ECLI:NL:RBROT:2025:7265

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
10/274109-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze strafzaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 mei 2025 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer. De verdachte is beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, die op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een lange periode schuldig heeft gemaakt aan deze handelingen, die plaatsvonden tijdens logeerpartijen. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van zes maanden geëist, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en heeft een schadevergoeding van € 2.500,- aan de benadeelde partij toegewezen. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een verbod op contact met minderjarigen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/274109-22
Datum uitspraak: 20 mei 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum 1] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
raadsman mr. W.J. van Bel, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 mei 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.J. Lindhout heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht bij de reclassering (na afspraak), ambulante behandeling, een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] , en vermijden van contact met minderjarigen, anders dan zijn eigen kinderen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat de verklaring van het slachtoffer onvoldoende betrouwbaar en consequent is om voor het bewijs te worden gebezigd. Haar verklaring lijkt evident te zijn gekleurd door invloeden van buitenaf, ten nadele van de verdachte. Daarnaast bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend steunbewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
4.1.2.
Beoordeling
De eerste vraag die de rechtbank bij de beoordeling van dit feit moet beantwoorden is of er voldoende wettig bewijs voorhanden is.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat wettelijk is bepaald dat het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of enkel de verklaring van de aangever. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door de aangever genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin betantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Bij zedenzaken komt het veelal aan op de vraag in hoeverre de verklaring van de aangever steun vindt in andere bewijsmiddelen waarin doorgaans de verklaring van het slachtoffer en van de verdachte tegenover elkaar staan en geen zelfstandige getuigenverklaringen voorhanden zijn. De rechter moet de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer beoordelen en daarnaast bepalen of voor de beweringen van het slachtoffer voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. Dat steunbewijs hoeft geen betrekking te hebben op de ten laste gelegde gedragingen en kan dus ook zien op feiten en omstandigheden voorafgaande aan of na het ten laste gelegd feit waargenomen door anderen. Het is voldoende als de verklaring van de aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan de aangever zelf. Daarbij komt dat tussen de verklaring van de aangever en het overige gebezigde bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband moet bestaan. Het moet op relevante wijze en overtuigende zin in verband staan met de verklaring van de aangever voor wat betreft de aard van de aan een verdachte verweten en door hem gepleegde handelingen en de wijze waarop die handelingen plaatsvonden.
Betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat sprake is van een jong slachtoffer dat verklaart over een ruime periode die relatief lang geleden is. De rechtbank stelt vast dat hetgeen door de raadsman is aangevoerd de door hem getrokken conclusie, dat de verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [voornaam slachtoffer] ) onbetrouwbaar zijn, niet kan dragen. [voornaam slachtoffer] heeft hetgeen haar jarenlang is overkomen uit eigener beweging aan haar moeder verteld. Zij heeft bij die gelegenheid in hoofdlijnen consistent en gedetailleerd verklaard over wat er tussen haar en de verdachte is voorgevallen en over de door hem gepleegde handelingen. De ontuchtige handelingen vonden plaats tijdens de logeerpartijen op de adressen waar de verdachte woonachtig was en eenmaal in de woning van [voornaam slachtoffer] en haar gezin. Zij heeft desgevraagd de door de verdachte met haar gepleegde handelingen nader toegelicht. Ook heeft zij specifiek aangegeven hoe vaak en waar de handelingen hebben plaatsgevonden. Hieraan doet niet af dat de verschillende verklaringen op punten enigszins verschillen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het gaat om geringe afwijkingen die van ondergeschikt belang zijn in het geheel en daardoor niet maken dat de rechtbank twijfelt aan de betrouwbaarheid van haar verklaring.
