ECLI:NL:RBROT:2025:7269

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
C/10/673623 HA ZA 24-134
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsgeschil over opschorting van werkzaamheden en aansprakelijkheid voor meerkosten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen Oudt Zwanenburg Sloopwerken B.V. (OZS) en Allround Asbest Sanering B.V. (AAS) over de uitvoering van sloopwerkzaamheden en de gevolgen van een opschorting van die werkzaamheden. OZS, eiseres, stelt dat AAS haar werkzaamheden ten onrechte heeft opgeschort en dat zij daardoor aansprakelijk is voor de meerkosten die OZS heeft moeten maken. AAS, gedaagde, betwist deze aansprakelijkheid en stelt dat zij recht had op een termijnbon voor de werkzaamheden in Den Haag, wat OZS zou hebben geweigerd.

De rechtbank heeft in haar vonnis van 25 juni 2025 geoordeeld dat AAS niet bevoegd was om haar werkzaamheden op te schorten, omdat zij geen recht had op de gevraagde termijnbon. Hierdoor is AAS toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de verbintenissen uit de overeenkomsten voor de projecten in Breda en Den Haag. De rechtbank heeft OZS in het gelijk gesteld en AAS veroordeeld tot betaling van € 6.638,95 voor de kosten van nieuwe asbestvrijgaven, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering van OZS tot schadevergoeding is afgewezen, omdat OZS niet heeft voldaan aan haar stelplicht met betrekking tot de gestelde schade.

In reconventie heeft de rechtbank AAS een bedrag van € 57.684,25 toegewezen, na verrekening met twee facturen van OZS. De rechtbank heeft bepaald dat partijen elk hun eigen kosten dragen, omdat beide partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A.C. Rop.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/673623 HA ZA 24-134
Vonnis van 25 juni 2025
in de zaak van
OUDT ZWANENBURG SLOOPWERKEN B.V.,
gevestigd te Zwanenburg,
eiseres,
advocaat mr. G. Reisenstadt te Amsterdam,
tegen
ALLROUND ASBEST SANERING B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
gedaagde,
advocaat mr. D.J. Moll te Rotterdam.
Partijen zullen hierna OZS en AAS genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 augustus 2024;
  • de akte uitlaten van AAS met producties 7-9;
  • de akte na tussenvonnis van OZS met producties 36-54;
  • de antwoordakte uitlaten van AAS;
  • de antwoordakte uitlaten tevens verzoek om nadere akte van OZS met producties 55-57;
  • de akte uitlaten van AAS;
  • de nadere akte ter bepaling omvang termijnbon van OZS met producties 58-65;
  • de antwoordakte van AAS met producties 10-17;
  • de akte uitlating producties 10-17 van OZS met producties 66-68;
  • de antwoordakte uitlaten van AAS.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Evenals in het tussenvonnis, zullen de conventie en de reconventie in samenhang worden beoordeeld.
2.2.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank AAS in de gelegenheid gesteld om appverkeer over te leggen ter onderbouwing van haar stelling dat zij voor haar werkzaamheden in Den Haag recht had op een termijnbon voor het eerste deel.
OZS is in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van de kosten en de betaling van afvoer en storten van asbest en de huur van een hoogwerker. Verder heeft de rechtbank overwogen dat niet is komen vast te staan dat AAS gebrekkig werk heeft geleverd in
Den Haag en Breda en dat de reconventionele vordering tot betaling van € 76.000,- en
€ 50.000,- voor dat werk dus toewijsbaar is, maar mogelijk nog moet worden verrekend met de door OZS gestelde schade. De door OZS gestelde schade heeft de rechtbank nog niet beoordeeld. De rechtbank zal hierna achtereenvolgens ingaan op:
1) had AAS recht op een termijnbon?,
2) de kosten en betaling van afvoer en storten van asbest en de huur van een hoogwerker,
3) de waarde van de werkzaamheden van AAS,
4) de door OZS gestelde schade.
Had AAS recht op een termijnbon?
2.3.
