ECLI:NL:RBROT:2025:7253

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
ROT 24/7467
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een omgevingsvergunning voor het aanleggen van voorzieningen voor het houden van paarden in Rotterdam

Deze uitspraak betreft de verlening van een omgevingsvergunning aan [naam vergunninghouder] voor het aanleggen van voorzieningen voor het houden van paarden. Eisers, [naam eiser 1] en [naam eiser 2], zijn het niet eens met dit besluit en hebben beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 12 juni 2025 geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam de omgevingsvergunning terecht heeft verleend. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers beoordeeld en vastgesteld dat er geen weigeringsgronden in de planregels zijn opgenomen. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij het college het bezwaar van eisers tegen de vergunning ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de oude wetgeving van toepassing blijft. De rechtbank concludeert dat de vergunning in stand blijft en dat eisers geen gelijk krijgen in hun beroep. De uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, en is openbaar uitgesproken op 12 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/7467

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2025 in de zaak tussen

[naam eiser 1] & [naam eiser 2] , uit [plaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam

(gemachtigde: mr. A.M.H. Dellaert).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de verlening van een vergunning aan [naam vergunninghouder] (vergunninghouder) voor het aanleggen van voorzieningen voor het houden van paarden. Eisers zijn het niet eens met dit besluit. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college de omgevingsvergunning terecht aan vergunninghouder heeft verleend.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft verleend. Eisers krijgen geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3. Daarbij gaat de rechtbank eerst in op de totstandkoming van het bestreden besluit en vervolgens worden de beroepsgronden besproken. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
1.3.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 24 juni 2024 heeft het college het bezwaar van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning ongegrond verklaard.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eisers en de gemachtigde van het college deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 11 december 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Natuur- en recreatiegebied Schieveen’. De betreffende gronden hebben de bestemmingen ‘Agrarisch’ en ‘Waarde-Archeologie 1’.
Totstandkoming van het bestreden besluit
5. Op 11 december 2023 heeft [naam vergunninghouder] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het aanleggen van voorzieningen voor het houden van paarden. Meer specifiek gaat het om het aanleggen van paden en het afgraven en aanleggen van drainage op het perceel achter de [adres 1] . Deze vergunning is op 2 februari 2024 door het college verleend.
5.1.
Eisers zijn woonachtig op het adres [adres 2] en hebben op 5 maart 2024 bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning.
5.2.
Op 5 juni 2024 heeft het college ten behoeve van de hoorzitting een verweerschrift ingediend bij de Algemene Bezwaarschriftencommissie (de commissie). Hierin stelt het college zich op het standpunt dat er een vergunning is aangevraagd voor het aanleggen van verschillende werkzaamheden. Hierbij wordt enkel getoetst aan de voorwaarden in het aanlegvergunningenstelsel. Er wordt niet getoetst wat het beoogde gebruik van het perceel is. Bovendien verwijst het college naar een uitspraak van deze rechtbank waaruit volgt dat het hobbymatig houden van paarden binnen de bestemming ‘Agrarisch’ is toegelaten en ook binnen de bestemming ‘Groenstrook’ mogelijk is. Het toekomstige gebruik van het perceel maakt echter geen onderdeel uit van deze procedure. Omdat het aanlegvergunningenstelsel uit artikel 3.6 van de planregels incompleet is, heeft het college aansluiting gezocht bij het stelsel uit artikel 9.3.3. van de planregels bij de bestemming ‘Natuur’. Naar analogie van dit artikel heeft het college beoordeeld of op de betreffende locatie de agrarische waarden worden aangetast door het aanleggen van de paden dan wel het uitvoeren van de aangevraagde grondbewerkingen. Het college heeft geoordeeld dat dit niet het geval is. Anderen belangen mogen niet bij de beoordeling worden betrokken. Tot slot benoemt het college nog dat voor een hekwerk geen vergunning is verleend en dat het afvoeren van water op andermans terrein een privaatrechtelijke aangelegenheid is.
5.3.
De hoorzitting heeft op 18 juni 2024 plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft de commissie een advies opgesteld. In dit advies komt de commissie tot het oordeel dat de omgevingsvergunning terecht en op goede gronden is verleend. De commissie kan zich vinden in het oordeel van het college dat de mogelijkheden ten behoeve van agrarisch gebruik door de uit te voeren werkzaamheden niet zullen worden beperkt. Nadelige effecten op het woongenot van naburige percelen maken geen onderdeel uit van het toetsingskader. Eventuele alternatieve indelingen van het terrein vallen buiten de omvang van het geding, nu de aanvraag als zodanig moet worden beoordeeld. De commissie adviseert om het bezwaar ongegrond te verklaren.
5.4.
Met het bestreden besluit van 24 juni 2024 heeft het college het advies van de commissie overgenomen en het bezwaar ongegrond verklaard.
5.5.
Eisers hebben op 30 juli 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Op 30 oktober 2024 hebben zij een aanvullend beroepschrift ingediend.
De beroepsgronden
6. Eisers stellen zich op het standpunt dat zij – nu blijkt dat er geen toetsingskader aanwezig is voor deze aanvraag – zijn overgeleverd aan de welwillendheid van het college. De verleende omgevingsvergunning levert daarnaast volgens eisers overlast op voor de omgeving. De grond van de paardenbak wordt voorzien van een dikke laag zand. Omdat het een open gebied betreft waait dit veelal in de richting van eisers woning. Bovendien wordt door het verlenen van de vergunning het pestgedrag van vergunninghouder gefaciliteerd. Verder heeft er ten onrechte geen technische toetsing plaatsgevonden ten aanzien van de drainage. Vanwege de samenstelling van de grond is het namelijk niet mogelijk om dit aan te leggen. Alleen al hierom had de vergunning niet verleend mogen worden. Tot slot wijzen eisers nog op artikel 22.103 uit het Omgevingsplan van de gemeente Rotterdam. Op grond hiervan mag de afstand vanaf een dierenverblijf waar paarden/pony’s worden gehouden tot de gevel van hun woning niet minder dan 25 meter zijn.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de aanlegvergunning terecht aan vergunninghouder is verleend. Uit de artikelen 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, en 2.11, eerste lid, van de Wabo volgt dat indien een omgevingsvergunning voor de aanleg van een werk op grond van een bestemmingsplan is vereist, deze wordt geweigerd indien de aanleg in strijd is met de in het bestemmingsplan opgenomen voorwaarden. Uit dit stelsel vloeit voort dat geen ruimte bestaat om een omgevingsvergunning op andere gronden te weigeren. [1] Het college heeft toegelicht dat het van toepassing zijnde bestemmingsplan een leemte bevat, nu in artikel 3.6 van de planregels geen voorwaarden voor vergunningverlening staan. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat er in deze planregel geen weigeringsgronden zijn neergelegd. De rechtbank oordeelt dat de van toepassing zijnde planregel duidelijk is en dus leidend. Gelet hierop kon de aanlegvergunning niet worden geweigerd en was het college verplicht om deze aan vergunninghouder te verlenen. Er is geen sprake van een situatie waarin een planregel aan de hand van de plansystematiek dient te worden uitgelegd, zoals het college heeft gedaan door een andere planregel analoog toe te passen vanwege de geconstateerde leemte. Dit betekent dat er ook geen belangenafweging aan de orde is.
6.2. Ten aanzien van het beroep van eisers op het Omgevingsplan verwijst de rechtbank naar wat reeds is overwogen onder 3. Nu het recht van vóór 1 januari 2024 van toepassing is, slaagt ook deze beroepsgrond niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Veth, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2025.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
[…]
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
[…]
Artikel 2.11
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
2. Indien sprake is van strijd met de regels, bedoeld in het eerste lid, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Bestemmingsplan ‘Natuur- en recreatiegebied Schieveen’ (planregels)