De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om aan te nemen dat [voornaam slachtoffer] voorafgaand aan de studioverhoren beïnvloed is door haar moeder of door anderen. Zij was elf jaar ten tijde van het eerste studioverhoor en veertien jaar ten tijde van het studioverhoor door de rechter-commissaris. Naar het oordeel van de rechtbank zijn enkele van de door [voornaam slachtoffer] gebruikte bewoordingen tijdens de studioverhoren wellicht niet alledaags voor een kind van die leeftijd, maar dit is niet verwonderlijk in de context van de verdenkingen jegens de verdachte waarover zij werd gehoord. In een normaal gesprek met haar moeder over hoe haar dag was geweest, kwam het onderwerp min of meer toevallig ter sprake, waarna [voornaam slachtoffer] vertelde wat er tussen haar en de verdachte is voorgevallen. Aan de authenticiteit van de verklaring van [voornaam slachtoffer] draagt bij dat haar verklaring niet louter belastend is voor de verdachte, maar dat zij desgevraagd ook duidelijk aangeeft dat de verdachte bepaalde handelingen niet heeft verricht. De (niet onderbouwde) stelling van de verdachte dat [voornaam slachtoffer] door haar moeder is gemanipuleerd om leugens te vertellen, is in het licht van het bovenstaande niet aannemelijk geworden en leidt niet tot een ander oordeel.
Al het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank geen reden heeft om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van [voornaam slachtoffer] te twijfelen en zal deze voor het bewijs gebruiken. Het verweer wordt verworpen.
Steunbewijs
De rechtbank ziet verder steun voor de verklaring van [voornaam slachtoffer] in de verklaring die haar nicht, [getuige] (hierna: [voornaam getuige] ), heeft afgelegd over wat zij van het misbruik van [voornaam slachtoffer] heeft gemerkt en wat [voornaam slachtoffer] haar daarover de volgende dag of later heeft verteld, maar ook in haar verklaring over wat er tussen haar zelf en de verdachte is voorgevallen. De verklaring van [voornaam slachtoffer] staat gelet daarop niet op zichzelf, maar vindt op essentiële punten steun in de verklaring van [voornaam getuige] .
Over hetgeen tussen haar zelf en de verdachte is voorgevallen heeft [voornaam getuige] het volgende verklaard. Zij is aangeraakt door de verdachte vanaf de leeftijd van 7 jaar. De eerste keer dat het gebeurde was in 2014 nadat de relatie tussen haar moeder en de verdachte was beëindigd. De verdachte kwam vaak in de avond bij hen thuis, maar ook in de ochtend. Hij kwam haar kamer binnen terwijl zij zich na het douchen aan het afdrogen was en begon aan haar vagina te zitten en met haar borsten te spelen, terwijl zij nog naakt was. Dit vond gedurende een periode van drie à vier jaar, ongeveer zeven à tien keer plaats. In de periode dat zij bij de verdachte logeerde speelde hij ook met haar vagina en kneep hij aan haar borsten. De aanrakingen vonden onder haar kleding, plaats. Zij probeerde nadien de logeerpartijen bij de verdachte te vermijden, omdat zij wist dat het aanraken dan zou plaatsvinden hetgeen zij niet wilde. Zij ging daarom alleen logeren, omdat zij het zielig vond voor haar zusje of wanneer [voornaam slachtoffer] of andere familieleden ook gingen logeren. Ook heeft zij verklaard dat zij met z’n allen op een bed of bankbed sliepen. De verdachte ging dan achter haar op bed liggen nadat hij uit bed was geweest om zich in te smeren (omdat hij lijdt aan eczeem) en wurmde zich dan tussen de slapende kinderen in. Hij zat dan aan haar vagina, raakte haar borsten aan en ging met zijn hand op haar buik naar beneden. Dit gebeurde bijna elke keer dat zij bij hem bleef slapen.
