In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft een verzoek ingediend om een gedwongen schuldregeling te bevelen voor een schuldeiser die weigerde in te stemmen met de aangeboden regeling. De schuldeiser heeft vorderingen uit hoofde van partner- en kinderalimentatie en heeft aangegeven dat de behoeften van de kinderen voorop staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling, die gebaseerd is op een nulaanbod, niet het maximaal haalbare is en dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is om een betaalde dienstbetrekking te vinden. De rechtbank concludeert dat de belangen van de weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoeker en de overige schuldeisers. Het verzoek om de schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling is afgewezen. De rechtbank zal in een afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.