ECLI:NL:RBROT:2025:7620

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
11384983 CV EXPL 24-27329
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing door Stad Antwerpen wegens leegstand van onroerend goed

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stad Antwerpen en een gedaagde, die zelf procedeert. Stad Antwerpen heeft belastingaanslagen opgelegd voor een pand dat langdurig leegstond. De gedaagde heeft deze aanslagen niet volledig betaald en is het niet eens met de opgelegde belasting, omdat zij stelt dat er slechts sprake is van één woning en dat het pand noodgedwongen leegstond. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de belastingaanslagen onherroepelijk zijn geworden, omdat de gedaagde geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en schepenen van Stad Antwerpen. De kantonrechter oordeelt dat Stad Antwerpen in redelijkheid heeft kunnen besluiten om belasting te heffen voor het pand, aangezien het in 2019 leegstond. De gedaagde wordt veroordeeld om het resterende bedrag van de belastingaanslagen, inclusief rente en kosten, aan Stad Antwerpen te betalen. De proceskosten komen voor rekening van de gedaagde, die grotendeels ongelijk heeft gekregen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11384983 CV EXPL 24-27329
datum uitspraak: 27 juni 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stad Antwerpen,
vestigingsplaats: Antwerpen,
eiseres,
gemachtigde: mr. L.M. Geboers en mr. S. Bonapart,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Stad Antwerpen’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 16 oktober 2024, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord van [gedaagde], met bijlagen;
  • de brief van 25 november 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Op 27 mei 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren namens Stad Antwerpen mr. L.M. Geboers en mr. S. Bonapart aanwezig. Ook [gedaagde] was aanwezig, tezamen met haar broer, [naam].

