ECLI:NL:RBROT:2025:7182

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
83/130696-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met oplichting en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juni 2025 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure naar aanleiding van een vordering van de officier van justitie. De veroordeelde, geboren in 1981, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren wegens oplichting en gewoontewitwassen, gepleegd tussen 18 april 2017 en 29 januari 2020. De officier van justitie vorderde de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 10.300,-, dat de veroordeelde zou hebben verkregen uit de baten van de strafbare feiten waarvoor hij was veroordeeld.

De verdediging heeft primair verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, en subsidiair om het bedrag te beperken tot € 4.400,-. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de veroordeelde inderdaad wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, en heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 10.300,-, gebaseerd op een gedetailleerde berekening in het ontnemingsrapport. Dit bedrag is vastgesteld op basis van verschillende betalingen die de veroordeelde heeft ontvangen, waaronder salarisbetalingen en een lening die niet is terugbetaald.

De rechtbank heeft ook de maximale duur van de gijzeling vastgesteld op 74 dagen, in overeenstemming met de geldende wetgeving. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om dit bedrag aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/130696-21 (ontneming)
Datum uitspraak: 13 juni 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren te [geboortpelaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1981,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres],
raadsvrouw mr. W.M. Shreki, advocaat te Rotterdam.

1.Procedure

Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2025 en 2 juni 2025, gelijktijdig met het onderzoek van de strafzaak.

2.Voorafgaande veroordeling

Bij vonnis van deze rechtbank van 13 juni 2025 (hierna: het vonnis in de strafzaak) is [veroordeelde] (hierna: de veroordeelde) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren wegens oplichting en gewoontewitwassen gepleegd in de periode van 18 april 2017 tot en met 29 januari 2020. [1] Dit vonnis is niet onherroepelijk.

3.Vordering

De vordering van de officier van justitie mr. T. Slieker strekt tot:
- het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op een bedrag van € 10.300,-;
- het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 10.300,- ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel.
De vordering is gebaseerd op artikel 36e, tweede lid, Sr. Volgens de officier van justitie is sprake van voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.

4.Standpunt verdediging

Door de verdediging is primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair is verzocht de vordering te beperken tot een bedrag van
€ 4.400,-. Aangevoerd is dat het uit het dossier niet blijkt dat de verdachte meer geld zou hebben ontvangen.

5.Beoordeling en schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

In het vonnis in de strafzaak is vastgesteld dat de strafbare feiten door de veroordeelde zijn begaan.
Uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [2] (hierna: het ontnemingsrapport) blijkt dat de veroordeelde door middel van en uit de baten van deze feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, is gebaseerd op de berekening in het ontnemingsrapport. Deze berekening is in het ontnemingsrapport voldoende door middel van wettige en nauwkeurig aangeduide bewijsmiddelen onderbouwd en is door de verdediging onvoldoende gemotiveerd weersproken. Daarom zal worden volstaan met het vermelden van de volgende conclusies en onderdelen van het ontnemingsrapport.
Uit het procesdossier blijkt dat er vanaf de zakelijke bankrekening van [naam eenmanszaak] in de periode van 2 juli 2018 tot en met 29 januari 2020 € 4.400,- aan (salaris)betalingen naar de privérekening van de verdachte is overgemaakt. Daarnaast blijkt uit de verklaring van de getuige [getuige] dat de verdachte vanaf het oprichten van zijn eenmanszaak maandelijks een vergoeding ontving van eerst € 800,- per maand en aan het eind € 350,- per maand. Tijdens het opstellen van het ontnemingsrapport was de verklaring van de getuige [getuige] nog niet bekend bij de opstellers van het rapport. De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij vanaf de oprichting van de eenmanszaak, en dus ook in de periode van mei 2017 tot 2 juli 2018, maandelijkse vergoedingen heeft ontvangen. De rechtbank stelt daarom vast dat de verdachte over deze periode van 14 maanden maandelijkse vergoedingen heeft ontvangen. De hoogte van de maandelijkse vergoeding schat de rechtbank op basis van het ontnemingsrapport op € 350,-.
Aldus schat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel voor die periode op € 4.900,-.
Daarnaast blijkt uit het procesdossier dat er vanaf de zakelijke bankrekening van [naam eenmanszaak] – via Zorg & Consulentie - € 1.000 onder vermelding van de omschrijving ‘lening’ naar de privérekening van de verdachte is overgemaakt. Aangevoerd noch aannemelijk is geworden dat de verdachte enige geldlening heeft terugbetaald.
Conclusie
Gezien het voorgaande wordt het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 10.300,- (€ 4.400,- plus € 4.900,- plus € 1.000,-).

6.Vaststelling van de betalingsverplichting

Uitgangspunt is dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Er is in deze zaak geen reden om daarvan af te wijken.

7.Maximale duur gijzeling

Op grond van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering zal de duur van de gijzeling worden vastgesteld die ten hoogste kan worden gevorderd indien volledig verhaal van het ontnemingsbedrag niet mogelijk is.
Uitgaande van een maximum duur van de gijzeling van drie jaar (artikel 36e, elfde lid, Sr) hanteert de rechtbank de volgende verdeling:
  • voor bedragen tot € 50.000,- geldt een maximum van 360 dagen;
  • voor bedragen tot € 500.000,- geldt een maximum van 720 dagen;
  • voor bedragen van € 5.000.000,- of meer geldt een maximum van 1080 dagen.
Het aantal dagen gijzeling in deze zaak komt dus neer op 74 dagen (10.300,- / 50.000,- X 360).

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
1. stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 10.300,- (zegge:
tienduizend driehonderd euro);
2. legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 10.300,- (zegge:
tienduizend driehonderd euro) ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel;
3. bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv ten hoogste kan worden gevorderd op
74 dagen(
zegge: vierenzeventig).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Klomp, voorzitter,
en mrs. E.M. Havik en P. Uijtdewillegen, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. R.E. Kroon en E.H. Karakus, griffiers,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Dit vonnis is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
2.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van politie met procesverbaalnummer 6640-2019-0085 en documentcode RAP-003.