ECLI:NL:RBROT:2025:7423

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
ROT 22/2680
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in geschil over waterwet en onderhoudslegger

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 16 juni 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard beoordeeld. Eiser, eigenaar van percelen in [plaats], heeft beroep ingesteld tegen de 'Legger van de waterkeringen, katern Peilscheidingen A', vastgesteld op 19 april 2022. De rechtbank behandelt het beroep en stelt vast dat de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking zijn getreden, maar dat het oude recht van toepassing blijft omdat het ontwerp ter inzage is gelegd voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet.

De rechtbank concludeert dat eiser geen beroepsgronden heeft aangevoerd die betrekking hebben op de vaststelling van een waterbergingsgebied of beschermingszone, en dat de rechtbank daarom onbevoegd is om het beroep te behandelen. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eiser niet onder de uitzonderingen vallen die beroep mogelijk maken. De rechtbank verklaart zich onbevoegd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en ontvangt geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2680

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. D. Wilbers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 19 april 2022, bekend als “Legger van de waterkeringen, katern Peilscheidingen A”.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder bijgestaan door ing. [persoon A.] .

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser woont aan [adres] in [plaats] en is eigenaar van de [percelen] in [plaats] . Deze percelen bevinden zich in [gebied] aan de westzijde van [watergang] .
3. Van 14 december 2021 tot en met 24 januari 2022 heeft verweerder de “Ontwerp-legger van de waterkeringen” ter inzage gelegd. Onderdeel van de ontwerp-legger is het “Katern: Peilscheidingen A”. Eiser heeft op 22 januari 2022 een zienswijze naar voren gebracht.
4. Op 19 april 2022 heeft verweerder het besluit bekend als de “Legger van de waterkeringen, katern Peilscheidingen A” (het bestreden besluit) genomen.
5. Eiser kon zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daarom beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Beoordeling door de rechtbank

