ECLI:NL:RBROT:2025:7376

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
C/10/695811 / FA RK 25-1868
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning, gezag en omgangsregeling in verband met jarenlange stalking en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning, gezag en omgangsregeling. De man, die de Poolse nationaliteit bezit, verzocht om erkenning van zijn minderjarige kind, dat geboren is uit een relatie met de vrouw, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De vrouw heeft echter geen toestemming gegeven voor de erkenning, en heeft verweer gevoerd op basis van jarenlange stalking en bedreigingen door de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onvoldoende inzicht heeft in zijn gedrag en dat de spanningen en stress bij de vrouw een negatieve impact hebben op de minderjarige. De rechtbank heeft de belangen van de vrouw en het kind zwaarder laten wegen dan die van de man, en heeft het verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning afgewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de man geen recht heeft op gezamenlijk gezag, omdat hij geen juridisch ouder is van de minderjarige. Het verzoek tot omgangsregeling is eveneens afgewezen, omdat er geen nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de minderjarige is vastgesteld. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De taak van de bijzondere curator is beëindigd, tenzij er een rechtsmiddel wordt ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/695811 / FA RK 25-1868
Beschikking van 18 juni 2025 over vervangende toestemming voor erkenning, het ouderlijk gezag, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht en voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 1],
advocaat mr. T. Kahya-Ekinci te Rijswijk ZH.
tegen
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2],
advocaat mr. S. Burger te Rotterdam.
In deze zaak is als bijzondere curator opgetreden:
[naam 1], advocaat te [plaatsnaam], hierna te noemen de bijzondere curator.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van deze rechtbank van 24 maart 2025, waarbij mr. Berghuis is benoemd tot bijzondere curator over de minderjarigen;
  • het verslag van bevindingen van de bijzondere curator van 25 april 2025;
  • het verweerschrift met bijlagen van de vrouw van 15 mei 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 21 mei 2025. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [naam 2].

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Op [geboortedatum] 2023 is te [geboorteplaats] uit de vrouw geboren: [minderjarige], hierna te noemen de minderjarige.
2.3.
De man is de verwekker van de minderjarige.
2.4.
De minderjarige is niet erkend.
2.5.
De vrouw geeft de man geen toestemming tot erkenning van de minderjarige.
2.6.
De man heeft de Poolse nationaliteit en de vrouw de Nederlandse.

3.De verdere beoordeling

3.1.1.
Omdat de man de Poolse nationaliteit bezit, draagt deze zaak een internationaal karakter. Voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling van elk verzoek moet eerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is op het desbetreffende verzoek.
3.2.
Vervangende toestemming erkenning
3.2.1.
De man verzoekt aan hem vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige te verlenen.
3.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
Rechtsmacht
3.2.3.
De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 3 aanhef en onder a Rv rechtsmacht, omdat partijen en de minderjarige woonplaats in Nederland hebben.
Toepasselijk recht
3.2.4.
Op grond van artikel 10:95 BW wordt de vraag of erkenning door een persoon familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen hem en een kind, wat betreft de bevoegdheid van die persoon en de voorwaarden voor erkenning, bepaald door het recht van de staat waarvan die persoon de nationaliteit bezit.
3.2.5.
Aangezien de man de Poolse nationaliteit bezit, volgt uit het voorgaande dat het Poolse recht van toepassing is op de erkenning. Volgens dat recht is erkenning mogelijk.
3.2.6.
De Poolse wet bepaalt dat in geval van erkenning van het vaderschap de moeder van het kind dient te bevestigen dat de erkennende man de biologische vader van het kind is. De vrouw heeft bij de bijzondere curator bevestigd dat de man de biologische vader is van de minderjarige. Dit staat tussen partijen ook niet ter discussie.
3.2.7.
Volgens artikel 73 van het Poolse Familie- en Voogdijwetboek kan de biologische vader het kind erkennen en is hiervoor de toestemming van de moeder vereist.
3.2.8.
Op grond van artikel 10:95 lid 3 BW is het Nederlandse recht van toepassing op de door de vrouw te geven toestemming voor erkenning, omdat op dit punt van toepassing is het recht van de staat waarvan de moeder de nationaliteit bezit, te weten Nederland. Het op de toestemming toepasselijke recht bepaalt ook of deze bij gebreke van toestemming kan worden vervangen door een rechterlijke beslissing.
