ECLI:NL:RBROT:2025:7258

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
21 juni 2025
Zaaknummer
C/10/698972 / KG ZA 25-392
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruiming van woning in kort geding met financiële belangen van partijen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 juni 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde]. De zaak betreft een executiegeschil naar aanleiding van een eerder vonnis van 18 april 2025, waarin [eiser] werd veroordeeld om de woning van [gedaagde] binnen twee weken te ontruimen. [eiser] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, maar de ontruiming staat gepland op 7 juli 2025. In het kort geding vorderde [eiser] schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een kennelijke feitelijke of juridische misslag in het eerdere vonnis. De belangenafweging tussen [eiser] en [gedaagde] leidde tot de conclusie dat het belang van [gedaagde] bij ontruiming zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij behoud van de woning. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten, ondanks het familieverband tussen partijen. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] werden vastgesteld op € 983,00, vermeerderd met nakosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/698972 / KG ZA 25-392
Vonnis in kort geding van 11 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. S.A. Chedie te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.H. de Lange te Vlaardingen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 mei 2025 met producties 1 tot en met 3;
  • de mondelinge behandeling van 28 mei 2025;
  • de overgelegde spreekaantekeningen van mr. De Lange.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is eigenaar van de woning aan het [adres] in [plaats] (hierna: de woning).
2.2.
Bij vonnis in kort geding van 18 april 2025 (hierna: het vonnis) heeft de voorzieningenrechter [eiser] veroordeeld om de woning binnen twee weken na betekening van het vonnis te ontruimen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3.
[eiser] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. De woning is nog niet ontruimd, de ontruiming van de woning staat gepland op 7 juli 2025.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 18 april 2025, ofwel de aangezegde ontruiming, totdat in hoger beroep onherroepelijk is beslist, met oplegging van een dwangsom van € 50.000,- voor het geval [gedaagde] niet voldoet aan de veroordeling, en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vordering van [eiser] .
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het toetsingskader van dit executiegeschil wordt bepaald door het Zeester-arrest (ECLI:NL:HR:2019:2026). Uitgangspunt is dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis ten uitvoer mag worden gelegd, tenzij: a) het belang van de veroordeelde ( [eiser] ) bij behoud van de bestaande situatie zwaarder weegt dan het belang van degene die het vonnis verkreeg ( [gedaagde] ) om de uitspraak ten uitvoer te leggen, of b) sprake is van een kennelijke feitelijke of juridische misslag.
kennelijke misslag
4.2.
[eiser] stelt dat sprake is van een kennelijke misslag in het vonnis. Hij legt daaraan ten grondslag dat de voorzieningenrechter in het vonnis ten onrechte heeft geoordeeld dat geen huurovereenkomst bestaat. Dat is echter geen kennelijke misslag. Een kennelijke misslag is namelijk een duidelijke fout in het vonnis die onmiddellijk en zonder diepgaand onderzoek voor iedereen kenbaar is. Het door de voorzieningenrechter in het vonnis gemotiveerd gegeven oordeel dat geen huurovereenkomst bestaat, is niet zo’n duidelijke fout maar een inhoudelijk oordeel over een belangrijk geschilpunt. [eiser] is het niet eens met de beslissingen in het vonnis, maar de juistheid daarvan komt pas in het door [eiser] gestarte hoger beroep aan de orde. [eiser] heeft niets gesteld dat kan leiden tot de conclusie dat in het vonnis duidelijke fouten zijn gemaakt.
In dit executiegeschil moet dus worden uitgegaan van de juistheid van de in het vonnis genomen beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen.
belangenafweging
4.3.
Hoewel [eiser] zich er strikt genomen niet op beroept dat de beslissing om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren niet is gemotiveerd en dat om die reden nog een belangenafweging moet plaatsvinden, wenst hij weldegelijk een belangenafweging. De voorzieningenrechter weegt de belangen van partijen als volgt tegen elkaar af.
4.4.
[eiser] stelt in het kader van de belangenafweging slechts dat hij dakloos raakt als hij de woning moet ontruimen, omdat hij geen vervangende woonruimte kan vinden en hij ook geen urgentie heeft kunnen krijgen. Dit is echter een omstandigheid die logischerwijs voortvloeit uit de veroordeling om de woning te moeten ontruimen en om die reden is dit belang in feite al in het vonnis verdisconteerd. Daarnaast heeft [eiser] werk en inkomen en moet [eiser] in staat worden geacht om – ondanks de gespannen woningmarkt – tijdelijk een kamer/appartement te betrekken; er behoeven geen gezinsleden mee te verhuizen. [eiser] heeft nauwelijks toegelicht wat hij heeft gedaan om vervangende woonruimte te vinden en waarom dat niet lukt. Het is in ieder geval niet aannemelijk geworden dat het onmogelijk is voor [eiser] om een (tijdelijk) onderkomen te vinden.
4.5.
Het belang van [gedaagde] bij een (spoedige) ontruiming van de woning volgt al uit wat in overweging 3.3 van het vonnis is overwogen. Kort samengevat komt het erop neer dat [gedaagde] op dit moment de financiële lasten voor twee woningen draagt en dat hij dringend behoefte heeft aan de opbrengst die hij zal ontvangen uit verkoop van de woning (vrij van bewoners) om zijn schuldenproblematiek op te lossen. [gedaagde] en zijn gezin verkeren al in financiële moeilijkheden. [eiser] heeft dit niet weersproken en hij heeft ook niet weersproken dat zijn voortdurende verblijf in de woning de financiële problemen van [gedaagde] vergroot.
4.6.
Alles afwegende weegt het belang van [gedaagde] bij de executie van het vonnis zwaarder dan het belang van [eiser] bij behoud van de bestaande toestand.
conclusie
4.7.
De conclusie is dat de vordering van [eiser] wordt afgewezen. Omdat de procedure voornamelijk ten doel had om herbeoordeling van een materieel geschilpunt te krijgen, terwijl een executiegeschil daartoe geen ruimte biedt, had [eiser] die afwijzing kunnen verwachten.
proceskosten
4.8.
Het uitgangspunt in zaken tussen familieleden is dat de proceskosten worden gecompenseerd. Dit betekent dat iedere partij de eigen proceskosten moet betalen. De omstandigheden van deze zaak rechtvaardigen echter een proceskostenveroordeling ten laste van [eiser] , in afwijking van het hiervoor genoemde uitgangspunt. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht € 90,00
- salaris advocaat € 715,00
- nakosten
€ 178,00
Totaal € 983,00
Hier kan nog een bedrag aan nakosten bijkomen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 983,00, vermeerderd met € 92,-- en de kosten van betekening als aan de veroordeling niet binnen veertien dagen na vandaag wordt voldaan en het vonnis vervolgens wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2025.
[3500/3349/106]