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
Stad Antwerpen voert een beleid tegen verwaarlozing en leegstand van gebouwen in haar gemeente. Een onderdeel van dat beleid is dat Stad Antwerpen belasting heft voor woningen of gebouwen waarbij er sprake is van langdurige leegstand of verwaarlozing in het onderhoud. Stad Antwerpen heeft om die reden voor het jaar 2019 een vijftal belastingaanslagen voor het pand aan [adres] aan [gedaagde] gestuurd van in totaal € 20.416,65. Die aanslagen heeft [gedaagde] niet (volledig) betaald. Daarom eist Stad Antwerpen in deze procedure dat [gedaagde] veroordeeld wordt het hiervoor genoemde bedrag met rente en kosten – in totaal € 22.405,10 – aan haar te betalen.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de eis van Stad Antwerpen. Volgens [gedaagde] is er ten onrechte belasting opgelegd voor meerdere woningen, maar is er op [adres] slechts sprake van één woning. [gedaagde] stelt dat het pand anderhalf tot twee jaar noodgedwongen leeg heeft gestaan voordat zij het in november 2020 verkocht heeft. [gedaagde] voert aan dat zij bezwaar gemaakt heeft tegen de belastingaanslagen, maar dat dit bezwaar is afgewezen. [gedaagde] is vervolgens niet meer in beroep gegaan omdat zij daarvoor geen geld had. Ten slotte stelt [gedaagde] dat er ook nu nog sprake is van betalingsonmacht.
2.3.
De uitkomst is dat [gedaagde] het resterende bedrag van de belastingaanslagen, met rente, aan Stad Antwerpen moet betalen. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
De belastingaanslagen zijn onherroepelijk geworden
2.4.
Vooropgesteld wordt dat de belastingaanslagen door Stad Antwerpen geheven worden op grond van het bij een besluit van de Gemeenteraad aangenomen Belastingreglement. Niet in geschil is dat bij het heffen van deze belasting sprake is van een besluit van een bestuursorgaan. Tegen de opgelegde belastingaanslagen staat een bestuursrechtelijke rechtsgang open, hetgeen ook blijkt uit de begeleidende tekst in de aan [gedaagde] verzonden belastingaanslagen.
2.5.
Uit hetgeen ter zitting door partijen is verklaard en uit de door hen overgelegde stukken volgt dat [gedaagde] op 24 april 2019 een bezwaarschrift tegen de belastingaanslagen over het jaar 2019 heeft ingediend bij het college van burgemeester en schepenen van Stad Antwerpen. In dat bezwaarschrift heeft [gedaagde], net als in onderhavige procedure, (onder meer) aangevoerd dat er ten onrechte belasting is opgelegd voor meerdere woningen, terwijl er volgens [gedaagde] slechts sprake is van één woning. Daarnaast blijkt uit de stukken dat het college van burgemeester en schepenen het bezwaarschrift van [gedaagde] op een zitting van
5 juli 2019 inhoudelijk heeft behandeld en het bezwaar van [gedaagde] gemotiveerd heeft afgewezen. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [gedaagde] tegen deze beslissing op bezwaar in beroep had kunnen gaan bij de rechtbank van eerste aanleg in België, maar dat zij van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. [gedaagde] heeft daarover tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij heeft afgezien van het instellen van beroep, omdat zij daarvoor geen geld had.
2.6.
Omdat [gedaagde] niet in beroep is gegaan tegen de beslissing op bezwaar, staat naar het oordeel van de kantonrechter vast dat de belastingaanslagen definitief en onherroepelijk zijn geworden en daarom hebben zij formele rechtskracht gekregen. Uit de overgelegde correspondentie leidt de kantonrechter af dat [gedaagde] op 7 oktober 2021 nogmaals een bezwaarschrift tegen (onder andere) de betreffende aanslagen heeft ingediend. In reactie daarop heeft Stad Antwerpen per e-mail van 22 oktober 2021 aan (de broer van) [gedaagde] medegedeeld dat er in het verleden al een bezwaarschrift tegen deze aanslagen is ingediend en dat daarop al een beslissing is genomen door het college van burgemeester en schepenen. Daarnaast heeft Stad Antwerpen ook in die e-mail al aan [gedaagde] medegedeeld dat de aanslagen definitief zijn geworden, omdat [gedaagde] geen beroep meer heeft ingesteld.
2.7.
Omdat de belastingaanslagen onherroepelijk zijn, kan de kantonrechter de aanslagen en het door [gedaagde] in onderhavige procedure gevoerde verweer daartegen in dit geval niet meer inhoudelijk beoordelen, maar kan zij de verschuldigdheid ervan slechts marginaal toetsen. Dat betekent dat zij alleen kan toetsen of Stad Antwerpen in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de belastingaanslagen aan [gedaagde] op te leggen. De kantonrechter oordeelt dat dat het geval is. Partijen zijn het er namelijk over eens dat het pand aan [adres] in het jaar 2019 leeg stond. Dat betekent dat Stad Antwerpen op grond van de geldende Belastingreglement in beginsel in redelijkheid heeft kunnen besluiten over te gaan tot het heffen van belasting voor het betreffende pand. Zij heeft vervolgens in de belastingaanslagen op voldoende duidelijke wijze uiteengezet waarom de belasting wordt opgelegd en hoe zij de hoogte van de belasting heeft vastgesteld.
[gedaagde] moet nog € 18.134,27 aan Stad Antwerpen betalen
2.8.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] de opgelegde belasting over het jaar 2019 van in totaal € 20.416,65 aan Stad Antwerpen moet betalen, alsmede de door haar niet betwiste kosten van het aan haar opgelegde dwangschrift ad € 30,-. Dat er op dit moment sprake is van betalingsonmacht aan de zijde van [gedaagde] maakt dit niet anders. Dergelijke persoonlijke omstandigheden – hoe vervelend deze voor [gedaagde] ook moge zijn – komen voor haar eigen rekening en risico en ontslaan haar niet van haar betalingsverplichting.
2.9.
Vast staat dat [gedaagde], voordat Stad Antwerpen haar vordering ter incasso uit handen had gegeven, al een bedrag van € 2.312,38 heeft betaald. Daarom wordt [gedaagde] veroordeeld nog een bedrag van € 18.134,27 (€ 20.446,65 -/- € 2.312,38) aan Stad Antwerpen te betalen.
[gedaagde] moet rente betalen
2.10.
[gedaagde] zal ook veroordeeld worden om rente te betalen, omdat Stad Antwerpen genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist. Hoewel Stad Antwerpen in het petitum van de dagvaarding de Belgische wettelijke consumentenrente heeft gevorderd, volgt uit het lichaam van de dagvaarding en hetgeen Stad Antwerpen daarover ter zitting heeft verklaard dat zij op grond van de gemeentelijke bepalingen slechts aanspraak maakt op een (lagere) rente van 4% over het verschuldigde. Uit de dagvaarding kan echter niet worden afgeleid of Stad Antwerpen bij de berekening van de hoogte van de rente tot en met 24 september 2024 rekening heeft gehouden met die (lagere) rente van 4% of dat zij daarbij toch is uitgegaan van de Belgische wettelijke consumentenrente. Om die reden wordt de rente, rekening houdend met de in de facturen vermelde uiterste betaaldatum, toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.11.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan Stad Antwerpen moet betalen op € 113,54 aan dagvaardingskosten, € 1.409,- aan griffierecht, € 1.086,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 543,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 2.743,54. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Stad Antwerpen dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Stad Antwerpen te betalen € 18.134,27 met een rente van 4% over € 20.446,65 vanaf 27 mei 2019 tot 19 november 2020 en over € 18.134,27 vanaf 19 november 2020 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Stad Antwerpen worden begroot op € 2.743,54;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
44487