ECLI:NL:RBROT:2025:7540

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
16-196548-24 (vordering TUL)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met messteken in borst en zij

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 16 februari 2025 in Schiedam de aangever meermalen met een mes in de borst en zij gestoken. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever, aangezien de verdachte bewust het risico nam dat de aangever dodelijk letsel zou oplopen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken toegewezen. De rechtbank overwoog dat de verdachte eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten en dat er een hoog recidiverisico was. De verdachte had psychische problemen en was in het verleden verslaafd aan alcohol en cocaïne. De rechtbank achtte begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk om herhaling van strafbare feiten te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-052122-25
Parketnummer vordering TUL: 16-196548-24
Datum uitspraak: 16 juni 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
preventief gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] ,
raadsman mr. J.A.C. van den Brink, advocaat te Almere.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.S.S. Heinerman heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde poging doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van
2 jaar, met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar;
- tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 16-196548-24.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Primair is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat het de verdachte is, die de aangever heeft verwond. De verdachte bevond zich namelijk in de woning van zijn dochter en dus niet op de plaats waar de gestelde steekpartij plaatsvond. Dit volgt uit de camerabeelden, waarop niet te zien is dat de verdachte het huis van zijn dochter vlak voor of tijdens de gestelde steekpartij verlaat, in combinatie met de uit het dossier volgende tijdstippen waarop de melding is gedaan en de verbalisanten ter plaatse zijn gekomen. De verklaringen van de aangever en van de dochter van de verdachte zijn leugenachtig, nu zij niet stroken met de camerabeelden, dan wel met elkaar. Niet is vastgesteld dat de messen uit de woning van de dochter van de verdachte zijn gebruikt voor de gestelde steekpartij. Niet valt uit te sluiten dat aangever zelf met messen liep.
Subsidiair is aangevoerd dat vrijspraak moet volgen, omdat er geen sprake is van opzet op de dood van de aangever of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Opzet is er ook niet in voorwaardelijke zin. De wijze waarop het letsel is toegebracht en de aard daarvan, zijn onvoldoende duidelijk.
4.1.2.
Beoordeling
Niet ter discussie staat dat het tenlastegelegde feit heeft plaatsgevonden in (de directe nabijheid van) het portiek/beneden bij de woning van de dochter van de verdachte.
Uit het dossier volgt dat de dochter van de verdachte op 16 februari 2025 bij haar thuiskomst rond 15.00 uur de verdachte in huis aantrof. De dochter heeft de verdachte vlak daarna haar huis uit gestuurd, waarna hij naar beneden is gegaan. Na enige tijd is de verdachte weer terug in die woning gekomen.
Na ontvangst van een 112-melding van een steekpartij om circa 15.29 uur zijn verbalisanten rond 15:32 uur ter plaatse gekomen en hebben de aangever beneden aangetroffen. De verdachte was toen ook beneden. Aangever wees direct de verdachte aan als degene die hem zou hebben gestoken met een mes. Aangever bleek wonden te hebben in zijn zij en borst.
De rechtbank volgt de verdachte niet in zijn lezing dat hij pas (voor de tweede keer) naar beneden is gegaan nadat de steekpartij zou hebben plaatsgevonden, zodat hij niet degene kan zijn die dit heeft gedaan. Niet precies duidelijk is hoe laat de aangever is gestoken. De rechtbank gaat er vanuit dat dit om iets voor 15.29 uur is geweest. Dit is namelijk het moment dat de verbalisanten de 112-melding hebben ontvangen, en aangever heeft verklaard dat hij meteen nadat hij was gestoken 112 heeft gebeld. De camerabeelden die zich in het dossier bevinden tonen geen integrale continue registratie van de tijd en gebeurtenissen in deze periode. Van een periode van ongeveer 8 minuten (tussen 15.21 en 15.29.23 uur), voorafgaande aan de melding zijn geen beelden in het dossier beschikbaar. Deze periode laat voldoende tijd om tussen woning en het portiek beneden heen en weer te lopen en het feit te plegen. Dat de verdachte in deze periode inderdaad (nog) een keer naar beneden is gelopen, volgt uit de andere bewijsmiddelen. Camerabeelden tonen dat aangever om 15.20.48 uur en de dochter van de verdachte om 15.21 uur naar beneden zijn gelopen. De dochter van de verdachte heeft verklaard dat zij op enig moment getuige was van een confrontatie tussen aangever en de verdachte, waarbij zij aangever tegen haar hoorde zeggen dat zij het mes moest pakken. Aangever heeft verklaard dat de dochter van de verdachte naar beneden is gelopen toen zij hoorde dat het uit de hand liep. De verklaringen van de dochter en de aangever zijn, anders dan de verdediging stelt, niet in strijd met de beschikbare camerabeelden. Deze zijn bruikbaar voor het bewijs.
