ECLI:NL:RBROT:2025:7635

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
FT RK 25/774 – FT RK 25/775
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratoriumverzoek in het kader van een huurgeschil met betrekking tot een ontruimingsvonnis

In deze zaak heeft verzoekster op 13 mei 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b van de Faillissementswet, waarin zij vroeg om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft op 16 juni 2025 de behandeling van het verzoekschrift bepaald en op 23 juni 2025 uitspraak gedaan. Verzoekster, die in financiële problemen verkeert, heeft verklaard dat zij inkomsten uit arbeid heeft en dat haar huurtermijnen voor mei en juni 2025 zijn voldaan. Verweerster, vertegenwoordigd door een advocaat, heeft echter betoogd dat verzoekster haar betalingsverplichtingen niet nakomt en dat er geen vertrouwen is dat de huurtermijnen tijdig zullen worden voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien er een ontruimingsvonnis van 5 januari 2024 is en verweerster heeft aangekondigd tot ontruiming over te gaan. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven, zwaarder laten wegen dan die van verweerster. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, mits verzoekster haar huurtermijnen tijdig blijft voldoen. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 23 juni 2025
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 13 mei 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 16 mei 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 16 juni 2025.
Ter zitting van 16 juni 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mr. D.A. IJpelaar, advocaat van verzoekster;
  • mr. E.L.B. Hundscheidt, werkzaam bij Gerechtsdeurwaarderskantoor Bazuin & Partners, namens Stichting Hef Wonen, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 januari 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij inkomsten uit arbeid heeft. Op deze inkomsten lag tot en met begin mei 2025 beslag. Kort na de aanmelding bij de gemeente op 8 mei 2025 is het beslag opgeheven. Verzoekster heeft een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. Haar netto inkomen bedraagt circa € 1.932,-- per maand. Daarnaast ontvangt zij een bedrag van
€ 309,-- per maand aan huurtoeslag. Deze inkomsten zijn voldoende om de lopende huurtermijnen te voldoen. De advocaat heeft ter zitting verklaard dat er op 23 mei 2025 twee maanden huur zijn voldaan. Deze betalingen hebben betrekking op de maanden mei en juni 2025. Verder heeft de advocaat verklaard dat het schuldhulpverleningstraject nog dient te worden opgestart. Verzoekster heeft op vrijdag 20 juni 2025 een afspraak bij de gemeente, waarbij tevens een beschermingsbewindvoerder aanwezig zal zijn. Het ligt in de bedoeling beschermingsbewind aan te vragen. Ten slotte heeft verzoekster meegedeeld dat zij mogelijk slachtoffer is van de toeslagenaffaire. Zij is met de belastingdienst in overleg.

3.Het verweer

Verweerster stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen. Sinds mei 2023 geeft verzoekster al aan dat zij open staat voor hulp. De lopende huurtermijnen worden niet betaald. Tijdens de bij de kantonrechter aanhangige procedure zijn afspraken gemaakt, die in een vaststellingsovereenkomst zijn vastgelegd. De gemaakte afspraken is verzoekster met hangen en wurgen nagekomen tot november 2024. De betalingsregeling is vervolgens verlaagd van € 200,-- naar € 100,-- per maand. Ook deze betalingsregeling is niet nagekomen. Verzoekster doet steeds beloftes en toezeggingen die zij op geen enkele wijze nakomt. Verweerster heeft er geen vertrouwen in dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden voldaan.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 januari 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 23 april 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 20 mei 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 5 januari 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Het beslag op het inkomen is met ingang van mei 2025 opgeheven. Het netto inkomen van verzoekster bedraagt circa € 1.932,-- per maand. Daarnaast ontvangt zij huurtoeslag voor een bedrag van € 309,-- per maand. Deze inkomsten zijn voldoende om de lopende huurtermijnen te voldoen. De huurtermijnen over de maanden mei en juni 2025 zijn voldaan. De advocaat van verzoekster heeft ter zitting verklaard dat verzoekster overweegt beschermingsbewind aan te vragen. Zij heeft hiervoor op korte termijn een gesprek bij de gemeente. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 5 januari 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 16 mei 2025;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2025.