ECLI:NL:RBROT:2025:7325

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
C/10/698995 / KG ZA 25-395
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over verkoop van woning tijdens echtscheidingsprocedure met verbod tot betreden

In deze zaak, die op 23 juni 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee echtgenoten die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Sweerts, vordert onder andere de verkoop van de woning aan [adres 1] en verzoekt om een verbod voor de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. W.R. Arema, om deze woning te betreden. De gedaagde heeft op haar beurt vorderingen ingesteld in reconventie, waaronder een zorgregeling voor hun minderjarige kind en een verzoek om de woning aan [adres 1] te mogen huren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en dat er een echtscheidingsprocedure aanhangig is. De eiser heeft aangevoerd dat er een spoedeisend belang is bij de verkoop van de woning, omdat de hypotheekverstrekker aandringt op verkoop vanwege betalingsachterstanden. De gedaagde heeft dit betwist en gesteld dat zij de hypotheeklasten betaalt en dat er geen spoedeisend belang is voor de eiser.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van de eiser tot verkoop van de woning niet toewijsbaar zijn, omdat het spoedeisend belang onvoldoende is onderbouwd. De gedaagde heeft echter geen spoedeisend belang aangetoond bij haar vorderingen in reconventie. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser tot verkoop van de woning afgewezen, maar heeft de gedaagde verboden de woning te verhuren en heeft de eiser verboden de woning te betreden. De zaak met betrekking tot de zorgregeling is verwezen naar de familierechter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/698995 / KG ZA 25-395
Vonnis in kort geding van 23 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M. Sweerts te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. W.R. Arema te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 28 mei 2025, met producties 1 tot en met 26;
  • de conclusie van antwoord met eis in reconventie, met producties 1 tot en met 23;
  • de spreekaantekeningen van mr. Sweerts;
  • de spreekaantekeningen van mr. Arema.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 5 juni 2025 plaatsgevonden. Aan het eind van deze behandeling hebben partijen te kennen gegeven dat zij willen proberen in onderling overleg een regeling te treffen over (een deel van) de ingestelde vorderingen. Om partijen daartoe in de gelegenheid te stellen, is de zaak tot 13 juni 2025 aangehouden. Ter zitting is partijen ook verzocht om zich, als zij geen overeenstemming bereiken en gelet op artikel 69 Rv, uit te laten over verwijzing van vorderingen III. en IV. in reconventie naar de familiekamer van de rechtbank. Partijen hebben de voorzieningenrechter bericht dat het hen niet is gelukt om een regeling te treffen en dat zij vonnis wensen. Mr. Arema heeft zich uitgelaten over de verwijzing. Het vonnis is vervolgens bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] 2017 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Er is een echtscheidingsprocedure aanhangig bij de rechtbank Rotterdam. In deze procedure is nog geen mondelinge behandeling bepaald.
2.2.
Partijen zijn samen de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018.
2.3.
Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren tenminste twee woningen: de woning aan [adres 1] in [plaats] (hierna: ‘ [adres 1] ’) en de woning aan [adres 2] in [plaats] (hierna: ‘ [adres 2] ’). [gedaagde] woont samen met [minderjarige] in eerstgenoemde woning en [eiser] in de andere woning.
2.4.
Op [adres 1] rust een hypotheek van de Rabobank, waarvan het openstaande bedrag in mei 2025 € 593.486,34 bedraagt. Partijen hebben voor de financiering en inrichting van deze woning ook een geldbedrag geleend van [bedrijf] , waarvan [eiser] bestuurder is. De hoofdsom van deze lening bedraagt
€ 130.649,63.
2.5.
Op 10 juni 2024 hebben partijen een koopovereenkomst getekend voor de aankoop van een appartement aan [adres 3] te [plaats] . De verkopers hebben deze overeenkomst op 1 november 2024 buitengerechtelijk ontbonden, omdat de waarborgsom niet is gestort. De verkopers vorderen in rechte betaling van de contractuele boete van
€ 51.100,-.
2.6.
