ECLI:NL:RBROT:2025:7193

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
ROT 23/2287
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke geschillen over waterwetgeving

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 16 juni 2025, in de zaak tussen eiser en het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard, werd het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 13 december 2022, bekend als 'Legger Watersystemen', beoordeeld. Eiser, eigenaar van percelen in [plaats], was het niet eens met de vaststelling van de legger en had beroep ingesteld. De rechtbank behandelde het beroep op 20 maart 2025, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat zij onbevoegd was om het beroep te behandelen. Dit was gebaseerd op de vaststelling dat de ligging van een waterbergingsgebied of beschermingszone niet was vastgesteld of gewijzigd door het bestreden besluit. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser niet onder de uitzondering van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak vielen, waardoor het beroep niet ontvankelijk was. Eiser had geen relevante beroepsgronden aangevoerd die betrekking hadden op de vaststelling van de legger, en de rechtbank verklaarde zich onbevoegd, zonder veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder beroep kan worden ingesteld tegen besluiten op grond van de Waterwet, en de noodzaak voor belanghebbenden om aan te tonen dat zij daadwerkelijk gevolgen ondervinden van de besluiten waartegen zij in beroep gaan. De rechtbank wees erop dat de wijziging van de legger niet gelijkstaat aan een wijziging van de ligging van een waterbergingsgebied of beschermingszone, en dat de beroepsgrond van eiser niet voldeed aan de vereisten voor ontvankelijkheid.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/2287

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. D. Wilbers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 13 december 2022 bekend als “Legger Watersystemen” (het bestreden besluit 1).
1.1.
Bij besluit van 5 december 2023 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bestreden besluit 1 gewijzigd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder bijgestaan door ing. [persoon A] .

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser woont aan [adres] in [plaats] en is eigenaar van de [percelen] in [plaats] . Deze percelen bevinden zich in [gebied] aan de westzijde van [watergang] .
3. Van 24 februari 2022 tot 7 april 2022 heeft verweerder de “Ontwerp-legger Watersystemen” ter inzage gelegd. Eiser heeft op 21 april 2022 een zienswijze naar voren gebracht. Bij e-mail van 11 mei 2022 heeft verweerder eiser op de hoogte gesteld dat zijn zienswijze te laat is ingediend, maar dat toch is besloten om zijn zienswijze inhoudelijk te behandelen.
4. Op 13 december 2022 heeft verweerder het bestreden besluit 1 genomen.
5. Eiser kon zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daarom beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1.
6. Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder het bestreden besluit 1 gewijzigd.

Beoordeling door de rechtbank

7. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.4 van de invoeringswet van de Omgevingswet blijft het oude recht van toepassing als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor een ambtshalve te nemen besluit een ontwerp ter inzage is gelegd van een besluit op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Het ontwerp van het bestreden besluit heeft ter inzage gelegen van 24 februari 2022 tot en met 7 april 2022, dat betekent dat voor de beoordeling van het beroep het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
8. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
9. Het bestreden besluit 1 bestaat uit de leggerkaarten, de leggertabellen en de toelichting op de legger en omvat het gehele beheergebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Het bestreden besluit 1 is gebaseerd op artikel 5.1 van de Waterwet en op artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet. Artikel 5.1 van de Waterwet bepaalt dat de beheerder zorg draagt voor de vaststelling van een legger, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. Naast de legger als technisch instrument voor de beheerder, kan de beheerder op grond van artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet, ook een onderhoudslegger vaststellen. Deze bevat de aanwijzing van onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen van wateren. In het bestreden besluit 1 is sprake van een gecombineerde vaststelling van de legger in de zin van artikel 5.1 van de Waterwet en de onderhoudslegger als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.
10. Bij het bestreden besluit 2 zijn de leggerkaarten en de leggertabellen gewijzigd.
11. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Naar het oordeel van de rechtbank doet de situatie als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb zich voor, zodat het beroep wordt geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit 2.
Beroepsgronden eiser
12. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte een maat van -3.44 NAP heeft toegekend aan de stuw [code] . Hij voert verder aan dat verweerder ten aanzien van die stuw op grond van artikel 5.4 van de Waterwet een projectplan had moeten vaststellen omdat de vaste stuw met leggermaat -3.32 NAP is gewijzigd naar een bedienbare stuw met doorstroomhoogte van -3.405 NAP naar -3.32 NAP. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat de leggermaat ten onrechte is vergoot van 4 meter naar 6 meter naar gemiddeld 10 meter breed waardoor hij vermogensschade en eigendomsschade heeft. Ten slotte voert eiser aan dat er ondanks herhaalde meldingen niet wordt opgetreden tegen illegale dempingen van de scheisloot.
Eiser heeft zijn beroepsgrond dat het bestreden besluit 1 opnieuw moet worden gepubliceerd ter zitting laten vallen.
Reactie verweerder
13. Verweerder stelt, kort gezegd, dat eiser niet ontvankelijk is in zijn beroep omdat met de vaststelling van de legger niet de ligging van een waterbergingsgebied of beschermingszone wordt vastgesteld. Subsidiair stelt verweerder dat eiser niet aan alle vereisten voldoet om als belanghebbende te worden aangemerkt. Eiser woont weliswaar in hetzelfde peilgebied als waar de betreffende stuw, waarvan de juiste vermelding in de legger ter discussie wordt gesteld, ligt. Het is echter niet aannemelijk dat eiser als gevolg van de vaststelling van de legger ‘gevolgen van enige betekenis’ ondervindt.