Inhoudelijk
3.2.9.
Gebleken is dat de vrouw geen toestemming geeft voor de erkenning van de minderjarige door de man. Naar Nederlands recht kan in dat geval op grond van artikel 1:204 lid 3 BW de vereiste toestemming voor erkenning worden vervangen door een rechterlijke beslissing.
3.2.10.
Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW kan vervangende toestemming worden verleend, tenzij de erkenning de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige schaadt of door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de minderjarige in het gedrang komt, mits de man de verwekker is van de minderjarige.
3.2.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man de verwekker is van de minderjarige, zodat de vervangende toestemming tot erkenning op basis van het wettelijk uitgangspunt in beginsel moet worden gegeven.
3.2.12.
De vrouw doet een beroep op de uitzonderingsgrond. Zij stelt dat de erkenning haar belangen bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige schaadt dan wel dat door de erkenning de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de minderjarige in het gedrang komt. Ter onderbouwing van haar stelling heeft zij een reeks e-mailberichten overgelegd die de man haar heeft gestuurd in de periode van 19 maart 2023 (tijdens de zwangerschap) tot en met 10 april 2025 (kort vóór de mondelinge behandeling). In de berichten staan talloze bedreigingen en haatdragende uitlatingen van de man jegens de vrouw. Er worden teksten gebruikt als “
I hate you so much”, “
I hate you and you die”, “
you have to die”, “
stupid bitch”, “
my son have bitch for mother”, “
not show me your face because I need to call ambulance I smash this ugly face when I meet you and I go to prison and I gonna be happy”, “
If I meet you I have to kill you” en “
One thing what I can do is forget and never watch for this boy … because I hate you more than I love him.” De vrouw heeft op 8 april 2025 aangifte gedaan van stalking door de man, het strafrechtelijk onderzoek loopt nog. Verder heeft zij screenshots overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat de man haar met verschillende accounts op sociale media bericht. Verder heeft de man eind april 2025 nog voor de deur van de vrouw gestaan, volgens hem alleen om spullen voor de minderjarige neer te zetten, maar de vrouw heeft dit als dreigend ervaren. In het verleden is de vrouw ook verwurgd door de man. Om te ontsnappen aan de man, zijn bedreigingen en de greep die hij op haar had is de vrouw in 2024 met haar drie minderjarige kinderen, waaronder de minderjarige van partijen, naar Spanje gevlucht. Eind dat jaar is zij weer naar Nederland gekomen.
De vrouw is getraumatiseerd door de toxische relatie met de man en ervaart als gevolg van haar trauma angst- en paniekaanvallen. Zij volgt EMDR-therapie om dit trauma te verwerken, maar vanwege onderhavige procedure heeft zij een terugval in haar proces. Sinds de indiening van het verzoekschrift slaapt zij slecht en maakt ze zich zorgen over haar veiligheid en die van haar (drie) kinderen, omdat de man bekend is geraakt met haar adres. Zij acht erkenning ook niet in het belang van de minderjarige, omdat de man zich ook negatief en haatdragend jegens hem heeft uitgesproken en vanwege de psychische problematiek waar de man volgens aan haar lijdt.
3.2.13.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad de man streng toegesproken. De raad heeft naar voren gebracht dat de man zich door zijn negatieve gedragingen jegens de vrouw (en de minderjarige) niet als vader heeft gedragen, zodat hij de titel ‘juridisch vader’ wat de raad betreft niet waardig is. Volgens de raad brengt het dragen van deze titel namelijk een bepaalde verantwoordelijkheid met zich mee en zijn voor het waardig vervullen van de rol als vader bepaalde competenties nodig, die de man niet heeft laten zien. De raad adviseert het verzoek van de man over de erkenning dan ook af te wijzen en verzoekt de man eerst bij zichzelf na te gaan wat voor vader hij wil zijn en hoe hij zijn vaderrol op een goede manier kan invullen, zowel voor de vrouw, als moeder van de minderjarige, als voor de minderjarige zelf.
3.2.14.