6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.4 van de invoeringswet van de Omgevingswet blijft het oude recht van toepassing als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor een ambtshalve te nemen besluit een ontwerp ter inzage is gelegd van een besluit op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Het ontwerp van het bestreden besluit heeft ter inzage gelegen van 14 december 2021 tot en met 24 januari 2022, dat betekent dat voor de beoordeling van het beroep het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
7. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
8. Het bestreden besluit maakt deel uit van de Legger van de waterstaatswerken van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard van 19 april 2022. In het bestreden besluit zijn de ligging van de waterkering, de minimale afmetingen van de waterkeringen, welke partij verplicht is tot welk onderhoud en waar de verboden en geboden van de Keur van toepassing zijn, vastgesteld.
Het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 5.1 van de Waterwet en op artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet. Artikel 5.1 van de Waterwet bepaalt dat de beheerder zorg draagt voor de vaststelling van een legger, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. Naast de legger als technisch instrument voor de beheerder, kan de beheerder op grond van artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet, ook een onderhoudslegger vaststellen. Deze bevat de aanwijzing van onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen van wateren. In het bestreden besluit is sprake van een gecombineerde vaststelling van de legger in de zin van artikel 5.1 van de Waterwet en de onderhoudslegger als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.
Beroepsgronden eiser
9. Eiser heeft beroepsgronden aangevoerd die, samengevat, op het volgende neerkomen. Als eerste voert eiser aan dat verweerder [adres] ten onrechte als peilscheiding heeft aangemerkt en niet als een polderkade. Eiser stelt vervolgens dat de nieuwe legger ten onrechte een tafelhoogte van -3.05 NAP vermeldt terwijl dit -3.03 NAP had moeten zijn. Tot slot voert eiser aan dat in het bestreden besluit de tracé peilscheiding [gebied] zonder het vereiste projectplan is aangelegd.
Reactie verweerder
10. Verweerder stelt, kort gezegd, dat eiser niet ontvankelijk is in zijn beroep omdat met de vaststelling van de legger niet de ligging van een waterbergingsgebied of beschermingszone wordt vastgesteld. Voor zover het beroep zicht richt tegen de onderhoudslegger concludeert verweerder dat het beroep ongegrond is omdat het beroep zich niet richt op wijzigingen van onderhoudsplichten ten opzichte van voorgaande legger waardoor eiser rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt.
Beoordeling
11. Op grond van artikel 8:5, eerste lid, van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit op grond van artikel 5.1 van de Waterwet, behoudens voor zover daarbij de ligging van een waterbergingsgebied of beschermingszone als bedoeld in de wet wordt vastgesteld of gewijzigd. Deze uitzondering dient – volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State – beperkt te worden uitgelegd en moet zo worden begrepen dat alleen beroep kan worden ingesteld tegen een eerste vaststelling of een wijziging van een waterbergingsgebied of een beschermingszone. Deze uitzondering is dus niet van toepassing als een eerdere vaststelling telkens wordt herhaald. [1] Voor zover verweerder de legger op grond van artikel 78 van de Waterschapswet heeft vastgesteld, staat daar beroep tegen open.
12. Gelet op dit toetsingskader dient de rechtbank voordat kan worden toegekomen aan een behandeling van het beroep, eerst (ambtshalve) te beoordelen of zij bevoegd is kennis te nemen van het beroep.
13. In dit kader wordt vastgesteld dat eiser geen beroepsgronden heeft aangevoerd die betrekking hebben op artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet, zodat de beoordeling alleen ziet op artikel 5.1 van de Waterwet.
14. Dat betekent dat beoordeeld wordt of wat eiser heeft aangevoerd valt onder de in artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak genoemde uitzondering, die inhoudt dat er alleen beroep kan worden ingesteld tegen een eerste vaststelling of wijziging van een waterbergingsgebied of een beschermingszone.
15. Eiser stelt als eerste dat verweerder [adres] ten onrechte als peilscheiding heeft aangemerkt en niet als een polderkade. Verweerder heeft op dit punt aangevoerd dat deze beroepsgrond niet valt onder de in artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak genoemde uitzondering omdat de beroepsgrond slechts ziet op de omschrijvingen van (onderdelen van) de waterkering. In wat eiser heeft aangevoerd vindt de rechtbank geen aanknopingspunten om tot een andere conclusie te komen. Op basis hiervan oordeelt de rechtbank dat er geen sprake is van een eerste vaststelling of een wijziging van de ligging van een waterbergingsgebied of een beschermingszone.
16. Eiser is het niet eens met de voorgestelde kruinhoogte en stelt zich in dit kader op het standpunt dat de nieuwe legger ten onrechte een tafelhoogte van -3.05 NAP vermeldt terwijl dit -3.03 NAP had moeten zijn. Verweerder heeft bij zijn verweerschrift een kaart van 11 januari 2022 gevoegd. De zwarte stippellijn geeft de oude ligging van de peilscheiding op de kaart weer. De zwarte lijn is de nieuwe peilscheiding. Niet in geschil is dat de nieuwe peilscheiding (zwarte lijn) niet op dezelfde plek op de kaart als de oude peilscheiding (zwarte stippellijn) ligt. Verweerder heeft ter zitting en in zijn verweerschrift toegelicht dat de oorzaak van deze wijziging gelegen is in het gegeven dat de ligging van de peilscheidingen met behulp van nieuw kaartmateriaal nauwkeuriger kan worden ingetekend. Volgens verweerder is er echter geen sprake van een wijziging van een beschermingszone. Op basis van deze, door eiser niet betwiste, informatie oordeelt de rechtbank dat er geen sprake is van een eerste vaststelling of een wijziging van de ligging van een waterbergingsgebied of een beschermingszone.
17. Eiser stelt tot slot dat in het bestreden besluit de tracé peilscheiding [gebied] zonder het vereiste projectplan is aangelegd. In reactie hierop heeft verweerder aangevoerd dat er geen sprake is van een gewijzigd tracé en dat de uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden vallen binnen de normering zoals vastgesteld in de legger. De werkzaamheden hebben niet geleid tot een wijziging van de normatieve toestand van het waterstaatswerk. In wat eiser heeft aangevoerd liggen naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten die tot een andere conclusie zouden moeten leiden. Naar het oordeel van de rechtbank is er ook hier geen sprake van een eerste vaststelling of een wijziging van de ligging van een waterbergingsgebied of een beschermingszone.
18. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat wat eiser heeft aangevoerd geen uitzondering oplevert die beroep mogelijk maakt op grond van artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Dat betekent dat de rechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van het door eiser ingestelde beroep.

Conclusie en gevolgen

19. De rechtbank is niet bevoegd om van het beroep kennis te nemen. Zij mag de zaak dus niet behandelen.
20. Er is geen aanleiding tot een veroordeling in de proceskosten. Omdat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, krijgt eiser het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Vogtschmidt, voorzitter, en mr. T.M.J. Smits en mr. J.J. Turenhout, leden, in aanwezigheid van mr. H.M. Hsu, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 8:1 van de Awb
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 8:5, eerste lid, van de Awb
Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 1 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.
Artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak
Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan geen beroep worden ingesteld.
(…)
Waterwet: de artikelen: 4.1; 4.4; 4.6; 5.1, behoudens voor zover daarbij de ligging van een waterbergingsgebied of beschermingszone als bedoeld in die wet wordt vastgesteld of gewijzigd; 5.5; 6.17, tweede lid, 6.28;
De Waterwet
Artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder
- beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden;
- bergingsgebied: krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;
- oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens deze wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;
Artikel 5.1, eerste lid, van de Waterwet
De beheerder draagt zorg voor de vaststelling van een legger, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. Van de legger maakt deel uit een overzichtskaart, waarop de ligging van waterstaatswerken en daaraan grenzende beschermingszones staat aangegeven.
De Waterschapswet
Artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet
Tevens stelt het algemeen bestuur vast de legger waarin onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen worden aangewezen.

Voetnoten

1.Afdeling 28 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1056, r.o. 5.1.