Partijen hebben de makelaar in juli 2024 gezamenlijk opdracht gegeven om [adres 1] te verkopen aan een derde.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te gelasten dat [adres 1] zal worden verkocht aan een derde, voor zover nodig met de aanwijzing aan [gedaagde] dat zij zich dient te richten naar het advies van de verkoopmakelaar, met de bepaling dat de verkoopmakelaar de huidige vraagprijs van € 1.060.000,- voor het woongedeelte en met € 35.000,­ voor de parkeerplaats, zo nodig kan verlagen met maximaal 20% teneinde een verkoop van [adres 1] te bewerkstelligen binnen zes maanden na dit vonnis;
II. [eiser] te machtigen [adres 1] te gelde te maken, waarbij de verkoopopbrengst zal worden aangewend om in ieder geval de [bedrijf] Kredietovereenkomst en de Rabobank Kredietovereenkomst integraal af te lossen en waarbij een eventueel restant bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld;
III. te bepalen dat dit vonnis binnen twee weken na uitspraak en na betekening aan [gedaagde] , in de plaats treedt van de door [gedaagde] te verrichten formaliteiten en/of te verlenen toestemming en/of wilsverklaring voor de verkoop van [adres 1] , zijnde onder meer het sluiten van een onderhandse koopovereenkomst, notariële levering respectievelijk voor de te verlijden notariële akte;
Dan wel:
[gedaagde] te veroordelen haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van [adres 1] in de ruimste zins des woords;
IV. [gedaagde] te veroordelen om, nadat de makelaar heeft aangekondigd [adres 1] met de (potentiële) kopers of geïnteresseerden te bezoeken, [adres 1] te verlaten en in nette en opgeruimde staat achter te laten voor de duur dat de (potentiële) kopers of geïnteresseerden met de makelaar en/of [eiser] in [adres 1] verblijven;
V. [gedaagde] te veroordelen om mee te werken aan de door de kopers gewenste leveringsdatum en [adres 1] in goede staat en tijdig voor notarieel transport op te leveren en [adres 1] te verlaten en te ontruimen, zo nodig door inschakeling van de deurwaarder;
VI. [gedaagde] binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis, te veroordelen tot afgifte aan [eiser] van een set toegangssleutels c.q. toegangstags c.q. codes van alarmsystemen benodigd om toegang te krijgen tot [adres 1] en voorts, [gedaagde] te verbieden maatregelen of handelingen te treffen of laten treffen, in de ruimste zin des woords, die [eiser] op enige wijze kunnen hinderen om toegang te krijgen tot [adres 1] ;
VII. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] een dwangsom te betalen van
€ 5.000,­ voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan het subsidiaire onder de sub III. tot en met VI. uitgesproken veroordelingen voldoet, met een maximum van € 100.000,-;
VIII. [gedaagde] te gebieden om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, de verhuur c.q. het in gebruik geven van [adres 1] of een gedeelte daarvan aan derden te staken en gestaakt te houden, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per overtreding van het gebod, met een maximum van € 250.000,-;
IX. [gedaagde] te gebieden om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] rekening en verantwoording af te leggen van de inkomsten die zij heeft genoten uit het in gebruik geven van [adres 1] of een gedeelte daarvan sinds 1 januari 2024 tot en met de dag van betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag waarin zij nalatig blijft om aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 25.000,-;
X. [gedaagde] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, de helft van de inkomsten die zij genoten heeft uit de verhuur van [adres 1] of een gedeelte daarvan af te dragen aan [eiser] .

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
III. [eiser] te gebieden/te veroordelen mee te werken aan de zorgregeling met [minderjarige] inhoudende:
- [eiser] heeft in de even weken de zorg voor [minderjarige] van donderdagmiddag uit school tot vrijdagochtend in school;
- [eiser] heeft in de oneven weken de zorg voor [minderjarige] van donderdagmiddag uit school tot maandagochtend in school;
IV. [eiser] te gebieden/te veroordelen mee te werken aan de verdeling van de zes weken zomervakantie 2025 (19 juli tot en met 30 augustus 2025), waarbij [eiser] de zorg heeft voor [minderjarige] in de weken 1,3 en 4 van deze zomervakantie en [gedaagde] de zorg heeft voor [minderjarige] in de weken 2,5 en 6 van deze zomervakantie. De weken lopen van zaterdag tot zaterdag, behalve week 6 (23 augustus tot en met 1 september 2025);
V. [eiser] te veroordelen mee te werken aan de overname door [gedaagde] van [adres 1] voor een bedrag van € 950.000,-­ op het moment dat [gedaagde] dit financieel rond krijgt, danwel dat haar vervangende toestemming wordt verleend om de onverdeelde helft van [eiser] in [adres 1] te leveren aan de vrouw en te verklaren voor recht dat [gedaagde] de woning kan kopen voor een bedrag van € 950.000,-;
VI. [eiser] te verbieden zich te bevinden in de straat waarin [gedaagde] en [minderjarige] wonen, te weten [adres 1] te [plaats] , in het gebied begrensd door [adres 1] , de [weg 1] , de [weg 2] en het [weg 3] te [plaats] ;
VII. [eiser] te verbieden de woning aan [adres 1] te ( [postcode] ) [plaats] te betreden;
VIII. [gedaagde] te machtigen een overtreding van de onder VI en VII verzochte verboden te kunnen beëindigen met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
IX. te bepalen dat [eiser] een dwangsom van € 1.000,- verbeurt met een maximum van € 20.000,-, als [eiser] het gevorderde onder III, IV, VI en VII niet nakomt;
X. [eiser] te veroordelen om binnen twee dagen na dit vonnis, de kosten van de vervanging van alle sloten van [adres 1] (€ 1.873,60) aan [gedaagde] te voldoen;
XI. [gedaagde] vervangende toestemming te verlenen om [adres 1] te verhuren in de periode dat [minderjarige] niet in de woning aanwezig is, zonder dat de winst uit de verhuur met [eiser] gedeeld hoeft te worden;
[eiser] zowel in conventie als in reconventie te veroordelen in de proceskosten.

