ECLI:NL:RBROT:2025:7321

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
ROT 23/6740
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het verlenen van een verkameringsvergunning in Rotterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen het verlenen van een verkameringsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Eiseres, die naast de woning woont waar de vergunning voor kamerbewoning is verleend, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning omdat zij overlast ervaart van de in de woning wonende studenten. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 mei 2025, maar eiseres en haar gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 20 september 2022 een vergunning heeft verleend voor kamerbewoning door maximaal zes personen in de woning. Eiseres heeft in haar beroep verschillende gronden aangevoerd, waaronder dat het college ten onrechte toepassing heeft gegeven aan het overgangsrecht en dat de vergunning leidt tot aantasting van het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat het college de vergunning terecht heeft verleend. De rechtbank oordeelt dat er geen concrete overlast is aangetoond die aan de specifieke woning kan worden gerelateerd. De vergunninghouder heeft aangetoond dat er op de peildatum van 31 december 2019 zes studenten in de woning woonden, ondanks dat de Basisregistratie Personen (Brp) slechts drie inschrijvingen toonde. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit van het college in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6740

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Laurijssen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de [gemeente]

(gemachtigde: mr. A.M.H. Deallaert).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [persoon A] uit [plaats 2] (de vergunninghouder).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de door het college verleende vergunning voor kamerbewoning door maximaal zes personen in de woning aan [adres 1] (de woning) te [plaats 1] . Eiseres woont aan de [adres 2] , direct naast de woning. Zij is het niet eens met het besluit van het college, omdat zij – kort gezegd – overlast heeft van de in de woning wonende studenten. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het bestreden besluit in stand kan blijven.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de vergunning voor kamerbewoning in de woning terecht heeft verleend
.Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het college heeft op 20 september 2022 een vergunning verleend voor kamerbewoning door maximaal zes personen in de woning op grond van artikel 3.2.3 in samenhang met artikel 5.2 lid 4 van de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2021 (de Verordening) (het primaire besluit).
2.1.
Het bezwaar dat eiseres tegen de vergunning heeft gemaakt, heeft het college met het bestreden besluit van 1 september 2023 ongegrond verklaard.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens het college, [persoon B] en [persoon C] en namens vergunninghouder, haar echtgenoot . Eiseres en haar gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. De vergunninghouder heeft op 15 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een vergunning kamerbewoning voor maximaal zes personen de woning. Ten tijde van de aanvraag woonden er al een aantal jaren meerdere studenten in de woning. De eigenaar van de woning verhuurt de woning aan zes studenten. Het college heeft met het primaire besluit de vergunning verleend, omdat volgens het college aan de daarvoor gestelde criteria uit de Verordening is voldaan.
4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning, omdat zij overlast ervaart van de in de woning wonende studenten. Ook heeft eiseres betoogd dat het overgangsrecht ten onrechte is toegepast, omdat volgens haar in 2019 maar drie bewoners woonachtig waren op het adres. Eiseres heeft in bezwaar verder naar voren gebracht dat de leefbaarheid van de buurt in het geding is.
5. Met het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard onder verwijzing naar het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie. Hierin wordt onder meer overwogen dat uit de Basisregistratie personen (Brp) weliswaar niet blijkt dat op 31 december 2019 sprake was van ten minste hetzelfde aantal kamerbewoners als op het moment van de aanvraag, maar dat het college op dit punt beoordelingsruimte heeft. Die beoordelingsruimte biedt de ruimte om ook op andere wijze de situatie op 31 december 2019 te toetsen. Uit de bij de aanvraag overgelegde huurovereenkomsten blijkt dat er op 31 december 2019 een zestal bewoners was. Er werd blijkens overgelegde bankafschriften in december 2019 ook daadwerkelijk huur betaald door zes bewoners. Verder wordt overwogen dat uit onderzoek van het college blijkt dat er geen overlastklachten bekend zijn en volgens de commissie zijn er op dit moment onvoldoende punten om de gevraagde vergunning te weigeren op grond van overlast, ondanks dat sprake is van een concentratie van studentenwoningen. Tot slot overweegt de commissie in het advies dat er sprake is van een al langer bestaande situatie met zes kamerbewoners. Er is daarmee geen sprake van een extra toevoeging van kamerverhuur in de wijk en daarom is het niet de verwachting dat het verlenen van de vergunning leidt tot aantasting van het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank beoordeelt of het college de vergunning voor kamerbewoning door zes personen in de woning terecht heeft toegekend. Dit doet de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
7. Voor de relevante wet- en regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
Toepassing overgangsrecht
8. Eiseres betoogt dat het college ten onrechte toepassing heeft gegeven aan het overgangsrecht, omdat er op de peildatum van 31 december 2019 volgens de Brp drie personen in de woning inschreven waren.
9. Gelet op de door vergunninghouder overgelegde huurovereenkomsten en de bankafschriften heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat is aangetoond dat er op de peildatum van 31 december 2019 zes studenten in de woning woonden. Dat er op de peildatum slechts drie personen in de Brp op het adres van de woning stonden ingeschreven doet hier niet aan af. De rechtbank merkt in dit verband op dat het college er terecht op heeft gewezen dat de Huisvestingsverordening niet een inschrijving in de Brp vereist om aannemelijk te maken dat een persoon op 31 december 2019 in een woning woonde. In het bestuursrecht geldt verder de vrije bewijsleer en mag met allerhande bewijsmiddelen een feit aannemelijk worden gemaakt. Het college heeft zich dan ook in zijn beoordeling mogen baseren op alle voorhanden zijnde relevante informatie, zoals bankafschriften en huurovereenkomsten. De beroepsgrond slaagt niet.

