ECLI:NL:RBROT:2025:7568

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
FT RK 25/814 – FT RK 25/815
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing moratoriumverzoek in faillissementsprocedure met betrekking tot huurwoning

In deze zaak heeft verzoekster op 20 mei 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 16 juni 2025 bepaald. Tijdens de zitting is gebleken dat verzoekster, die een WIA-uitkering ontvangt van ongeveer € 2.000 per maand, in staat is om de lopende huurtermijnen van € 716,48 te voldoen. De schuldhulpverlening is op korte termijn opgestart, wat de rechtbank als positief heeft beoordeeld. Verweerster, die de huurwoning verhuurt, heeft bevestigd dat de huurtermijnen over de maanden maart tot en met juni 2025 zijn voldaan en heeft aangegeven bereid te zijn om samen met verzoekster naar een constructieve oplossing te zoeken voor haar schulden.

De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoekster een vonnis van 9 april 2025 heeft overgelegd waarin ontruiming van haar woning is bevolen, heeft de rechtbank geoordeeld dat er inderdaad sprake is van een bedreigende situatie. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven wonen en het minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, zwaarder laten wegen dan de belangen van verweerster, die het vonnis van 9 april 2025 ten uitvoer wil leggen. De rechtbank heeft daarom de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, mits de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 23 juni 2025
[verzoekster],
wonende te [adres 1]
[postcode] [woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 20 mei 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 20 mei 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 16 juni 2025.
Ter zitting van 16 juni 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw D. Kaya, werkzaam bij Geldplein (hierna: schuldhulpverlening);
  • [naam], werkzaam bij Stichting Woonstad Rotterdam (hierna: verweerster);
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 april 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster inkomsten heeft uit een WIA-uitkering van ca. € 2.000,-- per maand. Daarnaast ontvangt zij huurtoeslag. Deze inkomsten zijn voldoende om de lopende huurtermijnen van € 716.48 per maand te voldoen. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat verzoekster bezig is met het verzamelen van gegevens. De verwachting is dat schulddienstverlening voor 1 augustus 2025 zal worden opgestart. Ook zal worden onderzocht of de huurtoeslag in verhouding staat tot de inkomsten. De lopende huurtermijnen over de maanden maart, april, mei en juni 2025 zijn voldaan. Verzoekster wenst een oplossing voor haar schulden.

3.Het verweer

Verweerster heeft ter zitting verklaard dat de huurtermijnen over de maanden, maart, april, mei en juni 2025 door middel van automatische incasso zijn betaald. Verweerster is blij te horen dat schuldhulpverlening wordt opgestart. Verweerster stelt dat het hier niet moet gaan om het treffen van een betalingsregeling, maar om een constructieve oplossing van de schulden die verzoekster daadwerkelijk helpt. Verweerster is bereid verzoekster hiertoe de kans te bieden.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 april 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 28 april 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 3 juni 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 9 april 2025 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft inkomsten uit een WIA-uitkering van circa € 2.000,-- per maand. Deze inkomsten zijn voldoende om de lopende huurtermijnen te voldoen. De huurtermijnen over de maanden maart, april, mei en juni 2025 zijn voldaan. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat het de verwachting is dat de schulddienstverlening voor 1 augustus 2025 zal zijn opgestart. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 9 april 2025 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan [adres 2], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 20 mei 2025;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2025.