5.De beoordeling

5.1.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie met elkaar samenhangen, behandelt de voorzieningenrechter de vorderingen gezamenlijk.
De woning aan [adres 1] hoeft (nog) niet te worden verkocht
5.2.
Het uitgangspunt is dat partijen niet gehouden zijn om in een onverdeelde gemeenschap te blijven. Dit betekent dat het aandeel van de één in de woning (met de daaraan verbonden hypothecaire verplichting) aan de ander moet worden overgedragen of, als die overdracht niet tot de mogelijkheden behoort, dat de woning moet worden verkocht aan een derde. De partij die in dit verband een voorziening in kort geding vordert, moet daarbij voldoende (spoedeisend) belang hebben.
5.3.
[eiser] stelt een spoedeisend belang bij zijn vordering te hebben, omdat de Rabobank aandringt op verkoop van [adres 1] vanwege de betalingsachterstand op de hypotheek. Daarnaast verkeert hij in een financiële noodsituatie, omdat hij de maandelijkse lasten van [adres 1] niet langer kan betalen. [gedaagde] betwist het spoedeisend belang gemotiveerd en concludeert op die grond tot niet-ontvankelijkheid. Gelet op de betwisting van [gedaagde] heeft [eiser] zijn spoedeisend belang onvoldoende onderbouwd. Een, met stukken onderbouwd, overzicht van de maandelijkse inkomsten en uitgaven ontbreekt zodat niet kan worden vastgesteld dat [eiser] de maandelijkse lasten niet (langer) kan betalen. De achterstand die er was op de hypotheek heeft [gedaagde] voldaan en zij betaalt de maandlasten van deze hypotheek. Zij heeft ook aangetoond dat de Rabobank (op dit moment) niet aandringt op verkoop. De vorderingen ten aanzien van verkoop van [adres 1] stuiten dan ook af op het gebrek aan spoedeisend belang. Materieel wordt het volgende overwogen.
5.4.
[gedaagde] betwist niet dat partijen in hun mediationtraject aanvankelijk de afspraak hebben gemaakt dat [adres 1] moet worden verkocht aan een derde. Zij stelt dat zij deze afspraak heeft gemaakt in de veronderstelling dat zij het aandeel van [eiser] in [adres 1] niet kan overnemen en dat zij na verkoop van [adres 1] in de woning aan [adres 3] kon gaan wonen. Echter, het mediationtraject werd beëindigd, de koop van [adres 3] ging niet door, en [gedaagde] heeft een financieel adviseur benaderd die een advies heeft uitgebracht over de waardering van de aandelen van [bedrijf] . Uit dit advies volgt een hogere waardering van de aandelen waardoor het voor [gedaagde] waarschijnlijk wel tot de mogelijkheden behoort om het aandeel van [eiser] in [adres 1] over te nemen.
5.5.