Beoordelingscriteria vergunning kamerbewoning

10. Gelet op het overgangsrecht moet voor vergunningverlening worden voldaan aan de criteria zoals vermeld in artikel 3.2.3, onder a tot en met c en e, van de Verordening. In deze procedure is enkel in geschil of kamerbewoning leidt tot aantasting van het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt zoals bedoeld in artikel 3.2.3, onder b, van de Verordening.

Aantasting van het woonmilieu en de leefbaarheid

11. Volgens eiseres had de vergunning moeten worden geweigerd, omdat de kamerbewoning leidt tot aantasting van het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt. Er is volgens eiseres geen oog geweest voor de belangen van de omwonenden. Haar verzoeken tot handhaving vanwege overbewoning zijn niet gezien als overlastmeldingen. Daarnaast stelt eiseres dat het college geen aanvullend onderzoek heeft gedaan naar overlast. Tot slot voert eiseres aan dat de woningnood groot is en dat er sprake is van een te grote concentratie van studentenhuizen in de buurt
12. De rechtbank stelt voorop dat het college bij de toetsing van het criterium of kamerbewoning leidt tot aantasting van het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt een zekere mate van beoordelingsruimte heeft. Deze zaak draait om een kamerbewoningsvergunning voor een specifieke woning, waarin al langere tijd kamerbewoning door studenten plaatsvindt. Het college moet dan beoordelen of kamerbewoning van deze specifieke woning leidt tot een aantasting van het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt. Daarbij kan het college alleen informatie betrekken die concreet tot de woning te herleiden is. Voor deze beoordeling is de algemene overlast, die bijvoorbeeld van studentenhuizen wordt ervaren, dan ook niet van doorslaggevend belang. Het college heeft toegelicht dat de veiligheidsregisseur woonoverlast is geraadpleegd over de vraag of ten aanzien van de woning sprake is van bij de gemeente en/of politie gedane meldingen van (geluids)overlast. Ten tijde van de vergunningaanvraag is niet gebleken van meldingen hierover ten aanzien van de woning. Eiseres heeft zelf ook verklaard dat zij geen (geluids)overlast heeft gemeld, maar zich heeft beperkt tot handhaving op de (illegale) overbewoning. Eiseres heeft door buurtbewoners ingevulde vragenlijsten aangeleverd, met daarin vragen over ervaren overlast. Weliswaar is hierin vaak aangevinkt dat de kamerbewoning in de buurt een negatieve invloed op de leefbaarheid en/of het milieu heeft, maar deze vragenlijsten zijn onvoldoende specifiek om concrete overlast aan de specifieke woning te kunnen relateren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de kamerbewoning niet leidt tot aantasting van het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college terecht een vergunning voor kamerbewoning voor zes personen heeft verleend. Het bestreden besluit blijft in stand. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Zwager, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Huisvestingswet 2014
Artikel 21
1. Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie woonruimte en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen gebied, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
(…)