De bijzondere curator heeft aangegeven dat zij op basis van de wettelijke vereisten tot de conclusie komt dat het verzoek van de man kan worden toegewezen. De wetgever heeft immers als uitgangspunt genomen dat een kind twee juridische ouders heeft. Hoewel zij ziet dat de vrouw nog altijd psychisch last heeft van de agressie en bedreigingen van de man en dit een risico geeft voor de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de minderjarige, stelt zij zich op het standpunt dat dit risico niet groter wordt door de erkenning. Zij acht de vrouw sterk genoeg om de ontwikkeling van de minderjarige niet in het gedrang te (laten) brengen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij naar voren gebracht dat ze het, afgezien van het juridisch kader, eens is met het advies van de raad om het verzoek van de man af te wijzen.
3.2.15.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man desgevraagd naar voren gebracht dat hij zijn gedrag en uitingen jegens de vrouw niet kan verklaren. Hij wilde graag contact met de minderjarige en voelde zich machteloos door de afwerende houding van de vrouw. Hij heeft een psycholoog ingeschakeld om te leren hiermee om te gaan. Hij zou de bedreigingen richting de vrouw nooit uitvoeren en beloofde tijdens de mondelinge behandeling dat, indien de zaak zou worden aangehouden, hij geen bedreigende en haatdragende uitlatingen meer zou doen. De rechtbank heeft naar aanleiding daarvan nog overwogen om de procedure aan te houden om de man in de gelegenheid te stellen zijn belofte waar te maken.
3.2.16.
Echter, het aanhangig zijn van onderhavige procedure heeft bij de vrouw veel stress veroorzaakt, hetgeen zijn weerslag heeft op de minderjarige. Dit acht de rechtbank niet in zijn belang. De rechtbank acht het belang van de vrouw en de minderjarige bij beëindiging van deze procedure en duidelijkheid groter dan het belang van de man bij aanhouding van de procedure. De rechtbank zal de zaak dan ook niet aanhouden en in deze beschikking een beslissing nemen over de erkenning, het gezag en de omgang. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat als de man het niet eens is met de beslissing, hij in de toekomst opnieuw een verzoek kan indienen. De rechtbank wijst de man wellicht ten overvloede op artikel 21 Rv waarin staat dat partijen (dus de man (en de vrouw) zelf, niet hun advocaten), verplicht zijn alle van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Dat geldt zeker ook voor een verzoekschrift. Ook daarmee zou de man in de toekomst kunnen aantonen dat hij geleerd heeft met zijn onmacht om te gaan.
3.2.17.
De rechtbank zal het verzoek tot vervangende toestemming van de erkenning afwijzen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW dient een afweging te worden gemaakt tussen de belangen van de betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de biologische vader er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De wetgever heeft met het scheppen van de wettelijke mogelijkheid van vervangende toestemming beoogd in het kader van de afstamming meer aansluiting te zoeken bij de biologische werkelijkheid. Het belang van de man en zijn aanspraak op erkenning van het kind moet worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en het kind bij niet-erkenning. Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met haar kind. Wanneer de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning is dit op zichzelf onvoldoende grond de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit kan echter anders liggen indien de weerstand van de moeder belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het kind. Wat betreft de belangen van het kind geldt dat door de erkenning het kind niet mag worden belemmerd in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. Het enkele feit dat het kind (enige) weerslag zou ondervinden van de inbreuk die de erkenning maakt op zijn of haar gezinsleven met de moeder, kan niet worden aanvaard als schade aan zijn of haar belangen.
3.2.18.