Bovendien heeft [eiser] in de dagvaarding geen volledige openheid van zaken gegeven. Hij heeft nagelaten te vermelden dat partijen ook gezamenlijk eigenaar zijn van [adres 2] en dat de waarde van deze woning moet worden betrokken in de verdeling. Bovendien heeft [gedaagde] recht op de helft van de (waarde van de) aandelen in [bedrijf] . Partijen twisten over die waarde. Partijen staan nog aan het begin van de echtscheidingsprocedure en er is nog geen zicht op de waarde van het totale huwelijksvermogen en de wijze van verdeling daarvan. Daartegenover staat dat het niet uitgesloten is dat [gedaagde] het aandeel van [eiser] in [adres 1] kan overnemen. [gedaagde] heeft ter zitting immers een berekening overgelegd – met daarin opgenomen een van [eiser] ontvangen voorlopige waarde van de aandelen van [bedrijf] en de waarden van de woningen minus de hypotheekschulden – waaruit volgt dat zij na het ontvangen van een overbedelingsvergoeding en herfinanciering het aandeel van [eiser] in [adres 1] zou kunnen overnemen. [eiser] heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. [eiser] heeft enkel gesteld dat er geen liquide middelen zijn, omdat een groot deel van zijn aandeel in het vermogen vast zit in de onderneming en in de woningen. [eiser] miskent daarmee echter dat ook als [adres 1] wordt verkocht aan een derde, er hoogstwaarschijnlijk vermogensbestanddelen liquide moeten worden gemaakt om een totale overbedelingsvergoeding aan [gedaagde] te kunnen voldoen.
5.6.
De voorzieningenrechter weegt mee dat uit de dagvaarding die de verkopers van [adres 3] hebben uitgebracht, lijkt te volgen dat [eiser] – ondanks zijn andersluidende mededelingen aan [gedaagde] – de waarborgsom voor de koop van die woning niet heeft gestort. Dit betekent dat [gedaagde] bij verkoop van [adres 1] , geen woning heeft die zij kan betrekken. Aan de andere kant ‘zit’ [eiser] op de overige bestanddelen van de gemeenschap, namelijk de woning aan [adres 2] en de aandelen in [bedrijf] . [gedaagde] heeft geen inzicht in de situatie van [bedrijf] waarvan [eiser] bestuurder is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een onevenredige (machts)verhouding tussen partijen, die nog onevenwichtiger zou worden als, vooralsnog, alleen [adres 1] verkocht wordt.
5.7.
Vorderingen I. tot en met V. van [eiser] die strekken tot verkoop van [adres 1] aan een derde, zijn op grond van alles wat hiervoor is overwogen dus niet toewijsbaar. Dit betekent echter niet dat vordering V. van [gedaagde] – levering van de onverdeelde helft van [eiser] in [adres 1] aan haar – wel toewijsbaar is. [gedaagde] heeft geen spoedeisend belang bij deze vordering, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar belang erin is gelegen om het aandeel van [eiser] over te nemen nog voordat de verdeling in de echtscheidingsprocedure heeft plaatsgevonden Bovendien vordert [gedaagde] een verklaring voor recht die in kort geding niet toewijsbaar is.
[gedaagde] mag de woning aan [adres 1] niet verhuren
5.8.
Niet in geschil is dat [gedaagde] [adres 1] zo nu en dan (gedeeltelijk) heeft verhuurd om extra inkomsten te genereren. Ter zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat zij de inkomsten uit verhuur niet nodig heeft om haar vaste lasten te kunnen betalen, maar de inkomsten gebruikt voor uitjes met [minderjarige] . De noodzaak voor verhuur is daarmee niet aannemelijk gemaakt. De vordering XI. van [gedaagde] – vervangende toestemming tot het mogen verhuren van [adres 1] via AirBnB – is reeds om die reden niet toewijsbaar.
5.9.
Vordering VIII. van [eiser] wordt toegewezen, in die zin dat het [gedaagde] het verhuren dan wel in gebruik geven van [adres 1] aan derden, moet staken en gestaakt moet houden. [eiser] stelt terecht dat verhuur van [adres 1] in een tekortkoming jegens de hypotheekverstrekker kan resulteren, omdat verhuur volgens de voorwaarden van de hypotheekverstrekker niet is toegestaan zonder voorafgaande toestemming. [gedaagde] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de hypotheekverstrekker toestemming heeft gegeven voor de verhuur.
De dwangsom als prikkel tot nakoming wordt afgewezen, omdat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] zich niet aan het gebod zal houden.
5.10.
