening, had het zonder meer op zijn weg gelegen om nader onderzoek te doen. De rechtbank leidt uit de ongebruikelijke gang van zaken af dat het niet anders kan dan dat de verdachte bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat de SVB zou worden opgelicht. De verdachte heeft deze aanmerkelijke kans – door geen nader onderzoek te doen – ook aanvaard (voorwaardelijk opzet). Daarmee is niet relevant of de verdachte in de ten laste gelegde periode daadwerkelijk wist – bijvoorbeeld omdat de medeverdachte hem dat had verteld – dat de SVB zou worden en werd opgelicht (vol opzet).
Anders dan de verdediging stelt, heeft de verdachte nauw en bewust samengewerkt met zijn medeverdachte [medeverdachte]. Zoals hiervoor reeds is vastgesteld, heeft de verdachte op initiatief van de medeverdachte een eenmanszaak op zijn naam gezet en een zakelijke bankrekening geopend. Hij is zelf meegegaan naar de Kamer van Koophandel om zijn eenmanszaak officieel te registreren. Ook heeft hij zijn inloggegevens van zijn zakelijke bankrekening en zijn DigiD-gegevens ter beschikking gesteld aan de medeverdachte. Daarnaast komt uit de whatsappberichten een rolverdeling tussen de medeverdachte en de verdachte naar voren, waarbij de verdachte in opdracht van de medeverdachte zorgovereenkomsten heeft ondertekend. Vervolgens heeft de medeverdachte facturen opgesteld op naam van de verdachte en deze samen met de zorgovereenkomsten ingediend bij de SVB. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van de verdachte aan het tenlastegelegde, mede vanwege het essentiële en voortdurende karakter daarvan, van zodanig gewicht dat het gaat om medeplegen.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
4.2.
Feit 2 (gewoontewitwassen)
4.2.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen voor het gehele bedrag van € 57.663,75.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft feitelijk geen zeggenschap gehad over het geldbedrag op de zakelijke bankrekening van [naam eenmanszaak]. Hij heeft het geldbedrag niet verworven, voorhanden gehad, overgedragen of gebruikt.
4.2.3.
Beoordeling
In totaal is een bedrag van € 57.663,75 aan zorggelden gestort op de zakelijke bankrekening van [naam eenmanszaak]. Uit het voorgaande blijkt dat dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf, te weten de oplichting van de SVB.
Het is niet zonder redelijke twijfel vast te stellen dat het inloggen op de zakelijke bankrekening in de regio van de woonplaats van de verdachte – onder andere op een tijdstip dat de medeverdachte lijkt in te loggen in haar woonomgeving – betekent dat het de verdachte is geweest die heeft ingelogd en dus zijn zakelijke bankrekening heeft bekeken. Dit kan ook iemand anders zijn geweest, zoals zijn partner. Uit andere bewijsmiddelen volgt ook niet dat de verdachte wist wat er gebeurde op zijn zakelijke bankrekening of daar toegang toe had.
Wel volgt uit het dossier dat de verdachte in verband met het (kort gezegd) ter beschikking stellen van zijn eenmanszaak [naam eenmanszaak] in ieder geval € 4.400,- aan (min of meer) maandelijkse betalingen vanaf de bankrekening van [naam eenmanszaak] op zijn privérekening gestort heeft gekregen en daarover de feitelijke zeggenschap heeft gehad. Uit de whatsappberichten blijkt zelfs dat de verdachte meermaals betalingsherinneringen heeft gestuurd naar de medeverdachte voor deze betalingen. De verdachte heeft ook zeggenschap gehad over € 1.000,- die indirect vanaf de bankrekening van [naam eenmanszaak] aan hem is overgeschreven. De rechtbank is, mede gelet op wat hiervoor is vastgesteld met betrekking tot het voorwaardelijk opzet van de verdachte op de oplichting van de SVB, van oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de geldbedragen van € 4.400 en € 1.000 afkomstig waren van enig misdrijf. Het onder feit 2 tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op de lange periode en de frequentie van het witwassen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van gewoontewitwassen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1 primair.
hij in de periode van 18 april 2017 tot en met 29 januari 2020, te
Overberg en Oegstgeest , tezamen en in vereniging
met een ander meermalen met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen vaneen valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, de Sociale Verzekeringsbank heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal57.663,75 euro door met behulp van zorgovereenkomsten en factuur en op naam van [naam eenmanszaak] - in strijd met de waarheid - voor te wenden dat hij zorg had verleend of zorgverleners had ingezet, had aangestuurd of had uitbetaald;
2.
hij in de periode van 18 april 2017 tot en met 29 januari 2020, te
Overberg en/of Oegstgeest , tezamen en in vereniging
met een ander, een geldbedrag van in totaal
€ 5.400euro, voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte en zijn mededaders, wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf en hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. primair
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
2.
het medeplegen van gewoontewitwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met zijn mededader de SVB voor een bedrag van in totaal € 57.663,75 opgelicht. De verdachte heeft hierbij een relatief kleine, maar kwalijke rol gespeeld door als katvanger op te treden. Door aldus te handelen heeft de verdachte op grote schaal misbruik gemaakt van het PGB-systeem en de maatschappij benadeeld. Fraude met PGB-gelden tast het fundament aan van de financiering van de zorg en het vertrouwen waarop het stelsel van het PGB is gebaseerd. De samenleving moet erop kunnen vertrouwen dat het door iedereen afgedragen belastinggeld in het kader van de PGB-regelgeving wordt besteed op de daarvoor bestemde wijze. De verdachte en zijn mededader hebben dit vertrouwen ernstig beschaamd en hebben kennelijk gehandeld uit eigen financieel gewin.
Daarnaast heeft de verdachte een deel van de ten onrechte ontvangen SVB-geldbedragen witgewassen door dit geld als salaris aan te nemen. Witwassen vormt een aantasting van de integriteit van het financiële en economische verkeer en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
7.3.
Strafblad van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 mei 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 21 april 2021, omdat de verdachte op deze datum in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van 4 jaar en bijna 2 maanden verstreken.
Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak 2 jaren. Dat betekent dat de redelijke termijn fors is geschonden, namelijk met 2 jaar en bijna 2 maanden. De rechtbank zal hier bij het bepalen van de strafmaat rekening mee houden en om die reden een lagere straf opleggen.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Gezien de ernst van de feiten acht de rechtbank in beginsel een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Vanwege de forse overschrijding van de redelijke termijn en de ouderdom van de feiten zal de rechtbank echter volstaan met het opleggen van een taakstraf. Daarvoor is ook van belang dat de verdachte sinds zijn aanhouding in 2021 niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 326 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het onder feiten 1 primair en 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan, verklaart niet bewezen wat meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Klomp, voorzitter,
en mrs. E.M. Havik en P. Uijtdewillegen, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.H. Karakus en R.E. Kroon, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

