ECLI:NL:RBROT:2025:7387

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
C/10/696226 / HA ZA 25-244
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot oproeping in ondervrijwaring in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 18 juni 2025 een vonnis gewezen in een incident betreffende een vordering tot oproeping in ondervrijwaring. De eiser, wonend in Utrecht, heeft de gedaagden, wonend in Amstelveen en Woerden, opgeroepen in vrijwaring. De procedure is gestart met dagvaardingen in vrijwaring van 10 en 11 maart 2025, gevolgd door een conclusie van antwoord en een incidentele vordering tot oproeping in ondervrijwaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden voldoende hebben aangetoond dat er een rechtsverhouding bestaat die hen in staat stelt om [naam 3] in ondervrijwaring op te roepen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen van de partijen als in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd, waardoor de proceskosten worden gecompenseerd. De beslissing houdt in dat [naam 3] door de gedaagden kan worden gedagvaard en dat de mondelinge behandeling in de vrijwaringszaak op 30 september 2025 zal plaatsvinden. Het vonnis is ondertekend door mr. J.M.J. Arts en openbaar uitgesproken op 18 juni 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/696226 / HA ZA 25-244
Vonnis in incident van 18 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
wonend in Utrecht,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonend in Amstelveen,
2.
[gedaagde 2],
wonend in Woerden,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. T.W. Nelissen te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen in vrijwaring van 10 en 11 maart 2025, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot oproeping in ondervrijwaring ex artikel 210 Rv, met producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident tot ondervrijwaring.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in het incident

2.1.
In de bij deze rechtbank onder zaak-/rolnummer C/10/673429 / HA ZA 24-126 aanhangige zaak tussen [naam 1] (hierna: [naam 1] ) als eiseres en [naam 2] , [eiser] en RNHB B.V. als gedaagden, vordert [naam 1] om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“Primair
A. een verklaring voor recht dat [naam 1] eigenaar is van het appartementsrecht plaatselijk bekend
[adres], kadastraal bekend [perceel] ;
B. waardeloos te verklaren:
  • de inschrijving ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers op 6 februari 2019 in het register Onroerende zaken Hyp4 in deel 74979 nummer 76 van een uittreksel van een akte van verdeling op 6 februari 2019 verleden door [naam 3] ;
  • de inschrijving ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers op 9 augustus 2019 in het register Onroerende zaken Hyp4 in deel 76183 nummer 10 van een akte van levering verleden op 9 augustus 2019 voor een waarnemer van [gedaagde 2] , notaris te Woerden;
  • de inschrijving ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers op 29 oktober 2021 in het register Onroerende zaken Hyp3 in deel 81903 nummer 118 van een hypotheekakte verleden op 29 oktober 2021 voor een waarnemer van [gedaagde 2] , notaris te Woerden.
C. de koper [ [eiser] ; toevoeging rechtbank] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis het appartement te ontruimen en ontruimd te houden en ter beschikking te stellen van [naam 1] , op verbeurte van een dwangsom van € 5.000, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de koper in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen met een maximum van € 100.000, en voor het geval de koper niet vrijwillig tot ontruiming overgaat en de ontruiming ex artikel 556 Rv door een gerechtsdeurwaarder wordt uitgevoerd, de koper te veroordelen om aan [naam 1] te betalen de kosten die de gerechtsdeurwaarder voor de ontruiming rekent aan [naam 1] ;
D. de koper te veroordelen om aan [naam 1] een gebruiksvergoeding te betalen van € 1.000 per maand in de periode 9 augustus 2019 tot aan de datum dat [naam 1] de beschikking heeft verkregen over het appartement.
Subsidiair
A. [naam 2] te veroordelen om uiterlijk op de vijfde dag na betekening van dit vonnis, zijn medewerking te verlenen aan en de nodige handelingen te verrichten om (zijn aandeel in de eigendom van) het appartementsrecht plaatselijk bekend
[adres], kadastraal bekend [perceel] , aan [naam 1] over te dragen, en daarbij te bepalen dat [naam 2] de kosten daarvan zal dragen;
B. Indien en voor zover [naam 2] niet aan het hiervoor onder subsidiair onder A. gestelde voldoet, op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW te bepalen dat dit vonnis dezelfde kracht zal hebben als een in wettige vorm opgemaakte notariële akte van levering/verdeling en dat dit vonnis in de plaats treedt van de notariële akte van levering/verdeling van het appartement door [naam 2] aan [naam 1] welk vonnis vatbaar is voor inschrijving in de daartoe bestemde openbare registers, en daarbij de termijn ex artikel 3:301 lid 1 sub b BW te bepalen op 24 uur;
C. waardeloos te verklaren:
  • de inschrijving ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers op 6 februari 2019 in het register Onroerende zaken Hyp4 in deel 74979 nummer 76 van een uittreksel van een akte van verdeling op 6 februari 2019 verleden voor [naam 3] ;
  • de inschrijving ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers op 9 augustus 2019 in het register Onroerende zaken Hyp4 in deel 76183 nummer 10 van een akte van levering verleden op 9 augustus 2019 voor een waarnemer van [gedaagde 2] , notaris te Woerden;
  • de inschrijving ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers op 29 oktober 2021 in het register Onroerende zaken Hyp3 in deel 81903 nummer 118 van een hypotheekakte verleden op 29 oktober 2021 voor een waarnemer van [gedaagde 2] , notaris te Woerden.
