ECLI:NL:RBROT:2025:7300

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
11609679 CV EXPL 25-7156
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en bruikleenovereenkomst in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is er een bevoegdheidsincident aan de orde. De eiser, die een gebruiksovereenkomst met de gedaagde stelt te hebben, vordert onder andere de ontruiming van een woning. De gedaagde heeft echter betoogd dat de kantonrechter niet bevoegd is, omdat de vordering voortvloeit uit een koopovereenkomst. De kantonrechter heeft geoordeeld dat hij niet bevoegd is om de zaak te behandelen, omdat de vordering van de eiser is gebaseerd op een bruikleenovereenkomst, die niet onder de bevoegdheid van de kantonrechter valt. De kantonrechter heeft de zaak daarom doorverwezen naar het team Handel en Haven, waar een advocaat verplicht is. De eiser moet een aanvullend griffierecht betalen, en de gedaagde moet ook griffierecht betalen. De kantonrechter heeft de zitting voor de verdere procedure vastgesteld op 23 juli 2025, waar partijen zich met een advocaat moeten laten vertegenwoordigen. De beslissing van de kantonrechter is openbaar uitgesproken op 20 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11609679 CV EXPL 25-7156
datum uitspraak: 20 juni 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [plaats 1] ( [land] ),
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
gemachtigden: mr. R. Sekeris en mr. C.P. Benjamin, advocaten te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [plaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
gemachtigde: mr. I.B. Jansse, advocaat te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 12 maart 2025, met bijlagen;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, tevens incidentele conclusie tot zekerheidstelling (art. 224 Rv),
  • het antwoord in het incident.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert samengevat:
  • voor recht te verklaren dat de gebruiksovereenkomst tussen hem en [gedaagde] rechtsgeldig is geëindigd per 1 januari 2025;
  • [gedaagde] te veroordelen om de woning aan [adres] in [plaats 2] te ontruimen, op straffe van een dwangsom;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
[gedaagde] heeft zich nog niet inhoudelijk over de vordering uitgelaten.

