ECLI:NL:RBROT:2025:7573

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 juni 2025
Zaaknummer
11625311 VZ VERZ 25-2260
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van opvolgend werkgeverschap en transitievergoeding in een arbeidsgeschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster] en SDW Leerwerkbedrijf B.V. over de transitievergoeding. [verzoekster] stelt dat bij de berekening van haar recht op transitievergoeding niet alleen haar dienstverband bij SDW, maar ook haar eerdere dienstverband bij SDW Deta B.V. moet worden meegeteld. SDW betwist dit en stelt dat de transitievergoeding alleen berekend moet worden over de periode van haar dienstverband bij SDW, dat begon op 1 juli 2008.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat SDW moet worden aangemerkt als opvolgend werkgever van Deta. Dit oordeel is gebaseerd op de wetgeving die bepaalt dat voorafgaande arbeidsovereenkomsten tussen dezelfde partijen, die elkaar met tussenpozen van maximaal zes maanden hebben opgevolgd, samengeteld moeten worden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkzaamheden van [verzoekster] bij Deta en SDW wezenlijk gelijk zijn en dat er voldoende banden bestaan tussen de twee werkgevers, aangezien zij onder hetzelfde concern vallen en door dezelfde bestuurder worden aangestuurd.

De kantonrechter heeft [verzoekster] in het gelijk gesteld en SDW veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 20.577,76, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Ook zijn de proceskosten aan de zijde van [verzoekster] toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat SDW onmiddellijk moet voldoen aan de betalingsverplichtingen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11625311 VZ VERZ 25-2260
datum uitspraak: 28 mei 2025
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. M. Voogt,
tegen
SDW Leerwerkbedrijf B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
vertegenwoordigd door: mevrouw [persoon A] , [naam functie] van verweerster.
De partijen worden hierna ‘ [verzoekster] ’ en ‘SDW’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van [verzoekster] (ontvangen op 1 april 2025), met producties;
  • de exploten van 7 mei 2025, waarin SDW en haar bestuurder zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 15 mei 2025;
  • de pleitaantekeningen van [persoon A] , met bijlagen;
  • het e-mailbericht van 26 mei 2025 van mr. Voogt.
1.2.
Tijdens de zitting die op 6 mei 2025 om 13.30 uur stond gepland is namens SDW niemand verschenen. De kantonrechter heeft een nieuwe datum bepaald en [verzoekster] verzocht om SDW per exploot op te roepen voor de zitting van 15 mei 2025.
1.3.
Op 15 mei 2025 is de zaak besproken. Daarbij waren aanwezig: [verzoekster] , vergezeld van haar dochter, met mr. M. Voogt en namens SDW mevrouw [persoon A] .

