Beoordeling door de rechtbank
7. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.4 van de invoeringswet van de Omgevingswet blijft het oude recht van toepassing als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor een ambtshalve te nemen besluit een ontwerp ter inzage is gelegd van een besluit op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Het ontwerp van het bestreden besluit heeft ter inzage gelegen van 24 februari 2022 tot en met 7 april 2022, dat betekent dat voor de beoordeling van het beroep het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
8. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
9. Het bestreden besluit 1 bestaat uit de leggerkaarten, de leggertabellen en de toelichting op de legger en omvat het gehele beheergebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Het bestreden besluit 1 is gebaseerd op artikel 5.1 van de Waterwet en op artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet. Artikel 5.1 van de Waterwet bepaalt dat de beheerder zorg draagt voor de vaststelling van een legger, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. Naast de legger als technisch instrument voor de beheerder, kan de beheerder op grond van artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet, ook een onderhoudslegger vaststellen. Deze bevat de aanwijzing van onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen van wateren. In het bestreden besluit 1 is sprake van een gecombineerde vaststelling van de legger in de zin van artikel 5.1 van de Waterwet en de onderhoudslegger als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.
10. Bij het bestreden besluit 2 zijn de leggerkaarten en de leggertabellen gewijzigd.
11. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Naar het oordeel van de rechtbank doet de situatie als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb zich voor, zodat het beroep wordt geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit 2.
12. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte een maat van -3.44 NAP heeft toegekend aan de stuw [code] . Hij voert verder aan dat verweerder ten aanzien van die stuw op grond van artikel 5.4 van de Waterwet een projectplan had moeten vaststellen omdat de vaste stuw met leggermaat -3.32 NAP is gewijzigd naar een bedienbare stuw met doorstroomhoogte van -3.405 NAP naar -3.32 NAP. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat de leggermaat ten onrechte is vergoot van 4 meter naar 6 meter naar gemiddeld 10 meter breed waardoor hij vermogensschade en eigendomsschade heeft. Ten slotte voert eiser aan dat er ondanks herhaalde meldingen niet wordt opgetreden tegen illegale dempingen van de scheisloot.
Eiser heeft zijn beroepsgrond dat het bestreden besluit 1 opnieuw moet worden gepubliceerd ter zitting laten vallen.
13. Verweerder stelt, kort gezegd, dat eiser niet ontvankelijk is in zijn beroep omdat met de vaststelling van de legger niet de ligging van een waterbergingsgebied of beschermingszone wordt vastgesteld. Subsidiair stelt verweerder dat eiser niet aan alle vereisten voldoet om als belanghebbende te worden aangemerkt. Eiser woont weliswaar in hetzelfde peilgebied als waar de betreffende stuw, waarvan de juiste vermelding in de legger ter discussie wordt gesteld, ligt. Het is echter niet aannemelijk dat eiser als gevolg van de vaststelling van de legger ‘gevolgen van enige betekenis’ ondervindt.
Beoordeling
14. Op grond van artikel 8:5, eerste lid, van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit op grond van artikel 5.1 van de Waterwet, behoudens voor zover daarbij de ligging van een waterbergingsgebied of beschermingszone als bedoeld in de wet wordt vastgesteld of gewijzigd. Deze uitzondering dient – volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State – beperkt te worden uitgelegd en moet zo worden begrepen dat alleen beroep kan worden ingesteld tegen een eerste vaststelling of een wijziging van een waterbergingsgebied of een beschermingszone. Deze uitzondering is dus niet van toepassing als een eerdere vaststelling telkens wordt herhaald.Voor zover verweerder de legger op grond van artikel 78 van de Waterschapswet heeft vastgesteld, staat daar beroep tegen open.
15. Gelet op dit toetsingskader dient de rechtbank voor dat kan worden toegekomen aan een behandeling van het beroep, eerst (ambtshalve) beoordelen of zij bevoegd is kennis te nemen van het beroep.
16. In dit kader wordt vastgesteld dat eiser geen beroepsgronden heeft aangevoerd die betrekking hebben op artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet, zodat de beoordeling alleen ziet op artikel 5.1 van de Waterwet.
17. Dat betekent dat beoordeeld wordt of wat eiser heeft aangevoerd valt onder de in artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak genoemde uitzondering, die inhoudt dat er alleen beroep kan worden ingesteld tegen een eerste vaststelling of wijziging van een waterbergingsgebied of een beschermingszone.
18. De beroepsgrond van eiser dat verweerder ten onrechte een maat van -3.44 NAP heeft toegekend aan de stuw [code] , valt naar het oordeel van de rechtbank niet onder de uitzondering van artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een beroep tegen een eerste vaststelling of een wijziging van de ligging van een waterbergingsgebied of een beschermingszone.
19. Eiser voert verder aan dat verweerder ten aanzien van de stuw op grond van artikel 5.4 van de Waterwet een projectplan had moeten vaststellen. De vaste stuw met leggermaat -3.32 NAP is gewijzigd naar een bedienbare stuw met doorstroomhoogte van -3.405 NAP naar -3.32 NAP. Naar het oordeel van de rechtbank valt het vorenstaande niet onder de uitzondering van artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Er is geen sprake van een eerste vaststelling of een wijziging van de ligging van een waterbergingsgebied of een beschermingszone. Eiser heeft hiertoe onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht.
20. Eiser stelt zich op het standpunt dat de leggermaat ten onrechte is vergroot van 4 meter naar 6 meter naar gemiddeld 10 meter breed waardoor hij vermogensschade en eigendomsschade heeft. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de [watergang] geen aangelegd kanaal betreft en dat het daarom op sommige plekken breder is en op andere plekken smaller. Volgens verweerder is met de bestreden besluiten de breedte nauwkeuriger ingetekend. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat er geen sprake is van een wijziging van een beschermingszone. De rechtbank stelt vast dat de gemiddelde waterbreedte (code OAF-5123) in de legger van 2015 was vastgesteld op 6 meter. In de bestreden besluiten variëren de waterbreedtes tussen de 4.22 meter (OWA-79066) op zijn smalst en 10.16 meter (OWA-82247) op zijn breedst. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee sprake van een wijziging van de waterbreedte en niet van een wijziging van de ligging van een waterbergingsgebied of een beschermingszone.
21. De beroepsgrond van eiser dat er ondanks herhaalde meldingen niet wordt opgetreden tegen illegale dempingen van de scheisloot, valt naar het oordeel van de rechtbank evenmin onder de uitzondering van artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.
22. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat beroep is uitgesloten tegen de Legger van de Watersystemen (de bestreden besluiten) gelet op artikel 5.1, eerste lid, van de Waterwet.