Zoals ook tijdens de mondelinge behandeling is besproken, maakt de rechtbank zich, met de raad, naar aanleiding van de door de vrouw ingediende berichten met daarin jarenlang aanhoudende haatuitlatingen en (doods)bedreigingen ernstige zorgen over de verhouding tussen partijen en de invloed daarvan op de ontwikkeling van de minderjarige. De zaak heeft wat de rechtbank betreft veel kenmerken die wijzen op intieme terreur, mede gelet op de fysieke mishandelingen die in het verleden hebben plaatsgevonden. Hoewel de man inmiddels een psycholoog heeft ingeschakeld om aan zijn gedrag te werken, vindt de rechtbank dat hij nog te weinig controle heeft over zijn emoties en onvoldoende inziet wat voor invloed zijn gedragingen hebben (gehad) op de vrouw, en daarmee op de minderjarige. Dit leidt de rechtbank onder meer af uit het feit dat hij de vrouw nog op 10 april 2025, een maand na indiening van het verzoekschrift, heeft bericht met “
I hate you prostitute I hate you for everything what you doing for me and [minderjarige]”, alsmede uit het feit dat hij eind april 2025 nog naar de woning van de vrouw is gegaan, terwijl hij had kunnen begrijpen dat dit door de vrouw als bedreigend zou worden ervaren. De rechtbank acht het dan ook invoelbaar dat de vrouw op dit moment zo ver mogelijk uit de buurt van (deze versie van) de man wil blijven. Ondanks dat de erkenning juridisch gezien ‘slechts’ een administratieve handeling inhoudt, voelt het voor de vrouw als een stap van de man in haar richting. Als gevolg van dit gevoel ervaart zij veel stress- en spanningsklachten, welke een volgens de rechtbank meer dan aanvaardbare weerslag hebben op de minderjarige. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw dan ook voldoende onderbouwd dat zij als gevolg de erkenning door de man in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. De belangen van de vrouw en de minderjarige bij niet-erkenning wegen op dit moment zwaarder dan het belang van de man en de minderjarige tot erkenning.
De rechtbank merkt nog op dat wel van belang wordt geacht dat de vrouw aan de minderjarige afstammingsinformatie verschaft op een bij zijn leeftijd passende manier.
3.3.
Gezag
3.3.1.
De man verzoekt hem gezamenlijk met de vrouw te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
3.3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
Rechtsmacht
3.3.3.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige op dit moment in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 van Brussel II-ter bevoegd te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag over de minderjarige.
Toepasselijk recht
3.3.4.
Voor het toepasselijk recht ten aanzien van het ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheid (waaronder het gezag) zijn de bepalingen uit het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen van 19 oktober 1996, hierna: HKBV 1996), waarvan zowel Polen als Nederland lid zijn, leidend. Op grond van artikel 15 lid 1 van het HKBV 1996 oefenen de autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de bevoegdheid die hun ingevolge het bepaalde in hoofdstuk II van het Verdrag is toegekend uit onder de toepassing van hun interne recht. Omdat de Nederlandse rechter bevoegd is van het verzoek kennis te nemen is daarom in beginsel Nederlands recht van toepassing.
3.3.5.
Artikel 16 lid 1 HKBV 1996 bepaalt vervolgens dat het van rechtswege ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid, zonder tussenkomst van een rechterlijke of administratieve autoriteit, wordt beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind. De minderjarige is geboren in Nederland en heeft vanaf oktober 2023 gedurende een jaar in Spanje gewoond met de vrouw. Sinds oktober 2024 woont hij weer in Nederland, zodat zijn gewone verblijfplaats thans in Nederland is en Nederlands recht van toepassing is op het van rechtswege doen ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheid (waaronder gezag).
3.3.6.
Het Nederlands recht betreffende het gezag van ouders anders dan na echtscheiding is geregeld in boek 1, Titel 14, afdeling 2, paragraaf 2 BW. Op grond van artikel 1:253b BW is de vrouw van rechtswege alleen belast met het gezag over de minderjarige, omdat de vrouw en de man niet met elkaar zijn gehuwd en zij geen gezamenlijk gezag over de minderjarige hebben aangevraagd.
Inhoudelijk
3.3.7.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
3.3.8.
Aangezien de man geen juridisch ouder is van de minderjarige, is hij geen tot het gezag bevoegde ouder in de zin van artikel 1:253c BW en kan hij niet worden ontvangen in zijn verzoek tot gezamenlijk gezag over de minderjarige.
3.4.
Omgangsregeling
3.4.1.
De man verzoekt vaststelling van een omgangsregeling, inhoudende dat de minderjarige eens in de twee weken van vrijdag tot zondag bij de man verblijft.
3.4.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
Rechtsmacht
3.4.3.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 van Brussel II-ter bevoegd te beslissen op het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling.
Toepasselijk recht
3.4.4.
De Nederlandse rechter past op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 Nederlands recht op het verzoek toe.
Inhoudelijk
3.4.5.
Uitgangspunt van artikel 1:377a BW is dat een kind recht heeft op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW wordt het recht op omgang slechts ontzegd indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.4.6.