Daarnaast heeft [voornaam getuige] verklaard vanuit haar eigen waarneming over wat er tussen [voornaam slachtoffer] en de verdachte is gebeurd. Uit de verklaring van [voornaam getuige] volgt onder meer dat zij de verdachte en [voornaam slachtoffer] achter zich op het bed voelde bewegen, nadat de verdachte zich tussen de slapende kinderen in had gewurmd. De volgende dag vertelde [voornaam slachtoffer] dan aan [voornaam getuige] dat zij door de verdachte was aangeraakt. De rechtbank constateert dat [voornaam getuige] duidelijk en consistent is in haar verklaring. Aan de betrouwbaarheid van haar verklaring draagt bij, dat [voornaam getuige] evenals [voornaam slachtoffer] het handelen van de verdachte niet erger maakt dan het is, door ook duidelijk te zijn over wat niet is voorgevallen of over wat zij niet weet of niet zelf heeft waargenomen. Uit de verklaringen van [voornaam slachtoffer] en [voornaam getuige] blijkt van vergelijkbare seksueel grensoverschrijdende gedragingen van de verdachte jegens ieder van hen. Hun verklaringen ondersteunen elkaar over en weer voor wat betreft de aard van de ontuchtige handelingen gepleegd door de verdachte en de wijze waarop die handelingen plaatsvonden. Daarbij ontbreken aanwijzingen dat zij elkaar, omtrent de door hen af te leggen verklaring, hebben beïnvloed. Daarbij is de verklaring van de verdachte over het feit dat en de omstandigheden waaronder de kinderen, waaronder [voornaam slachtoffer] en [voornaam getuige] , bij hem thuis bleven logeren, ook redengevend voor de bewezenverklaring in die zin dat het de concrete context waarin de handelingen plaatsvonden zoals geschetst door [voornaam slachtoffer] en [voornaam getuige] ondersteunt.
De rechtbank is van oordeel dat er gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, voldoende steunbewijs is voor de verklaring van [voornaam slachtoffer] en dat dus aan het bewijsminimum is voldaan. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte zijn penis tegen de (onder)rug van het slachtoffer heeft geplaats en/of bewogen. De verdachte zal partieel worden vrijgesproken van dit onderdeel, zoals opgenomen in de tenlastelegging, nu dit op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De verdachte wordt partieel vrijgesproken van het onderdeel ‘plaatsen en/of bewegen van zijn penis tegen haar (onder)rug’.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op meerdere tijdstippen
gelegenin de periode van
7 augustus 2014tot en met 31 december 2019 te Rotterdam, meermalen (telkens) met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2009), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
bestaande uit het meermalen
- betasten van en/of wrijven over haar borsten/borststreek en/of billen en/of onderbuik/schaamstreek en
- ontkleed/naakt achter/tegen haar aan liggen en
- ontkleden van haar en/of zichzelf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte word opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich meerdere malen, gedurende een lange periode, schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met het nichtje van zijn (inmiddels) ex-partner. Hij heeft op ernstige wijze het vertrouwen van het slachtoffer, haar moeder en de andere familieleden geschaad, en een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarmee heeft hij een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade toebrengt aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
12 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland (hierna: de reclassering), heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 april 2025. Dit rapport houdt - kort en zakelijk weergegeven - het volgende in.
De verdachte kwam niet eerder in beeld bij politie of justitie voor het plegen van een soortgelijk feit, waardoor er geen sprake is van een delict patroon. Door de ontkennende houding van de verdachte kan de reclassering geen uitspraken doen over hoe het gedrag tot stand zou zijn gekomen. Indien de verdachte ondanks zijn ontkenning wordt veroordeeld, ziet de reclassering de navolgende leefgebieden als (mogelijk) delict gerelateerd, te weten huisvesting, seksualiteit, relatie met partner, gezin, familie en psychosociaal functioneren. Er lijkt geen sprake te zijn van seks als coping en het is onduidelijk in welke mate de verdachte volledige antwoorden heeft gegeven op de aan hem gestelde vragen of dat er sprake was van het geven van sociaal wenselijke antwoorden. Er lijkt ook sprake te zijn van seksuele preoccupatie en seksuele deviantie (bij veroordeling), hetgeen het risico op seksuele recidive verhoogt. Het risico op seksuele recidive wordt dan ook door de reclassering ingeschat als gemiddeld. Een verdiepingsdiagnostiek en behandeling gericht op seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt door de reclassering noodzakelijk geacht om de kans op recidive te verlagen. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag.