AAS stelt dat zij haar werkzaamheden op 21 februari 2022 mocht opschorten omdat OZS weigerde een termijnbon af te geven voor het project in Den Haag waar zij volgens AAS recht op had. In het tussenvonnis (r.o. 4.9.) is overwogen:
“Uit het overgelegde appverkeer volgt wel dat vrijgave van bron 11 een
voorwaarde voor OZS was om een termijnbon voor het eerste deel af te geven,
maar niet dat er voorafgaand aan afgifte van een termijnbon goedkeuring van het
werk door OZS vereist was. Verder wordt uit dat appverkeer niet helemaal
duidelijk of bron 11 van het eerste deel daadwerkelijk was vrijgegeven. Dat lijkt er
wel sterk op, omdat OZS zonder meer toezegt dat zij de bon de volgende ochtend
zal sturen. Ter zitting is namens AAS gewezen op een andere app, die niet is
overgelegd, waarin naar aanleiding van de vraag van OZS het vrijgaverapport van
het eerste deel zou zijn gestuurd waarin ook bron 11 zou zijn vrijgegeven. AAS zal
in de gelegenheid worden gesteld om dat nadere appverkeer over te leggen ter
onderbouwing van haar stelling dat zij recht had op een termijnbon voor het eerste
deel.”
2.4.
Uit het door AAS overgelegde appverkeer blijkt dat AAS op 28 februari 2022 drie vrijgaves van het project in Den Haag aan OZS heeft gestuurd, waaronder de vrijgave van bron 11. Omdat vrijgave een voorwaarde was voor afgifte van een termijnbon, staat hiermee vast dat AAS op 21 februari 2022 nog geen recht had op een termijnbon en dat zij op dat moment dus geen opschortingsrecht had. Door haar werkzaamheden toch neer te leggen, raakte AAS in verzuim. Dat verzuim is in stand gebleven omdat zij ondanks ingebrekestelling door OZS, haar werkzaamheden niet meer heeft hervat. AAS heeft naar aanleiding van de ingebrekestelling op 26 februari 2022 aan OZS laten weten “het hoofdstuk Oudt Zwanenburg af te sluiten”. OZS heeft daarop op 27 februari 2023 aan AAS laten weten het werk dan zelf te voltooien en de meerkosten op AAS te verhalen. Daarmee heeft OZS aanspraak gemaakt op vervangende schadevergoeding in plaats van nakoming en kon AAS haar verzuim niet meer helen. Ook uit het overgelegde appverkeer van 28 februari 2023 blijkt niet dat AAS van plan was haar werkzaamheden te hervatten.
2.5.
Omdat AAS niet bevoegd was haar werkzaamheden op te schorten, is de gevorderde verklaring voor recht dat AAS jegens OZS toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verbintenissen voortvloeiend uit de overeenkomsten voor Breda en
Den Haag door het niet afmaken van de overeengekomen werkzaamheden en aansprakelijk is voor de daardoor door OZS geleden schade, toewijsbaar.
De kosten en betaling van afvoer en storten van asbest en de huur van een hoogwerker
2.6.
Naar aanleiding van het tussenvonnis heeft OZS facturen overgelegd van het afvoeren en storten van asbest en van de huur van een hoogwerker. Daarnaast heeft OZS nog facturen van andere kosten overgelegd, maar omdat die kosten niet door AAS werden betwist, stonden die al vast. OZS heeft geen betaalbewijzen overgelegd.
2.7.
AAS heeft van factuur 2023043 van OZS erkend dat een bedrag van € 13.922,10 voor rekening van AAS komt en daarom voor verrekening in aanmerking komt. Van factuur 2023044 van OZS heeft AAS een bedrag van € 743,50 erkend. Voor het overige heeft AAS de kosten van afvoeren en storten van asbest en de huur van een hoogwerker betwist.
2.8.