Artikel 3.1
De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarische bedrijven, in de zin van een grondgebonden veehouderij;
b. agrarisch natuur-, landschaps- en waterbeheer;
c. weidegrond;
d. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met aan huis gebonden beroep en bedrijf;
e. ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch loonbedrijf’ tevens voor een loonwerkbedrijf;
f. ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’ tevens voor glastuinbouw;
g. ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’ tevens voor volkstuinen;
h. ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’ tevens voor een onbebouwd parkeerterrein;
i. ter plaatse van de aanduiding ‘zend-/ontvangstinstallatie’ tevens voor een mast ten behoeve van radiocommunicatieapparatuur ten dienste van het vliegverkeer;
j. in afwijking van het bepaalde onder a is het op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – 1” toegestaan dieren te houden onder de voorwaarde dat het woon- en leefklimaat op de aangrenzende percelen niet onevenredig wordt aangetast en het gebruik aanvaardbaar is vanuit milieuhygiënisch oogpunt.
met daaraan ondergeschikt:
k. extensieve dagrecreatie;
met daarbij behorende:
l. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, wandelen en verblijven;
m. ruiterpaden;
n. openbare nutsvoorzieningen;
o. speel- en groenvoorzieningen;
p. water en in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
q. waterbassins;
r. tuinen en erven.
Artikel 3.6.1
Het is verboden op of in de gronden, vallend buiten het bouwvlak, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, tenzij het kavelpaden betreft ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering;
b. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
c. het scheuren, omploegen of vernietigen van graslandvegetatie;
d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
e. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kades en aanlegplaatsen;
f. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
g. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting, alsmede het verwijderen van oevervegetaties.
Artikel 3.6.2
Het verbod als bedoeld in 3.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Artikel 9.1
De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. behoud, versterking en ontwikkeling van:
1. de cultuurhistorische waarden in de vorm van het waardevolle verkavelingspatroon;
2. de landschapswaarden in de vorm van de waardevolle openheid;
3. de natuurwaarden in de vorm van waardevolle graslanden, weidevogelgebieden, sloot- en oevervegetaties;
b. weidegrond;
c. agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
d. agrarisch waterbeheer;
met daaraan ondergeschikt:
e. extensieve dagrecreatie;
met daarbij behorende:
f. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, wandelen en verblijven;
g. ruiterpaden;
h. openbare nutsvoorzieningen;
i. speel- en groenvoorzieningen;
j. water en in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
k. waterbassins.
Artikel 9.3.1
Het is verboden op of in de gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, tenzij het kavelpaden betreft ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering;
b. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
c. het scheuren, omploegen of vernietigen van graslandvegetatie;
d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
e. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kades en aanlegplaatsen;
f. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
g. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting, alsmede het verwijderen van oevervegetaties.
Artikel 9.3.2
Het verbod als bedoeld in 9.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Artikel 9.3.3
De in 9.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor de onder 9.1 lid a bedoelde cultuurhistorische, landschaps- en/of natuurwaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheid voor herstel van die waarden niet onevenredig wordt of kan worden verkleind.

Voetnoten

1.ABRvS 26 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4290, r.o. 5.1.