De reclassering adviseert om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden aan de verdachte op te leggen, te weten een meldplicht bij de reclassering (na afspraak), het volgen van ambulante behandeling, het opleggen van een contactverbod en het vermijden van contact met minderjaren.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de proceshouding van de verdachte, die bepaald niet heeft laten blijken dat hij het verwijtbare van zijn handelen inziet. Hij heeft immers zowel in het voorbereidend onderzoek als tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn betrokkenheid stellig ontkend en de schuld bij een ander, te weten de moeder van het slachtoffer, neergelegd.
Met de reclassering is de rechtbank van oordeel dat behandeling en bijzondere voorwaarden noodzakelijk zijn. De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte de mogelijkheid te bieden om met hulp en begeleiding van de reclassering het opnieuw begaan van strafbare feiten in de toekomst te voorkomen.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, geen bijzondere omstandigheden die in strafmatigende zin zouden moeten meewegen.
De rechtbank ziet, na dit een en ander te hebben afgewogen, en alle omstandigheden in aanmerking genomen, geen aanleiding om van de door de officier van justitie gevorderde straf af te wijken en acht de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf passend en geboden. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voldoende aannemelijk is geworden dat het slachtoffer als gevolg van verdachtes handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De hoogte van het gevorderde bedrag is niettemin aanzienlijk en de vordering bevat daarnaast onvoldoende concrete gegevens waaruit de huidige (psychische) toestand van het slachtoffer volgt. Zij verzoekt de rechtbank gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid en het toe te kennen bedrag te matigen tot € 5.000,-.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat het gevorderde bedrag moet worden afgewezen, omdat deze schade onvoldoende is onderbouwd. Verder lijkt het gevorderde bedrag meer als een op de toekomst gerichte financiële voorziening voor het slachtoffer te zijn opgevoerd.
8.3.
Beoordeling
Uit de stukken in het dossier is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreekse schade heeft geleden, bestaande uit immateriële schade. De rechtbank zal met betrekking tot deze schade gebruikmaken van de schattingsbevoegdheid nu stukken ter onderbouwing van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) bij het slachtoffer ontbreken, maar uit het dossier wel aannemelijk is geworden dat het slachtoffer door het bewezen verklaarde schade heeft opgelopen. De rechtbank zal de schade, gelet op de aard en ernst van het feit en van de gevolgen daarvoor voor het slachtoffer en rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, begroten op een bedrag van € 2.500,-. De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering ten aanzien van de immateriële schade tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige levert nader onderzoek naar de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.500,- als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. De rechtbank bepaalt dat de opgelegde betalingsverplichting (schadevergoedingsmaatregel) vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2014.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde meldt zich volgens afspraak bij Reclassering Nederland, locatie Rotterdam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde laat zich, indien de toezichthouder van de reclassering dit noodzakelijk vindt, behandelen door Polikliniek De Waag of een door de reclassering te bepalen soortgelijke zorgverlener en werkt mee aan verdiepingsdiagnostiek. De begeleiding start zo snel mogelijk en duurt de gehele proeftijd, of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dat verbod nodig vindt;
4. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met minderjaren, anders dan zijn eigen kinderen. De veroordeelde vermijdt deze contacten zoveel mogelijk, indien deze contacten onvermijdelijk zijn, zorgt de veroordeelde dat andere volwassen hierbij aanwezig zijn;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 2.500,- (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde]niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij
[benadeelde]gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde]te betalen een bedrag van
€ 2.500,- (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 2.500,- (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro)niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
35 (vijfendertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.I. Blagrove, voorzitter,
en mrs. M. van Zinnen en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van R.A. Caupain, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 oktober 2012 tot en met 31 december 2019 te Rotterdam, (meermalen) (telkens) met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2009), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd,
bestaande uit het (meermalen)
- betasten van en/of wrijven over haar borst(en)/borststreek en/of bil(len) en/of onderbuik/schaamstreek en/of
- ontkleed/naakt achter/tegen haar aan liggen en/of
- plaatsen en/of bewegen van zijn penis tegen haar (onder)rug en/of
- ontkleden van haar en/of zichzelf;