Beoordeling

14. Op grond van artikel 8:5, eerste lid, van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit op grond van artikel 5.1 van de Waterwet, behoudens voor zover daarbij de ligging van een waterbergingsgebied of beschermingszone als bedoeld in de wet wordt vastgesteld of gewijzigd. Deze uitzondering dient – volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State – beperkt te worden uitgelegd en moet zo worden begrepen dat alleen beroep kan worden ingesteld tegen een eerste vaststelling of een wijziging van een waterbergingsgebied of een beschermingszone. Deze uitzondering is dus niet van toepassing als een eerdere vaststelling telkens wordt herhaald. [1] Voor zover verweerder de legger op grond van artikel 78 van de Waterschapswet heeft vastgesteld, staat daar beroep tegen open.
15. Gelet op dit toetsingskader dient de rechtbank voor dat kan worden toegekomen aan een behandeling van het beroep, eerst (ambtshalve) beoordelen of zij bevoegd is kennis te nemen van het beroep.
16. In dit kader wordt vastgesteld dat eiser geen beroepsgronden heeft aangevoerd die betrekking hebben op artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet, zodat de beoordeling alleen ziet op artikel 5.1 van de Waterwet.
17. Dat betekent dat beoordeeld wordt of wat eiser heeft aangevoerd valt onder de in artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak genoemde uitzondering, die inhoudt dat er alleen beroep kan worden ingesteld tegen een eerste vaststelling of wijziging van een waterbergingsgebied of een beschermingszone.
18. De beroepsgrond van eiser dat verweerder ten onrechte een maat van -3.44 NAP heeft toegekend aan de stuw [code] , valt naar het oordeel van de rechtbank niet onder de uitzondering van artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een beroep tegen een eerste vaststelling of een wijziging van de ligging van een waterbergingsgebied of een beschermingszone.
19. Eiser voert verder aan dat verweerder ten aanzien van de stuw op grond van artikel 5.4 van de Waterwet een projectplan had moeten vaststellen. De vaste stuw met leggermaat -3.32 NAP is gewijzigd naar een bedienbare stuw met doorstroomhoogte van -3.405 NAP naar -3.32 NAP. Naar het oordeel van de rechtbank valt het vorenstaande niet onder de uitzondering van artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Er is geen sprake van een eerste vaststelling of een wijziging van de ligging van een waterbergingsgebied of een beschermingszone. Eiser heeft hiertoe onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht.
20. Eiser stelt zich op het standpunt dat de leggermaat ten onrechte is vergroot van 4 meter naar 6 meter naar gemiddeld 10 meter breed waardoor hij vermogensschade en eigendomsschade heeft. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de [watergang] geen aangelegd kanaal betreft en dat het daarom op sommige plekken breder is en op andere plekken smaller. Volgens verweerder is met de bestreden besluiten de breedte nauwkeuriger ingetekend. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat er geen sprake is van een wijziging van een beschermingszone. De rechtbank stelt vast dat de gemiddelde waterbreedte (code OAF-5123) in de legger van 2015 was vastgesteld op 6 meter. In de bestreden besluiten variëren de waterbreedtes tussen de 4.22 meter (OWA-79066) op zijn smalst en 10.16 meter (OWA-82247) op zijn breedst. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee sprake van een wijziging van de waterbreedte en niet van een wijziging van de ligging van een waterbergingsgebied of een beschermingszone.
21. De beroepsgrond van eiser dat er ondanks herhaalde meldingen niet wordt opgetreden tegen illegale dempingen van de scheisloot, valt naar het oordeel van de rechtbank evenmin onder de uitzondering van artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.
22. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat beroep is uitgesloten tegen de Legger van de Watersystemen (de bestreden besluiten) gelet op artikel 5.1, eerste lid, van de Waterwet.

Conclusie en gevolgen

23. De rechtbank is niet bevoegd om van het beroep kennis te nemen. Zij mag de zaak dus niet behandelen.
24. Er is geen aanleiding tot een veroordeling in de proceskosten. Omdat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, krijgt eiser het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Vogtschmidt, voorzitter, en mr. T.M.J. Smits en mr. J.J. Turenhout, leden, in aanwezigheid van mr. H.M. Hsu, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 8:1 van de Awb
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 8:5, eerste lid, van de Awb
Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 1 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.
Artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak
Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan geen beroep worden ingesteld.
(…)
Waterwet: de artikelen: 4.1; 4.4; 4.6; 5.1, behoudens voor zover daarbij de ligging van een waterbergingsgebied of beschermingszone als bedoeld in die wet wordt vastgesteld of gewijzigd; 5.5; 6.17, tweede lid, 6.28;
De Waterwet
Artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder
- beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden;
- bergingsgebied: krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;
- oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens deze wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;
Artikel 5.1, eerste lid, van de Waterwet
De beheerder draagt zorg voor de vaststelling van een legger, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. Van de legger maakt deel uit een overzichtskaart, waarop de ligging van waterstaatswerken en daaraan grenzende beschermingszones staat aangegeven.
De Waterschapswet
Artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet
Tevens stelt het algemeen bestuur vast de legger waarin onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen worden aangewezen.

Voetnoten

1.Afdeling 28 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1056, r.o. 5.1.