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden;
(…)
Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2021
Artikel 3.2.2 Verbod voor kamerbewoning zonder vergunning
Het verbod bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel c, van de Huisvestingswet 2014 is van toepassing, indien de zelfstandige woonruimte wordt bewoond door:
a. drie of meer kamerbewoners;
(…)
Artikel 3.2.3 Criteria voor verlening vergunning voor kamerbewoning
Het college verleent een vergunning voor kamerbewoning, indien wordt voldaan aan de volgende criteria:
a. het betreft kamerbewoning door studenten;
b. de kamerbewoning leidt naar het oordeel van het college niet tot aantasting van het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt;
c. in de woonruimte is ten minste 18 m² gebruiksoppervlak gemiddeld per persoon aanwezig;
d. de woonruimte bevindt zich op minimaal 50 meter afstand van een andere woonruimte waarvoor reeds een vergunning voor kamerbewoning is verleend;
e. op het adres van de woonruimte is niet in de 24 maanden voorafgaand aan de datum van aanvraag van de vergunning een vergunning ingetrokken door toepassing van artikel 3.2.4; en
f. de woonruimte is niet gelegen in één van de gebieden genoemd in bijlage 5, deel 1 of 2.
Artikel 5.2 Overgangsbepaling
Na inwerkingtreding van deze verordening blijven de onder de eerder geldende regels verstrekte huisvestingsvergunningen, onttrekkingsvergunningen, vergunningen voor kamerbewoning, vergunningen voor woningvorming en splitsingsvergunningen of daaraan gelijkgestelde vergunningen van kracht.
Op een aanvraag om een vergunning krachtens hoofdstuk 3 van de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2019 die is ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, wordt, totdat de beslissing daarop onherroepelijk is, beslist overeenkomstig het ten tijde van de indiening geldende recht.
Voor aanbieders die reeds voor 1 juli 2021 woonruimte aanboden voor toeristische verhuur, gelden de verboden bedoeld in de artikelen 3.5.2 en 3.5.3, eerste lid, met ingang van 1 januari 2022.
Indien de aanvrager van een vergunning voor kamerbewoning naar het oordeel van het college heeft aangetoond dat er op 31 december 2019 reeds sprake was van kamerbewoning door ten minste hetzelfde aantal kamerbewoners als op het moment van de vergunningaanvraag, zijn de criteria, bedoeld in artikel 3.2.3, onderdelen d en f, niet van toepassing op een aanvraag om een vergunning voor kamerbewoning voor:
a. vier of meer kamerbewoners;
b. één uit meer personen bestaand huishouden en drie of meer kamerbewoners; of
c. meer dan één uit meer personen bestaande huishoudens, waarvan het kleinste huishouden uit drie of meer personen bestaat.
5. Indien de aanvrager van een vergunning voor kamerbewoning naar het oordeel van het college heeft aangetoond dat er op 30 juni 2021 reeds sprake was van kamerbewoning door ten minste hetzelfde aantal kamerbewoners als op het moment van de vergunningaanvraag, zijn de criteria, bedoeld in artikel 3.2.3, onderdelen a, c, d en f, niet van toepassing op een aanvraag voor een vergunning voor kamerbewoning voor:
a. drie kamerbewoners;
b. één uit meer personen bestaand huishouden en twee kamerbewoners; of
c. drie uit meer personen bestaande huishoudens.