Gelet hierop is bewezen dat er op de tenlastegelegde datum en plaats op enig tijdstip een confrontatie is geweest tussen de verdachte en aangever, waarbij de verdachte een mes heeft gebruikt om aangever meermalen te steken in de zij en borst.
De borst en zij zijn kwetsbare delen van het lichaam, waarin zich vitale organen bevinden, zoals het hart. Naar het oordeel van de rechtbank moet de kans dat door de stekende beweging met het mes in de richting van de zij en borst van de aangever, dodelijk letsel zou zijn toegebracht, als aanmerkelijk worden beschouwd. De verdachte heeft door zo met het mes te steken deze kans ook bewust aanvaard. Er is dus in ieder geval sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever. Dat de uiteindelijke verwondingen relatief beperkt zijn gebleven, doet daar niet aan af. Dat niet duidelijk is geworden met welk mes is gestoken, acht de rechtbank niet van belang.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is daarom dat de verdachte de aangever meermalen met een mes in de zij en borst heeft gestoken, hetgeen onder deze omstandigheden poging tot doodslag oplevert.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 16 februari 2025 te Schiedam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk
van het leven te beroven die [slachtoffer] meermaals met een mes in
de zij
enborst heeft gestoken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft geprobeerd om de vriend van zijn dochter dood te steken door meermalen met een mes in zijn borst en zij te steken. Daarmee heeft de verdachte bewust het risico genomen dat de aangever zijn kostbaarste bezit, zijn leven, verliest. De omstandigheid dat de lichamelijke gevolgen voor aangever relatief beperkt zijn gebleven, is een geluk dat niet aan de verdachte is te danken.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 mei 2025 volgt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare (gewelds)feiten, waaronder poging doodslag, en dat hij zich nog in een proeftijd bevond.
7.3.2.
Rapportage
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 mei 2025. Dit rapport houdt het volgende in. De verdachte heeft in het verleden psychoses gehad, veroorzaakt door zijn alcohol- en cocaïnegebruik. Hij zou inmiddels een jaar gestopt zijn met het gebruik van cocaïne. Hij drinkt nog wel dagelijks alcohol. Er zijn geen beschermende factoren. De verdachte beschikt niet over stabiele huisvesting, inkomen of dagbesteding en heeft schulden. De verdachte heeft de hulpverlening enkele jaren gemeden. Hij staat nu wel open voor hulp en ondersteuning. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Het advies is om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank ook gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Net als de reclassering vindt de rechtbank begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk. Daarom wordt een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opgelegd, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend acht de rechtbank, evenals de officier van justitie, een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 17 september 2024 van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, met parketnummer 16-196548-24, is de verdachte ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken, veroordeeld voor zover van belang tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 2 oktober 2024.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, nu vrijspraak is bepleit en er dus geen sprake is van overtreding van de voorwaarden.
8.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd melden bij [GGZ] op het [adres] te [plaats] en blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde zal zich laten behandelen door een GGZ instelling of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start indien de reclassering dit noodzakelijk acht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
3. de veroordeelde zal verblijven bij " [instelling] " of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start z.s.m. na het ingaan van de proeftijd. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. de veroordeelde zal zich inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
5. de veroordeelde zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Hij geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
6. de veroordeelde zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en cocaïne om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 17 september 2024 van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, met parketnummer 16-196548-24, aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van
4 (vier) weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. J.F. Koekebakker en L. Postma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van Driel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 16 juni 2025.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 16 februari 2025 te Schiedam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven, in elk geval zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer] meermaals met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in
de zij, borst en/of buik, althans het lichaam heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1
Wetboek van Strafrecht )