Vorderingen IX. (rekening en verantwoording) en X. (het afdragen van de helft van de genoten huurinkomsten) worden afgewezen. [eiser] heeft niet gesteld dat hij een spoedeisend belang bij deze vorderingen heeft. Bovendien is vordering X. een geldvordering, maar [eiser] heeft gevorderd dat [gedaagde] de helft van de inkomsten die zij heeft genoten, moet betalen aan [eiser] . Deze vordering is onbepaalbaar, omdat niet duidelijk is welk bedrag [eiser] betaald wil krijgen. Daarom kan de vordering niet worden toegewezen.
[eiser] mag de woning aan [adres 1] niet meer betreden
5.11.
[gedaagde] vordert een verbod van [eiser] om [adres 1] te betreden. Zij legt aan deze vordering ten grondslag dat [eiser] zich meerdere keren – ook vlak voor de mondelinge behandeling van dit kort geding nog – toegang tot de woning heeft verschaft en spullen heeft meegenomen. Dit zorgt voor spanningen bij [gedaagde] en komt de onderlinge verstandhouding niet ten goede. [gedaagde] heeft nadat [eiser] eerder in de woning is geweest, de cilinders van de sloten vervangen, maar omdat [eiser] op 29 en 30 mei 2025 weer in de woning is geweest en hij kennelijk nog een sleutel heeft, ziet zij zich genoodzaakt om wederom de cilinders te vervangen. De kosten hiervan bedragen
€ 1.873,60. [gedaagde] vordert betaling van dit bedrag door [eiser] . Deze vorderingen worden toegewezen. Redengevend hiervoor is het volgende.
5.12.
[eiser] heeft [adres 1] in augustus 2024 verlaten en woont sindsdien in de woning aan [adres 2] . De stelling dat [eiser] als mede-eigenaar van [adres 1] te allen tijde recht en belang heeft om enkele maanden na zijn vertrek uit de woning, zich nog toegang tot de woning kan verschaffen wanneer hij dat wenst, volgt de voorzieningenrechter niet. Ter zitting is gebleken dat de verhoudingen tussen partijen ernstig verstoord zijn en dat zij niet meer rechtstreeks met elkaar communiceren. [eiser] heeft [gedaagde] na zijn vertrek uit de echtelijke woning geblokkeerd. In de gegeven omstandigheden acht de voorzieningenrechter het niet wenselijk dat [eiser] te pas en te onpas [adres 1] betreedt, om welke reden dan ook. [eiser] mag [adres 1] na betekening van dit vonnis dan ook niet meer betreden. Omdat [eiser] meerdere keren in de woning is geweest terwijl [gedaagde] hem had verzocht dit niet meer te doen en zij in de veronderstelling was dat [eiser] alle (nieuwe) sleutels aan haar had afgegeven, acht de voorzieningenrechter het aangewezen dat [gedaagde] wordt gemachtigd om dit verbod zo nodig met behulp van de sterke arm ten uitvoer te leggen. [gedaagde] heeft het belang van een dwangsom als extra prikkel tot nakoming naast de machtiging sterke arm niet onderbouwd en deze vordering wordt dan ook afgewezen.
5.13.
Vordering X. tot betaling van € 1.873,60, de kosten van vervanging van de sloten, wordt toegewezen, omdat [gedaagde] de cilinders al een keer heeft vervangen, maar [eiser] kennelijk toch (nog) een sleutel in zijn bezit had en zich wederom toegang heeft verschaft tot [adres 1] . Als [eiser] zich op eerste verzoek van [gedaagde] geen toegang meer tot [adres 1] had verschaft, had zij niet nogmaals de cilinders hoeven te vervangen. Dat het handelen van [eiser] het gevoel van onveiligheid bij [gedaagde] heeft versterkt, is immers aannemelijk. De gevorderde betalingstermijn van twee dagen is echter te kort. [eiser] wordt veroordeeld het bedrag binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [gedaagde] te betalen.
5.14.
Uit de toewijzing van de vorderingen VII., VIII. en X. van [gedaagde] volgt afwijzing van vorderingen VI. en VII. van [eiser] . Bovendien heeft [eiser] zijn belang bij deze vorderingen onvoldoende toegelicht. Niet valt in te zien waarom [eiser] nog belang heeft bij sleutels, tags en codes van het alarmsysteem terwijl [eiser] sinds augustus 2024 al niet meer in de woning aan [adres 1] woont en bovendien alle communicatie met [gedaagde] heeft afgesneden. Het enkele feit dat [eiser] mede-eigenaar is, is daarvoor onvoldoende.