Aangezien de man geen juridisch ouder is van de minderjarige moet worden beoordeeld of hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot de minderjarige.
3.4.7.
Het enkele feit dat de man de verwekker van de minderjarige is, is onvoldoende om te stellen dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. Op grond van vaste jurisprudentie moet van bijkomende omstandigheden blijken waaruit voortvloeit dat er tussen de man en de minderjarige een nauwe persoonlijke betrekking bestaat of een band die kan worden aangemerkt als family life in de zin van artikel 8 EVRM. Deze bijkomende omstandigheden moeten zijn gelegen in de aard van de relatie tussen de man en de vrouw, de betrokkenheid van de man bij de minderjarige voor en na de geboorte, dan wel in de band die na de geboorte tussen de man en de minderjarige is ontstaan.
3.4.8.
De man heeft geen stelling ingenomen over het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hem en de minderjarige en ook geen bijkomende omstandigheden gesteld noch onderbouwd. De vrouw stelt zich op het standpunt dat tussen de man en de minderjarige geen nauwe persoonlijke betrekking is ontstaan. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
3.4.9.
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de relatie tussen partijen is verbroken voordat de minderjarige is geboren. Ondanks dat de man dit naar eigen zeggen wel graag had gewild, was hij niet betrokken bij de zwangerschap van de vrouw en ook niet aanwezig bij de geboorte van de minderjarige. Na de geboorte in 2023 heeft de man twee keer contact gehad met de minderjarige, voordat de vrouw met de minderjarige naar Spanje verhuisde. In oktober 2024 heeft de man de minderjarige weer gezien. De man heeft voor het laatst contact gehad met de minderjarige op 3 januari 2025. Uit het voorgaande maakt de rechtbank op dat de man slechts vier keer contact heeft gehad met de minderjarige. De contacten vonden telkens plaats in het bijzijn van de vrouw.
3.4.10.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat tussen de man en de minderjarige geen nauwe persoonlijke betrekking is ontstaan. De man kan dan ook niet worden ontvangen in zijn verzoek. Zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling zal dan ook worden afgewezen.
3.4.11.
De rechtbank zal het verzoek van de man tot het vaststellen van een voorlopige regeling van de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: omgangsregeling) afwijzen wegens een gebrek aan nader belang.
3.5.
Slotopmerking
3.5.1.
Tot slot wenst de rechtbank nog het volgende op te merken. Onderhavige procedure komt met voornoemde beslissingen tot een einde. De procedure is voor beide partijen zeer beladen geweest. Zij volgen beiden therapie. De rechtbank acht het voor (het verwerkingsproces en herstel van) beide partijen, en ook voor de minderjarige, van belang dat zij afstand houden van elkaar. De rechtbank spreekt de sterke hoop uit dat de man zich aan zijn belofte houdt en geen contact opneemt met de vrouw.
3.5.2.
Hoewel er geen verzoek ligt, geeft de rechtbank de vrouw in overweging om, als zij dit kan opbrengen, via haar advocaat, eens per kwartaal informatie en een foto van de minderjarige te e-mailen naar de (advocaat van de) man. De man kan hieraan geen rechten ontlenen en van hem wordt verwacht dat hij de informatie uitsluitend tot zich neemt, zonder deze te gebruiken of daarop te reageren. Deze overweging hangt samen met en kan gelezen worden als een voorwaarde: als de man zijn toezegging tijdens de mondelinge behandeling dat hij de vrouw niet zal lastigvallen nakomt, zal het voor de vrouw makkelijker op te brengen zijn om informatie te verstrekken.
3.6.
Beëindiging taak bijzondere curator
3.6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de taak van de bijzondere curator in deze procedure als beëindigd kan worden beschouwd. Mocht een van partijen echter een rechtsmiddel instellen, dan herleeft de taak van de bijzondere curator. De rechtbank zal op die manier beslissen.
3.7.
Proceskosten
3.7.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de verzoeken van de man af;
4.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.3.
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 18 juni 2025 als beëindigd.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.L. Raphael, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. T. Houtepen, griffier, op 18 juni 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Verzoeker en verschenen belanghebbenden moeten het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden moeten het beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere manier bekend is geworden.