D. de koper te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis het appartement te ontruimen en ontruimd te houden en ter beschikking te stellen van [naam 1] , op verbeurte van een dwangsom van € 5.000, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de koper in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen met een maximum van € 100.000, en voor het geval de koper niet vrijwillig tot ontruiming overgaat en de ontruiming ex artikel 556 Rv door een gerechtsdeurwaarder wordt uitgevoerd, de koper te veroordelen om aan [naam 1] te betalen de kosten die de gerechtsdeurwaarder voor de ontruiming rekent aan [naam 1] ;
E. de koper te veroordelen om aan [naam 1] een gebruiksvergoeding te betalen van € 1.000 per maand in de periode 9 augustus 2019 tot aan de datum dat [naam 1] de beschikking heeft verkregen over het appartement.
Primair en subsidiair
A. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten en nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten vanaf deze termijn.”
2.2.
In die zaak is [eiser] bij incidenteel vonnis van 5 februari 2025 toegelaten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in vrijwaring op te roepen.
2.3.
In de onderhavige vrijwaringszaak vordert [eiser] dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zo mogelijk gelijktijdig met het te wijzen vonnis in de hoofdzaak, aanhangig onder rolnummer C/10/673429/ HA ZA 24-126, te veroordelen om aan [eiser] te betalen datgene waartoe [eiser] in de hoofdzaak jegens [naam 1] mocht worden veroordeeld, met inbegrip van de proceskostenveroordeling en eventuele overige verplichtingen die voortvloeien uit het vonnis in de hoofdzaak, met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van het geding in deze vrijwaringsprocedure.
2.4.
[eiser] heeft aan zijn vordering jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de onderhavige vrijwaringszaak ten grondslag gelegd dat zij jegens hem onrechtmatig hebben gehandeld doordat zij hun ministerieplicht hebben vervuld zonder de vereiste zorgvuldigheid te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris mag worden verwacht. Daardoor hebben zij niet alleen hun wettelijke verplichtingen veronachtzaamd, maar ook directe schade toegebracht aan [eiser] , aldus [eiser] .
2.5.
In dit incident vorderen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat het hen wordt toegestaan [naam 3] (hierna: [naam 3]) in ondervrijwaring op te roepen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat [naam 3] door de tussen [naam 1] en [naam 2] op 6 februari 2019 opgemaakte akte van verdeling te passeren zoals die is gepasseerd, onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [eiser] . Dat brengt mee dat voor zover de aansprakelijkheid van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voor de eventuele schade van [eiser] zou komen vast te staan, [naam 3] hoofdelijk aansprakelijk is voor die schade (in de zin van artikel 6:102 BW). Bovendien menen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat [naam 3] de schade, in hun onderlinge verhouding, volledig, althans voor het overgrote deel, zal moeten dragen, omdat zijn handelen moet worden aangemerkt als de rechtens (meest) relevante oorzaak van de (eventuele) schade van [eiser] .
2.6.
[eiser] refereert zich aan het oordeel van de rechtbank en concludeert tot toewijzing van de vordering in ondervrijwaring van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De rechtbank stelt voorop dat een gedaagde in een vrijwaringszaak iemand in ondervrijwaring kan oproepen, indien hij voldoende gemotiveerd stelt krachtens zijn rechtsverhouding tot die derde recht en belang te hebben de nadelige gevolgen van een voor hem ongunstige afloop van – in dit geval – de vrijwaringszaak geheel of gedeeltelijk op die derde te verhalen.
3.2.
Het bestaan van de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gestelde rechtsverhouding behoeft in dit incident niet vast te staan. De vraag of deze rechtsverhouding vaststaat en daadwerkelijk grond vormt voor regres, dient in de vrijwaringszaak – die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wil starten – te worden beantwoord.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voldoende heeft gesteld om aannemelijk te maken dat er sprake is van een rechtsverhouding tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en [naam 3], op grond waarvan [naam 3] gehouden zou kunnen zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te vrijwaren voor een eventuele veroordeling in de vrijwaringszaak.
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.5.
De rechtbank heeft partijen in de vrijwaringszaak al op de hoogte gesteld van de datum van de mondelinge behandeling, zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
staat toe dat [naam 3] door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wordt gedagvaard tegen de rolzitting van
30 juli 2025,
4.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in vrijwaring
4.3.
verstaat dat de mondelinge behandeling zal plaatsvinden op
30 september 2025.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2025.
3242/3455