In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die werd beschuldigd van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen met bijbehorende munitie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste ten laste gelegde feit, omdat het niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De officier van justitie had vrijspraak geëist voor dit feit, en de rechtbank volgde dit oordeel zonder nadere motivering.
Voor het tweede ten laste gelegde feit, het voorhanden hebben van een vuurwapen, heeft de verdachte bekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 januari 2025 een omgebouwde alarmrevolver en munitie in zijn bezit had. Dit feit is bewezen verklaard, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft eerder al een veroordeling voor het overtreden van de Wet wapens en munitie gehad, wat als strafverzwarend is meegewogen.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partijen die zich in het geding hadden gevoegd, zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte van het eerste feit is vrijgesproken. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partijen op nihil vastgesteld, aangezien er geen inhoudelijke beslissing over de schadevergoeding is genomen.