ECLI:NL:RBROT:2025:7332

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
10/025180-25 - 10/157541-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vriend-in-nood-fraude en bezit van persoonsgegevens

Op 28 mei 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die meerdere scripts voor het plegen van vriend-in-nood-fraude in zijn bezit had en deze overgedragen heeft. Daarnaast had de verdachte lijsten met persoonsgegevens in zijn bezit, waarvan hij wist dat deze van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 80 uren. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen. De verdachte heeft eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, maar de rechtbank heeft ook rekening gehouden met zijn positieve ontwikkeling en de mogelijkheid om zijn leven een nieuwe wending te geven. De rechtbank heeft besloten om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens is er een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf behandeld, maar in plaats daarvan is een taakstraf van 120 uren opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/025180-25
Parketnummer vordering TUL VV: 10/157541-20
Datum uitspraak: 28 mei 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 mei 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.J. Kodrzycki heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/157541-20.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 15 februari 2023 tot en met 28 april 2024 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
een of meer gegevens, te weten meerdere scripts voor het plegen (zogeheten) vriend-in-nood-fraude heeft overgedragen, anderszins ter beschikking heeft gesteld en voorhanden heeft
gehad, waarvan hij, verdachte, wist dat die bestemd waren tot het plegen van oplichting
terwijl dit feit betrekking had op de verkrijging van een niet-contant betaalinstrument;
2.
hij in de periode van 15 februari 2023 tot en met 28 april 2024 te Rotterdam,
niet-openbare gegevens, te weten meerdere leadslijsten met een grote hoeveelheid
- namen,
- geboortedata,
- adressen,
- e-mailadressen,
- telefoonnummers, en/of
- bankrekeningnummers,
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, ten tijde van het voorhanden krijgen van deze gegevens wist dat deze door misdrijf waren verkregen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. medeplegen van gegevens overdragen, anderszins ter beschikking stellen en voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een misdrijf omschreven in artikel 326 voor zover het feit betrekking heeft op de verkrijging van een niet-contant betaalinstrument

2. niet-openbare gegevens voorhanden hebben, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze gegevens wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf zijn verkregen

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft meerdere scripts voor het plegen van (zogeheten) vriend-in-nood-fraude in zijn bezit gehad en (op verzoek van anderen) overgedragen. Dat zijn documenten, waarop in verschillende talen gesprekken zijn uitgewerkt, die worden gebruikt bij oplichting. Hoewel de verdachte de scripts niet zelf heeft gebruikt om op te lichten, heeft hij met het overdragen van die documenten wel bijdragen aan de instandhouding van een crimineel systeem dat dit soort oplichtingen mogelijk maakt. Daarnaast heeft hij lijsten met persoonsgegevens in zijn bezit gehad, waarvan hij wist dat ze van misdrijf afkomstig waren. Die gegevens zijn bij uitstek niet bedoeld om openbaar te worden. De verdachte heeft hiervoor geen enkel oog gehad. Datzelfde geldt voor de financiële schade bij mogelijk toekomstige slachtoffers van vriend-in-nood-fraude en het leed en ongemak waarmee deze slachtoffers worden opgezadeld.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering heeft op 8 mei 2025 een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt – kort gezegd – in dat de verdachte huisvesting, werk en een goed inkomen heeft. Er zijn geen aanwijzingen voor psychische problemen, een verstandelijke beperking of problematisch middelengebruik. Aan het opgelegde schorsingstoezicht heeft verdachte meegewerkt. Hij kwam afspraken na en gaf openheid van zaken. De reclassering acht interventies of toezicht niet nodig.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet aanleiding om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast wordt een taakstraf opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet hiervoor aanleiding omdat uit het reclasseringsrapport blijkt dat de verdachte inmiddels zijn leven op orde heeft en hij contact/omgang heeft met zijn zoontje. De verdachte heeft verklaard dat hij zijn best doet om zijn leven een nieuwe wending te geven. De rechtbank wil de verdachte die mogelijkheid bieden en acht het onwenselijk om de positieve ontwikkeling die de reclassering ziet, te doorkruisen met een nieuwe detentie. Het voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 17 december 2020 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, waarvan een gedeelte groot 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 1 januari 2021.
8.2.
Standpunt officier van justitie
Door de officier van justitie is tenuitvoerlegging verzocht van de aan de verdachte opgelegde voorwaardelijk straf.
8.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, maar in plaats daarvan een taakstraf voor de duur van 120 uren te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 139g, 234 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
legt – in plaats van de gevorderde last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 17 december 2020 van de politierechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand – aan de veroordeelde een taakstraf op voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan, met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. de Veld, voorzitter,
en mrs. D.C.J. Peeck en R.D.M. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 28 mei 2025.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 15 februari 2023 tot en met 28 april 2024 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meer gegevens, te weten meerdere scripts voor het plegen/verrichten van (zogeheten) vriend-in-nood-fraude, heeft vervaardigd, heeft ontvangen, zich heeft verschaft, heeft verkocht, heeft overgedragen, heeft verworven, heeft vervoerd, heeft ingevoerd, heeft uitgevoerd, heeft verspreid, anderszins ter beschikking heeft gesteld en/of voorhanden heeft
gehad, waarvan hij, verdachte, wist dat die bestemd waren tot het plegen van oplichting
en/of diefstal door middel van een valse sleutel, in elk geval een der in de artikelen 226, eerste lid, onderdelen 2° tot en met 5°, 231, eerste lid, 231a, eerste lid, 231b en 232, eerste lid, omschreven misdrijven dan wel een der misdrijven omschreven in de artikelen 310, 311, 312, 317, 321 en 326 van het Wetboek van Strafrecht terwijl dit feit betrekking had op de verkrijging van een niet-contant betaalinstrument;
2.
hij in of omstreeks de periode van 15 februari 2023 tot en met 28 april 2024 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
niet-openbare gegevens, te weten foto's van legitimatiebewijzen, en/of meerdere leadslijsten met een grote hoeveelheid
- namen,
- geboortedata,
- adressen,
- e-mailadressen,
- telefoonnummers, en/of
- bankrekeningnummers,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen van deze gegevens wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf waren verkregen.