5.15.
De voorzieningenrechter overweegt nog dat als [eiser] inderdaad goederen uit de woning nodig heeft, hij [gedaagde] – al dan niet via de advocaten van partijen – een verzoek kan doen wanneer hij deze goederen kan komen ophalen. Gezien de verstandhouding is het daarbij aangewezen dat [eiser] dit verzoek uiterlijk 48 uur van tevoren aan (de advocaat van) [gedaagde] voorlegt.
[eiser] krijgt geen gebiedsverbod
5.16.
Een gebiedsverbod vormt een inbreuk op het aan eenieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een dergelijke ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiervan geen sprake. De voorzieningenrechter heeft ambtshalve geconstateerd dat partijen vlakbij elkaar wonen waardoor het verbod moeilijk te handhaven is. Daar komt bij dat er op [adres 2] veelal sprake is van eenrichtingsverkeer. [eiser] wordt daardoor gehinderd om van en naar zijn woning te rijden. Bovendien is er ook nog sprake van omgang met [minderjarige] . Daarnaast begrijpt de voorzieningenrechter [gedaagde] zo dat zij de met name de vrees heeft dat [eiser] wederom [adres 1] betreedt. Nu hem dit wordt verboden, valt niet in te zien welk belang [gedaagde] daarnaast nog heeft bij een gebiedsverbod. Vordering VI. van [gedaagde] wordt dus afgewezen.
De vorderingen over de zorgregeling met [minderjarige] worden verwezen naar de familiekamer
5.17.
[gedaagde] vordert [eiser] te veroordelen tot medewerking aan de zorgregeling met [minderjarige] en de verdeling van de zes weken zomervakantie. [eiser] stelt primair dat deze vorderingen niet bij dagvaarding kunnen worden ingesteld, maar bij verzoekschrift en via een bijzondere rechtsingang, namelijk bij voorlopige voorzieningen in de echtscheidingsprocedure. [gedaagde] stelt dat de geboden onder III. en IV. in reconventie wel in kort geding kunnen worden uitgesproken en dat een verwijzing op grond van artikel 69 Rv zal leiden tot verdere discussie tussen partijen.
5.18.
[gedaagde] vordert vaststelling van een voorlopige zorgregeling tijdens de echtscheidingsprocedure. De voorzieningenrechter is niet bevoegd om van deze vordering kennis te nemen. De wet kent hiervoor een bijzondere procesgang, namelijk het vragen van een voorlopige voorziening bij de familierechter van de rechtbank op grond van artikel 822 lid sub d Rv. De Raad van de Kinderbescherming is ook bij de nog te bepalen zitting aanwezig en kan desgevraagd advies geven over de door [gedaagde] verzochte regeling. Vorderingen III. en IV. worden daarom afgesplitst van vorderingen V. tot en met XI. en van de conventie (artikel 138 lid 2 Rv). Dat dit tot verdere discussie tussen partijen kan leiden, maakt dit niet anders. De voorzieningenrechter verwijst vorderingen III. en IV. van de eis in reconventie op de voet van artikel 69 Rv naar de familierechter van deze rechtbank en bepaalt dat de procedure daar in de stand waarin zij zich bevindt, wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure.
De proceskosten
5.19.
Partijen zijn echtgenoten en om die reden worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
gebiedt [gedaagde] om de verhuur of het in gebruik geven van de woning, gelegen aan [adres 1] te ( [postcode] ) [plaats] aan derden, te staken en gestaakt te houden, binnen drie dagen na betekening van dit vonnis,
6.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.3.
compenseert de kosten in conventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
ten aanzien van vorderingen III. en IV.:
6.5.
verwijst de zaak naar team familie van deze rechtbank, locatie Rotterdam,
6.6.
bepaalt dat de procedure daar in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure,
6.7.
wijst partijen erop dat de familierechter zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
ten aanzien van vorderingen V. tot en met XI.:
6.8.
verbiedt [eiser] om de woning, gelegen aan [adres 1] in ( [postcode] ) [plaats] , na betekening van dit vonnis te betreden,
6.9.
machtigt [gedaagde] om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van onderdeel 6.8. van dit vonnis te bewerkstelligen, indien [eiser] in gebreke blijft aan het daarin opgenomen verbod te voldoen,
6.10.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, een bedrag van € 1.873,60 aan [gedaagde] te betalen,
6.11.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.12.
compenseert de kosten in reconventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2025.3608/2009