1 primair.

hij in of omstreeks de periode van 18 april 2017 tot en met 29 januari 2020, te
Overberg en/of Oegstgeest en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de Sociale Verzekeringsbank heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 57.663,75 euro door met behulp van een of meer zorgovereenkomst(en) en/of factu(u)r(en) op naam van [naam eenmanszaak] - in strijd met de waarheid - voor te wenden dat hij zorg had verleend en/of zorgverleners had ingezet, had aangestuurd en/of had uitbetaald;

1 subsidiair.

hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 april 2017 tot en
met 29 januari 2020, te Overberg en/of Oegstgeest en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal,
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, enige
bedrieglijke handeling heeft gepleegd tot misleiding,
te weten het met behulp van een of meer zorgovereenkomst(en) en/of factu(u)r(en)
op naam van [naam eenmanszaak] - in strijd met de waarheid - voorwenden
dat hij zorg had verleend en/of zorgverleners had ingezet, had aangestuurd en/of
had uitbetaald
teneinde een ander die handelde in de uitoefening van een beroep, bedrijf en/of
organisatie, te weten de Sociale Verzekeringsbank, te bewegen tot het doen van een
betaling (van (een) geldbedrag(en) van in totaal 57.663,75 euro);
2.
hij in of omstreeks de periode van 18 april 2017 tot en met 29 januari 2020, te
Overberg en/of Oegstgeest en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (van) een of meerdere voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) 57.663,75 euro, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders, wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf en hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.