ECLI:NL:RBROT:2025:7632

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
FT RK 25/607 – FT RK 25/608
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening in het kader van schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker had op 14 april 2025 een verzoekschrift ingediend, waarin hij vroeg om een moratorium om te voorkomen dat zijn verhuurder, verweerder, over zou gaan tot ontruiming van zijn woning. Verzoeker is echter tweemaal niet ter zitting verschenen, ondanks dat hij daartoe was opgeroepen. Tijdens de zittingen op 14 mei en 16 juni 2025 heeft de rechtbank vastgesteld dat verzoeker geen hulp wenst bij het oplossen van zijn schulden en dat hij geen enkele huur heeft betaald sinds 1 januari 2024. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat verzoeker zich niet aan zijn verplichtingen houdt en dat er geen aanwijzingen zijn dat verzoeker hulp heeft ingeschakeld voor zijn schulden. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een bedreigende situatie voor verzoeker, maar dat het belang van verweerder om het vonnis tot ontruiming uit te voeren zwaarder weegt. Daarom is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Verzoeker kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen indien nodig.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 23 juni 2025
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 14 april 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 14 april 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 14 mei 2025. Ter zitting van 14 mei 2025 is verzoeker niet verschenen. Schuldhulpverlening heeft bij e-mailbericht van 14 mei 2025 laten weten dat verzoeker geen hulp wenst bij het oplossen van zijn schulden. Schuldhulpverlening heeft aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoekschrift vervolgens bepaald op 16 juni 2025.
Ter zitting van 16 juni 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • [naam], verhuurder (hierna: verweerder);
  • mr. drs. P.A. Visser, advocaat van verhuurder.
Verzoeker en schuldhulpverlening zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
Mr. drs. P.A. Visser heeft namens verweerder ter zitting spreekaantekeningen overgelegd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerder te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 december 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Noch verzoeker, noch schuldhulpverlening is ter zitting verschenen om het verzoek mondeling toe te lichten.

3.Het verweer

Verweerder heeft ter zitting spreekaantekeningen overgelegd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen. Verzoeker heeft sinds 1 januari 2024 geen enkel bedrag aan huur meer betaald, terwijl verweerder wel de nodige kosten heeft moeten maken. Wel heeft een vriendin van verzoeker contact opgenomen met verweerder met het verzoek een verhuurdersverklaring af te geven. Verzoeker wenst klaarblijkelijk elders een woonruimte te huren. Wanneer verweerder zich wendt tot verzoeker, wordt hij zeer onheus bejegend. Op geen enkele wijze lijkt verzoeker zich te realiseren dat hij verplichtingen jegens verweerder dient na te komen. Bovendien wijst niets erop dat verzoeker hulp heeft ingeschakeld, noch voor zijn schulden, noch anderszins.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 december 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 11 maart 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerder op 15 april 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerder anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerder bestaat erin dat hij het vonnis van 9 december 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verweerder heeft naar zeggen van verweerder sinds 1 januari 2024 geen enkel bedrag aan huur betaald. Daarnaast heeft schuldhulpverlening bij e-mailbericht van 14 mei 2025 aan de rechtbank laten weten dat verzoeker geen hulp wenst bij een oplossing voor zijn schulden. Bovendien is noch verzoeker, noch schuldhulpverlening ter zitting verschenen om het verzoek nader toe te lichten. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerder zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoeker. De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2025.