Hoewel OZS heeft nagelaten betaalbewijzen over te leggen, ziet de rechtbank in de erkenning door AAS van een deel van de kosten aanleiding om dat deel van de kosten voor verrekening in aanmerking te brengen, omdat er geen reden is om te betwijfelen dat OZS de facturen die daaraan ten grondslag liggen heeft betaald. Op zichzelf geldt dat laatste ook voor de overige, wel betwiste facturen, maar de rechtbank zal die kosten niet voor verrekening in aanmerking brengen omdat OZS op dat punt niet aan haar bewijsopdracht heeft voldaan. Dat betekent dat van factuur 2023043 van OZS de kosten die zijn genoemd onder ‘verwijderen en laden asbestzakken uit gebouw A’ (€ 1.530,-) niet voor verrekening in aanmerking komen en de overige kosten (€ 19.307,10) wel. Voor factuur 2023044 van OZS betekent dit dat de kosten die zijn genoemd onder ‘hoogwerker’ (€ 4.800,-) niet voor verrekening in aanmerking komen en de overige kosten (€ 9.103,50) wel.
De waarde van de werkzaamheden van AAS
2.9.
In het tussenvonnis (r.o. 4.21.) heeft de rechtbank overwogen:
“Met haar standpunt over de vrijgaves betwist OZS niet dat die zijn afgegeven, maar wel dat daaraan beslissende waarde toekomt. De rechtbank is van oordeel dat met de vrijgave door een gecertificeerd bedrijf van een bij de asbestinventarisatie vastgestelde bron, er in beginsel van uit moet worden gegaan dat het aanwezige asbest is verwijderd.
De overgelegde, ongedateerde foto’s geven geen aanleiding om in dit
geval van dat uitgangspunt af te wijken, omdat AAS gemotiveerd betwist
dat daaruit blijkt dat er op het moment van opschorten nog te verwijderen
asbest aanwezig was in ruimtes die na door AAS verrichte
werkzaamheden waren vrijgegeven. Ook de enkele, niet onderbouwde
stelling van OZS dat er wel vaker ruimtes worden vrijgegeven waar nog
asbest in aanwezig is, geeft geen reden om van dat uitgangspunt af te
wijken. OZS heeft bovendien niet betwist dat het gebouw in Den Haag
enkele dagen na de vrijgave daarvan is gesloopt en dat dit niet mogelijk
zou zijn geweest als er nog asbest in aanwezig was. Bij deze stand van het
partijendebat heeft OZS de stelling van AAS dat uit de vrijgaves volgt dat
de vrijgegeven ruimtes geen asbest meer bevatten, onvoldoende
gemotiveerd betwist. Daarmee is niet komen vast te staan dat AAS
gebrekkig werk heeft geleverd in Den Haag en Breda. De reconventionele
vordering tot betaling van € 76.000,- en € 50.000,- voor dat werk is dus
toewijsbaar, maar moet mogelijk nog worden verrekend met de door OZS
gestelde schade (zie 4.10.).”
2.10.
OZS heeft er in haar verzoek om een nadere akte te mogen nemen over de omvang van de termijnbon terecht op gewezen dat de stelling van AAS dat het gebouw in Den Haag enkele dagen na de vrijgave daarvan is gesloopt en dat dit niet mogelijk zou zijn geweest als er nog asbest in aanwezig was, pas ter zitting naar voren is gebracht. OZS heeft daarover aangevoerd dat zij daardoor werd overvallen en onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om die stelling gemotiveerd te betwisten. Verder wijst OZS er terecht op dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat OZS voor het project Den Haag al een voorschot van
€ 22.500,- had betaald en dat zij ook verder de omvang van de door AAS verrichte werkzaamheden gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien OZS een aanvullende akte te laten nemen over de omvang van de door AAS verrichte werkzaamheden. De rechtbank zal op basis van het nadere debat tussen partijen naar aanleiding van de nadere akte van OZS beslissen over de waarde van de door AAS verrichte werkzaamheden.
2.11.