3.De beoordeling

Ten aanzien van de exceptie van onbevoegdheid
Kantonrechter niet bevoegd
3.1.
[gedaagde] stelt dat de kantonrechter niet bevoegd is om deze zaak te behandelen, omdat de vordering van [eiser] zijn oorsprong vindt in een koopovereenkomst die partijen hebben gesloten. [gedaagde] zal zich er in de hoofdzaak mogelijk op beroepen dat tussen partijen een huurovereenkomst tot stand is gekomen, maar volgens haar betekent dat niet dat sprake is van een aardvordering als bedoeld in artikel 93 sub c Rv, omdat ook die huurovereenkomst dan voortvloeit uit de tussen partijen gesloten koopovereenkomst.
3.2. Volgens [eiser] is de kantonrechter wel bevoegd, omdat [gedaagde] zich op het bestaan van een huurovereenkomst zal beroepen en er dus sprake is van zo’n aardvordering.
3.3.
De kantonrechter oordeelt dat hij niet bevoegd is om deze zaak te behandelen. Voor de beoordeling van de absolute bevoegdheid van de kantonrechter is – anders dan partijen stellen – niet (alleen) van belang op welke rechtsgrond [eiser] zijn eis baseert en/of op welk recht [gedaagde] zich (mede) beroept. Uit artikel 71 lid 3 Rv volgt dat de kantonrechter zich een voorlopig oordeel moet vormen over de aard van de overeenkomst waarop [eiser] zijn vorderingen baseert. Aan dat voorlopige oordeel kunnen partijen in het vervolg van deze procedure geen rechten ontlenen.
3.4.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is sprake (geweest) van een bruikleenovereenkomst tussen partijen. [eiser] heeft zijn stelling dat sprake is van bruikleen uitvoerig onderbouwd. Zo stelt hij dat hij een marktconforme prijs voor de woning heeft betaald toen hij die van [gedaagde] kocht, dat hij met [gedaagde] heeft afgesproken dat zij er nog een tijd mocht blijven wonen en dat [gedaagde] sinds de verkoop geen enkele vergoeding voor het gebruik van de woning heeft betaald. [gedaagde] heeft in haar incidentele conclusie niets naar voren gebracht waaruit volgt dat sprake zou kunnen zijn van een huurovereenkomst. Zij heeft alleen gesteld dat het niet relevant is of sprake is van een huurovereenkomst, omdat deze zou voortvloeien uit een koopovereenkomst. Voor het oordeel of sprake is van een aardvordering, is echter niet relevant hoe en waarom een huurovereenkomst tot stand is gekomen; de kantonrechter moet alleen beoordelen of sprake is van een huurovereenkomst of niet. Bij gebreke van aanknopingspunten voor het bestaan van een huurovereenkomst, gaat de kantonrechter uit van een bruikleenovereenkomst.
3.5.
Een vordering die is gebaseerd op een bruikleenovereenkomst is geen aardvordering in de zin van artikel 93 sub c of d BW. De vorderingen van [eiser] zijn van onbepaalde waarde en er zijn geen duidelijke aanwijzingen dat die vorderingen gewaardeerd moeten worden op maximaal € 25.000,- (artikel 93 onder b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Rv). Daarom verwijst de kantonrechter de zaak naar het team Handel en Haven van deze rechtbank (artikel 71 Rv).
Advocaat verplicht
3.6.
Partijen mogen bij team Handel en Haven niet zelf procederen. Een advocaat is verplicht (artikel 79 Rv). Daarom verwijst de kantonrechter de zaak naar de zitting van woensdag 23 juli 2025 om 10.00 uur. Op die zitting kan een advocaat zich stellen namens iedere partij.
[eiser] moet meer griffierecht betalen
3.7.
Doordat de kantonrechter de zaak verwijst geldt een griffierecht van € 331,-. [eiser] heeft al € 90,- aan griffierecht betaald. De verhoging van € 241,- moet betaald zijn binnen vier weken na de eerste roldatum bij team Handel en Haven (artikel 3 Wet griffierechten burgerlijke zaken). Daarvoor verstuurt het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) een factuur aan [eiser] .
[gedaagde] moet nu ook griffierecht betalen
3.8.
Doordat de kantonrechter de zaak verwijst moet ook [gedaagde] griffierecht betalen van € 331,-. Dat bedrag moet betaald zijn binnen vier weken na de eerste roldatum bij team Handel en Haven. Daarvoor verstuurt het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) een factuur aan [gedaagde] .
3.9.
De kantonrechter wijst [gedaagde] erop dat een persoon die een laag inkomen en weinig vermogen heeft, mogelijk minder griffierecht hoeft te betalen. [gedaagde] moet wel zelf aangeven dat zij in aanmerking wil komen voor het lage tarief. Daarbij moet een kopie van een toevoeging of inkomensverklaring van de Raad van de Rechtsbijstand worden meegestuurd. Als die stukken nog niet beschikbaar zijn, moet een kopie van de aanvraag worden meegestuurd (artikel 16 Wgbz).
Ten aanzien van het incident ex artikel 224 Rv
3.10.
[gedaagde] heeft een voorwaardelijke vordering ingesteld ex artikel 224 Rv, inhoudende dat [eiser] zekerheid moet stellen voor de proceskosten. Zij heeft die vordering ingesteld onder de voorwaarde dat de kantonrechter zich bevoegd acht kennis te nemen van de hoofdzaak. Omdat die voorwaarde niet is vervuld, komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling van deze incidentele vordering. Op de incidentele vordering zal beslist moeten worden door het team Handel en Haven.
Het vervolg van deze procedure
3.11.
De rechtbank, te weten het team Handel en Haven, zal, nadat zich voor partijen een advocaat heeft gesteld en onder de voorwaarde dat (de verhoging van) het griffierecht tijdig is voldaan, bepalen hoe de procedure verder wordt voortgezet. Zij zal dan dus ook een beslissing nemen op de stelling van [eiser] dat [gedaagde] geen gelegenheid meer zou mogen krijgen om een conclusie van antwoord in te dienen, omdat zij dat tegelijk met het opwerpen van de exceptie van onbevoegdheid had moeten doen. De kantonrechter neemt hierover geen beslissing.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
verwijst de zaak naar de rol van het team Handel en Haven van
woensdag 23 juli 2025 om 10.00 uur,zodat zich namens iedere partij een advocaat kan stellen;
4.2.
draagt de griffier op de processtukken en een kopie van dit vonnis op tijd voor genoemde rolzitting toe te sturen aan de griffier van het team Handel en Haven van deze rechtbank.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
51909