In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin [eiseres] [plaats 1] tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een vordering heeft ingesteld wegens beroepsfouten van [gedaagde sub 1], de advocaat van [eiseres]. De kern van de zaak draait om de vraag of [gedaagde sub 1] beroepsfouten heeft gemaakt door niet tijdig te verzoeken om verlenging van een termijn zoals bedoeld in artikel 58 Fw, wat heeft geleid tot schade voor [eiseres]. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde sub 1] inderdaad een beroepsfout heeft gemaakt, maar dat er geen causaal verband is tussen deze fout en de gestelde schade van [eiseres]. De rechtbank wijst de vordering van [eiseres] af en veroordeelt haar in de proceskosten van gedaagden. De uitspraak is gebaseerd op de feiten dat [gedaagde sub 1] jarenlang als advocaat voor [eiseres] heeft gewerkt en betrokken was bij het insolventietraject van het concern waartoe [eiseres] behoort. De rechtbank concludeert dat, hoewel er een beroepsfout is vastgesteld, de schade niet is veroorzaakt door deze fout, omdat de termijn niet verlengd zou zijn, zelfs als [gedaagde sub 1] tijdig om verlenging had verzocht.