ECLI:NL:RBROT:2025:7538

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
10-258396-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beoordeling van de noodzaak van voortzetting van de ISD-maatregel

Op 16 juni 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortzetting van de ISD-maatregel voor een veroordeelde. De veroordeelde had op 11 april 2025 een verzoek ingediend tot tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, die eerder was opgelegd voor de duur van twee jaren. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, na een openbare zitting op 2 juni 2025 waarin de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsvrouw zijn gehoord. De officier van justitie pleitte voor voortzetting van de maatregel, terwijl de verdediging beëindiging bepleitte, met argumenten over de verbeterde situatie van de veroordeelde, waaronder herstel van familiebanden en werkgelegenheid.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de noodzaak tot voortzetting van de ISD-maatregel nog steeds aanwezig is. Dit is gebaseerd op de complexiteit van de problematiek van de veroordeelde, die te maken heeft met psychisch functioneren en verslavingsproblematiek, en de risico's die beëindiging van de maatregel met zich mee zou brengen. De rechtbank benadrukt het belang van een geleidelijke re-integratie en het beperken van risico's voor de maatschappij. De beslissing om het verzoek tot beëindiging van de maatregel af te wijzen, is genomen met de hoop dat de veroordeelde de positieve ontwikkeling voortzet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-258396-23
Datum uitspraak: 16 juni 2025
Beslissing van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van een onderzoek als bedoeld in artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode 1] te [plaats 1] ( [GGZ] ),
verblijvende te [adres 2] , [postcode 2] te [plaats 2] ( [stichting] ),
raadsvrouw mr. I. Saey, advocaat te Rotterdam.

1.Inleiding

Bij vonnis van deze rechtbank van 6 maart 2024 is aan de veroordeelde opgelegd de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren.

2.Procesverloop

Op 11 april 2025 heeft de rechtbank van de veroordeelde een verzoek ontvangen tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, als bedoeld in artikel 6:6:14, eerste lid, Sv. Bij het verzoek zijn onder meer delen van evaluatieverslagen gevoegd van 5 november 2024 en 12 februari 2025 van Stichting Verslavingsreclassering GGZ (Fivoor). In het dossier bevinden zich verder een voortgangsverslag van Fivoor van 1 mei 2025 en een Verklaring omtrent de stand van uitvoering van het plan van aanpak van de veroordeelde tot de ISD maatregel van
20 mei 2025.
De zaak is behandeld op de openbare terechtzitting van 2 juni 2025. De officier van justitie mr. S.S.S. Heinerman, de veroordeelde en zijn raadsvrouw zijn gehoord. Als deskundige is gehoord [persoon A] , als casemanager ISD verbonden aan de inrichting waar de veroordeelde verblijft.

3.Standpunten van partijen

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot voortzetting van de ISD-maatregel.
De veroordeelde en de raadsvrouw hebben beëindiging van de ISD-maatregel bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de noodzaak tot voortzetting van de maatregel niet langer aanwezig is. De behandeling verloopt goed, de veroordeelde verblijft nu extramuraal, zijn familiebanden zijn hersteld, hij kan werken in het bedrijf van zijn vrouw en bij haar verblijven en hij heeft geen schulden. Noodzaak tot voortzetting van de ISD-maatregel bestaat niet langer. Er is nu alleen nog sprake van een dwingend stappenplan dat gevolgd moet worden.
Inhoudelijke wijziging van de maatregel door de rechtbank zou de voorkeur hebben gehad, maar dit laat de wet niet toe.

4.Beoordeling

De rechtbank begrijpt dat de verdediging inhoudelijke wijziging van de ISD-maatregel zou verkiezen. Zoals de verdediging erkent, biedt de wet deze mogelijkheid niet. Ter beoordeling staat daarom of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel is vereist of dat deze maatregel kan worden beëindigd. Bij de beoordeling of de ISD-maatregel kan worden beëindigd dient de rechtbank als eerste na te gaan of opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, ernstige (drugs)overlast en verloedering van het publieke domein. Als dat zo is, moet bezien worden of verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door omstandigheden die buiten de macht van de veroordeelde liggen.
De rechtbank is van oordeel dat de noodzaak tot voortzetting van de ISD-maatregel nog steeds bestaat. Daarbij is onder meer gelet op de Verklaring omtrent de stand van de uitvoering van het plan van aanpak van de ISD-maatregel van de inrichting, gedateerd 20 mei 2025, waarin wordt geadviseerd de maatregel voort te zetten, en de voortgangsverslagen van Fivoor.
Bij de veroordeelde is sprake van complexe problematiek met betrekking tot zijn psychisch functioneren in combinatie met zijn verslavingsproblematiek, waarbij een en ander heeft geleid tot delictgedrag. De veroordeelde kent een lange geschiedenis aan detenties en klinische opnames en heeft niet eerder langdurig zelfstandig gefunctioneerd binnen de maatschappij. Van belang is daarom dat re-integratie op een constructieve geleidelijke wijze plaatsvindt, zodat zowel de veroordeelde als de maatschappij hier op korte en langere termijn profijt van ondervinden.
De veroordeelde maakt goede stappen in zijn behandeling. Echter, de veroordeelde is pas zeer kort geleden doorgeplaatst naar een begeleid wonen voorziening met ambulante behandeling. Eerst zal moeten worden bezien hoe het in deze setting met de veroordeelde gaat. Beëindiging van de maatregel in deze fase zou dan ook te vroeg komen. Het risico is aanwezig dat opheffing van de maatregel op dit moment opnieuw zal leiden tot onveiligheid, overlast en verloedering van het publieke domein. Het is van belang om dit risico te beperken door een vinger aan de pols te houden en in voorkomend geval een vangnet te kunnen bieden. Voorts is geen sprake van omstandigheden die buiten de macht van de veroordeelde liggen op grond waarvan voortzetting van de maatregel niet meer zinvol is. Voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel is daarom nog altijd vereist.
De rechtbank spreekt de hoop uit dat de veroordeelde de goede weg die hij is ingeslagen blijft volgen en zo productief mogelijk gebruik kan maken van de maatregel.

5.Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot beëindiging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders; de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt voortgezet.
Deze beslissing is gegeven door:
mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mr. J.F. Koekebakker en mr. L. Postma, rechters,
in tegenwoordigheid van T. van Driel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2025.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.