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
De zaak gaat over de transitievergoeding die SDW aan [verzoekster] moet betalen. Volgens [verzoekster] moet bij het vaststellen van haar recht op de transitievergoeding en de hoogte daarvan, niet alleen rekening worden gehouden met haar dienstverband bij SDW, maar ook met het dienstverband dat zij had bij de vorige werkgever SDW Deta B.V (hierna: Deta). SDW is het hier niet mee eens. De kantonrechter geeft [verzoekster] gelijk en veroordeelt SDW tot betaling van € 20.577,76 bruto aan transitievergoeding vermeerderd met de wettelijke rente. Ook wordt SDW veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. Hierna zal worden uitgelegd waarom.
SDW is een transitievergoeding verschuldigd
2.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat SDW aan [verzoekster] een transitievergoeding moet betalen. Partijen verschillen echter van mening over de vraag over welke periode de transitievergoeding moet worden berekend. Volgens [verzoekster] moet ook de periode dat zij werkzaam was bij Deta van 1 juli 2006 tot en met 30 juni 2008 worden meegeteld omdat er sprake is van opvolgend werkgeverschap. Volgens SDW telt het dienstverband bij Deta niet mee en moet de transitievergoeding worden berekend over de periode vanaf 1 juli 2008. Om de periode vast te stellen waarover de transitievergoeding moet worden berekend, moet worden beoordeeld of er sprake is van opvolgend werkgeverschap.
Is er sprake van opvolgend werkgeverschap?
2.3.
De kantonrechter is van oordeel dat SDW moet worden aangemerkt als opvolgend werkgever van Deta. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.4.
In de wet is bepaald, voor zover hier van belang, dat voor de berekening van de duur van de arbeidsovereenkomst een of meer voorafgaande arbeidsovereenkomsten tussen dezelfde partijen, die elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd, worden samengeteld. De vorige zin is eveneens van toepassing indien de werknemer achtereenvolgens in dienst is geweest bij verschillende werkgevers die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid en geschiktheid van de werknemer, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn (artikel 7:673 lid 4 sub b BW).
2.5.
Vóór 1 juli 2015 gold ten aanzien van de beoordeling of sprake was van een opvolgend werkgever (onder meer) het ‘zodanige banden-criterium’ (HR 11 mei 2021, ECLI:NL:HR2012:BV9603 van Tuinen/Wolters). Dit criterium is met inwerkingtreding van de WWZ op 1 juli 2015 komen te vervallen, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de vraag van opvolgend werkgeverschap in geval van indiensttreding vóór 1 juli 2015 moet worden beantwoord aan de hand van het oude recht (HR 17 november 2017 ECLI:NL:HR:2017:2905).
2.6.
Gelet hierop zal de kantonrechter de vraag van opvolgend werkgeverschap in het kader van de berekening van de transitievergoeding beoordelen met inachtneming van het vóór 1 juli 2015 geldende recht. Dat betekent dat er pas sprake kan zijn van opvolgend werkgeverschap indien de nieuwe overeenkomst wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden eist als de vorige overeenkomst en er tussen de voorgaande werkgevers zodanige banden bestonden dat gezegd kan worden dat het inzicht in de hoedanigheid en het functioneren van de werknemer kan worden toegerekend aan de opvolgende werkgever.
2.7.
Vast staat dat [verzoekster] per 1 juli 2006 bij Deta in dienst is getreden in de functie van medewerkster bedrijfsbureau in het kader van een leer-werk-traject. [verzoekster] heeft zich volgens de toelichting van SDW op de zitting in deze functie goed ontwikkeld, zodanig dat zij per 1 juli 2008 een reguliere functie bij SDW aangeboden heeft gekregen voor eveneens de functie medewerkster bedrijfsbureau. [verzoekster] heeft aangevoerd dat de werkzaamheden die zij bij Deta als medewerkster bedrijfsbureau heeft verricht inhoudelijk (nagenoeg) volledig gelijk zijn aan de werkzaamheden zie zij vanaf 1 juli 2008 voor SDW heeft verricht in de functie van medewerkster bedrijfsbureau. Dat zoals SDW tijdens de zitting heeft aangevoerd voor de functie in het leer-werk-traject bij Deta andere (lagere) eisen gelden dan voor de functie bij SDW heeft SDW onvoldoende onderbouwd. De omstandigheden dat de functie bij Deta een gesubsidieerde functie betrof, voor mensen die uit een achterstands- en/of werkeloosheidssituatie komen, met een andere beloning, een andere cao, andere arbeidsvoorwaarden en Deta tot een andere branche behoort dan SDW hebben niet tot gevolg dat moet worden geoordeeld dat de werkzaamheden die [verzoekster] bij Deta heeft verricht niet wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden vereisen als de werkzaamheden bij SDW. Omdat moet worden geoordeeld dat de functie bij SDW wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden eist als de functie bij Deta is aan het eerste vereiste voldaan. Voorts is voldoende komen vast te staan dat tussen Deta en SDW zodanige banden bestonden dat gezegd kan worden dat het inzicht in de hoedanigheid en het functioneren van [verzoekster] kan worden toegerekend aan SDW. SDW en Deta zijn onderdeel van hetzelfde concern en worden bestuurd door een en dezelfde (feitelijk) bestuurder. Dat er inzicht in de hoedanigheid en het functioneren van [verzoekster] bestond kan worden afgeleid uit het feit dat SDW, zoals SDW op de zitting heeft toegelicht, gelet op de goede ontwikkeling van [verzoekster] aan [verzoekster] een functie heeft aangeboden. SDW was aldus op de hoogt van de hoedanigheid en het functioneren van [verzoekster] .
SDW moet een transitievergoeding van € 20.577,76 betalen
2.8.
Omdat sprake is van opvolgend werkgeverschap moet bij de berekening van de transitievergoeding rekening worden gehouden met de periode dat [verzoekster] bij Deta werkzaam was. Tussen partijen is verder niet in geschil dat [verzoekster] op 31 januari 2025 uit dienst is getreden. Omdat de arbeidsovereenkomst eindigt aan het einde van de laatste dag van de looptijd, is 31 januari 2025 de laatste werkdag (HR 5 februari 2021 ECLI:HR:2021:188). Voor de berekening van de transitievergoeding moet daarom worden uitgegaan van de periode 1 juli 2006 tot en met 31 januari 2025. [verzoekster] heeft aldus aanspraak op een transitievergoeding over 18 jaar en 7 maanden. Volgens de berekening van [verzoekster] bedraagt de transitievergoeding in dat geval € 20.577,76. SDW heeft dit niet betwist. SDW zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
SDW moet de wettelijke rente over de transitievergoeding betalen
2.9.
[verzoekster] heeft wettelijke rente gevorderd over de transitievergoeding vanaf de datum van opeisbaarheid. SDW is op grond van de wet verplicht om wettelijke rente over de transitievergoeding te betalen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 6:119 en 7:686a lid 1 BW). De wettelijke rente zal dus worden toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
SDW moet buitengerechtelijke kosten betalen
2.10.
[verzoekster] heeft een bedrag van € 980,78 aan buitengerechtelijke kosten gevorderd. Aan de vereisten voor toewijzing van de buitengerechtelijke kosten is voldaan.
SDW moet de proceskosten betalen
2.11.
De proceskosten komen voor rekening van SDW omdat zij ongelijk krijgt. Bij de begroting van de proceskosten zijn de beslagkosten gelet op het e-mailbericht van 26 mei 2025 van de gemachtigde van [verzoekster] buitenbeschouwing gelaten. De kantonrechter begroot de kosten die SDW aan [verzoekster] moet betalen op € 90,- aan griffierecht, € 298,04 aan explootkosten, € 543,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.066,04. Hier kan nog een bedrag bij komen als deze beschikking wordt betekend.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.12.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt SDW om binnen zeven dagen na dagtekening van deze beschikking aan [verzoekster] een transitievergoeding van € 20.577,76 bruto te betalen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt SDW om binnen zeven dagen na dagtekening van deze beschikking aan [verzoekster] € 980,78 aan buitengerechtelijke kosten te betalen;
3.3.
veroordeelt SDW in de proceskosten, die aan de kant van SDW worden begroot op € 1.066,04;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
754