OZS heeft in haar nadere akte voor wat betreft het project in Breda verwezen naar haar conclusie van antwoord in reconventie en heeft haar betwisting niet verder onderbouwd. De rechtbank ziet daarom in zoverre geen grond om terug te komen van haar oordeel in het tussenvonnis. Wat betreft het project in Den Haag heeft OZS haar standpunt wel nader uiteengezet en er heeft zich vervolgens een vrij gedetailleerde discussie tussen partijen ontsponnen.
2.12.
Voorop staat dat de stelplicht voor de omvang van de werkzaamheden van AAS op AAS rust. Met haar producties 11 en 12 heeft AAS aan de hand van vrijgaves nader inzicht gegeven in welke werkzaamheden zij heeft verricht. Volgens OZS kan niet worden uitgegaan van de vrijgaves in productie 12 omdat die door AAS zelf zijn opgesteld. Dat enkele feit geeft echter geen aanleiding om die vrijgaves niet voor betrouwbaar te houden. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de eigen vrijgaves van AAS alleen betrekking hebben op klasse 1 asbesthoudend materiaal, wat zelf vrijgegeven mag worden en waarvoor AAS dus geen extern bedrijf hoefde in te schakelen. OZS wijst er echter wel terecht op dat AAS niet duidelijk heeft gemaakt welke waarde de verrichte werkzaamheden hebben. AAS stelt dat zij meer dan 50% van de werkzaamheden heeft verricht. OZS betwist dat; volgens haar is dat slechts 33% is. Dergelijke percentages zijn niet goed te beoordelen, omdat niet alle werkzaamheden vergelijkbaar zijn. Het had daarom op de weg van AAS gelegen om inzichtelijk te maken welke prijs er moet worden gerekend voor welke werkzaamheden. AAS heeft dat nagelaten, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om haar tegenvordering op dit punt reeds daarom af te wijzen. OZS heeft de sanering van de geïnventariseerde asbestbronnen namelijk in haar productie 61 wel beprijsd en heeft zich daarbij onder meer (wat betreft het dakleer) gebaseerd op een offerte van AAS voor een ander project. Verder tellen de door OZS voorgestelde prijzen op tot een bedrag van iets meer dan € 200.000,- terwijl de aanneemsom € 200.000,- was. AAS heeft geen gemotiveerde reactie op die prijzen gegeven, anders dan dat die prijzen nergens op zijn gebaseerd. De rechtbank ziet hierin aanleiding om van de prijzen die OZS voorstelt uit te gaan en die te vermenigvuldigen met de hoeveelheden die blijken uit de vrijgaves uit producties 11 en 12 van AAS. Over bron 17 merkt de rechtbank nog op dat uit de vrijgaves van Dominus een aantal van 21 volgt (5 + 16) in plaats van 33 zoals door AAS gesteld. Dat leidt tot de volgende opstelling:
bron hoeveelheid prijs (€) waarde werk (€)
1
274
25
6.85
2
6
5
30
4
537
30
16.11
5
3579
4,15
14.852,85
6
101
15
1.515
7
65
15
975
8
3
750
2.25
9
4
10
40
11
55,8
165
9.207
12
1150
4,25
4.887,50
13
5
50
250
17
21
77,50
1.627,50
Totaal € 58.594,85
2.13.
Omdat OZS een voorschot van € 22.500,- heeft betaald voor het project in
Den Haag, staat er nog een bedrag van € 86.094,85 (€ 50.000,- + € 58.594,85 - € 22.500,-) open. Met dat bedrag moeten nog worden verrekend de kosten van OZS (zie 2.7.) en mogelijk de door OZS gestelde schade.
De door OZS gestelde schade
2.14.
Voor de door OZS gestelde schade, geldt dat de stelplicht op haar rust. De gestelde schade bestaat uit werkzaamheden die AAS niet heeft verricht omdat zij haar werkzaamheden heeft stilgelegd en die volgens OZS tegen hogere kosten door haar zijn verricht. Verder stelt OZS dat AAS gebrekkig werk heeft geleverd en dat OZS dat heeft moeten overdoen, wat ook tot schade heeft geleid.
2.15.
Bij de dagvaarding heeft OZS als productie 22 ‘wekelijkse kostenoverzichten’ overgelegd. Deze bestaan uit gestandaardiseerde lijsten waarop allerlei kostensoorten zijn vermeld waar achter sommige daarvan bedragen zijn vermeld. Deze lijsten hebben alleen betrekking op het project in Breda. AAS heeft de gestelde schade betwist en daarbij onder meer aangevoerd dat de lijsten niet verifieerbaar zijn. OZS heeft bij haar conclusie van antwoord in reconventie tevens vermeerdering van eis, in het kader van de betwisting van de door AAS gestelde waarde van haar werkzaamheden de producties 34 en 35 overgelegd. Daarin zitten voor de projecten in Breda en Den Haag allerlei soorten stukken door elkaar, waaronder de als productie 22 overgelegde lijsten maar ook facturen van andere bedrijven en met de hand ingevulde weeklijsten. AAS heeft aangevoerd dat de overgelegde stukken erg onduidelijk zijn en daarmee niet inzichtelijk is gemaakt waar welke werkzaamheden zijn uitgevoerd. OZS heeft tijdens de zitting erkend dat de producties 34 en 35 niet goed inzichtelijk maken welke werkzaamheden precies waar zijn uitgevoerd. Zij heeft verzocht daar een akte over te mogen nemen. De rechtbank zal dat niet toestaan. Van OZS had mogen worden verwacht dat zij al bij de dagvaarding haar stellingen voldoende zou onderbouwen zodat AAS daartegen inhoudelijk verweer had kunnen voeren. Naar aanleiding van de conclusie van antwoord van AAS noch naar aanleiding van de zittingsagenda die de rechtbank heeft verstuurd (waarin is vermeld dat zal worden ingegaan op de onderbouwing van de door OZS gestelde schade) heeft OZS de door haar gestelde schade inzichtelijk gemaakt in een mate die het AAS mogelijk maakt om daar inhoudelijk verweer tegen te voeren.
2.16.
De rechtbank weegt bij haar beslissing om geen nadere akte meer toe te staan ook mee dat OZS de rechtbank in haar nadere akte ter bepaling omvang termijnbon in strijd met artikel 21 Rv opzettelijk onjuist heeft voorgelicht. In die akte heeft OZS herhaaldelijk gesteld dat bij het project in Den Haag de laagbouw niet kort na het stilleggen van de werkzaamheden door AAS is gesloopt, zoals in het tussenvonnis is aangenomen. Die sloop zou pas half maart hebben kunnen plaatsvinden, nadat OZS in de laagbouw nog herstelwerkzaamheden op de door AAS verrichte werkzaamheden zou hebben uitgevoerd. Voorafgaand aan de sloop van de laagbouw zouden ook opnieuw vrijgaven door Check zijn opgemaakt. AAS heeft deze stellingen in haar antwoordakte gemotiveerd betwist en daarbij foto’s overgelegd waaruit volgens AAS volgt dat de laagbouw wel kort na het neerleggen van haar werkzaamheden is gesloopt. OZS heeft vervolgens erkend dat haar eerdere stellingen onjuist waren en dat zij in de laagbouw geen werkzaamheden meer heeft uitgevoerd en er in zoverre dus ook geen schade is geleden. Volgens OZS is sprake van een vergissing en heeft alle gestelde schade betrekking op de hoogbouw. Dat van een vergissing sprake zou zijn, zoals OZS stelt, gaat er bij de rechtbank niet in omdat de onjuist gebleken stellingen op verschillende plaatsen in de akte staan en aangenomen moet worden dat de advocaat van OZS de inhoud van de akte met zijn cliënte heeft afgestemd. Dat de gestelde schade in afwijking van de eerdere stellingen alleen betrekking heeft op de hoogbouw, is niet te verifiëren omdat, zoals door OZS is erkend, op basis van de overgelegde producties niet is na te gaan welke werkzaamheden waar hebben plaatsgevonden.
2.17.
De conclusie is dat OZS niet heeft voldaan aan haar stelplicht en dat daarom niet wordt toegekomen aan bewijslevering. De vordering tot vergoeding van de gestelde schade moet worden afgewezen. De rechtbank begrijpt dat dit een ingrijpende beslissing is, maar OZS heeft voldoende kansen gekregen om haar stellingen duidelijk te maken en heeft daar geen gebruik van gemaakt. Wel heeft zij geprobeerd om de rechtbank om de tuin te leiden. Onder deze omstandigheden komen de gevolgen van deze procesopstelling voor rekening van OZS.
Kosten van nieuwe asbestvrijgaven
2.18.
OZS vordert een bedrag van € 6.638,95 dat zij stelt te hebben moeten betalen voor vrijgaven van bronnen waarvoor al vrijgaven aan AAS waren afgegeven maar die AAS weigerde aan haar te verstrekken. AAS betwist dat OZS kosten heeft moeten maken omdat de betaalbewijzen ontbreken zodat niet kan worden geverifieerd of de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Verder zijn de kosten volgens AAS onnodig gemaakt omdat OZS de vrijgaven had kunnen krijgen als zij AAS voor haar werkzaamheden zou hebben betaald.
2.19.
OZS heeft als productie 24 17 facturen van Eurofins overgelegd voor eindcontroles die hebben plaatsgevonden in de periode van 23 maart tot 21 juni 2023. Het enkele feit dat OZS geen betaalbewijzen heeft overgelegd, geeft geen aanleiding om de vordering af te wijzen nu moet worden aangenomen dat Eurofins haar werkzaamheden niet gratis heeft verricht. Het betoog van AAS dat OZS er ook voor had kunnen kiezen om haar te betalen en dat zij de vrijgaven dan zou hebben verstrekt, gaat eraan voorbij dat AAS haar werkzaamheden ten onrechte heeft opgeschort en daarna niet meer heeft hervat en in dat kader ook heeft geweigerd om de vrijgaven te verstrekken. OZS had daarom geen andere keuze dan het inschakelen van een ander bedrijf om de vrijgaven af te geven. Omdat de vordering daarmee onvoldoende is betwist, zal die worden toegewezen. De wettelijke rente is niet betwist en is daarom ook toewijsbaar.
Buitengerechtelijke kosten
2.20.
Omdat de buitengerechtelijke werkzaamheden die OZS stelt betrekking hadden op de af te wijzen schadevordering, moet ook de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten worden afgewezen.
Slotsom
2.21.
De gevorderde verklaring voor recht dat AAS jegens OZS toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verbintenissen voortvloeiend uit de overeenkomsten voor Breda en Den Haag door het niet afmaken van de overeengekomen werkzaamheden en aansprakelijk is voor de daardoor door OZS geleden schade is toewijsbaar. De door OZS gevorderde schadevergoeding is niet toewijsbaar, evenmin als de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De gevorderde vergoeding van de kosten van nieuwe asbestvrijgaven is wel toewijsbaar en dat bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2023.
2.22.
In reconventie is, na verrekening met twee facturen van OZS, van de gevorderde
€ 256.323,60 een bedrag van € 57.684,25 [1] toewijsbaar, te vermeerderen met de, niet betwiste, wettelijke handelsrente vanaf 8 mei 2024.
2.23.
Omdat partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld, zal worden bepaald dat partijen elk hun eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat AAS jegens OZS toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verbintenissen voortvloeiend uit de overeenkomsten voor Breda en
Den Haag door het niet afmaken van de overeengekomen werkzaamheden en aansprakelijk is voor de daardoor door OZS geleden schade;
5.2.
veroordeelt AAS tot betaling van € 6.638,95 aan OZS, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2023 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.4.
veroordeelt OZS tot betaling aan AAS van € 57.684,25, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 8 mei 2024 tot de dag van volledige betaling;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in conventie en in reconventie
5.5.
bepaalt dat partijen elk hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Rop en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2025.
2819/1918

Voetnoten

1.€ 86.094,85 - 19.307,10 – 9.103,50 = € 57.684,25