ECLI:NL:RBROT:2025:7658

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
C/10/700091 / KG ZA 25-473
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot de woning en teruggave van persoonlijke bezittingen in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiseres een kort geding aangespannen tegen gedaagde met als doel toegang te verkrijgen tot de woning en de teruggave van haar persoonlijke bezittingen. Eiseres verblijft sinds november 2024 in de woning, terwijl gedaagde de huurder is. De vorderingen van eiseres zijn onderverdeeld in primaire en subsidiaire vorderingen. De primaire vorderingen, die gericht zijn op het verkrijgen van toegang tot de woning, zijn afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor een geldige onderhuurconstructie, waardoor eiseres geen recht heeft op toegang tot de woning. De subsidiaire vordering tot teruggave van persoonlijke bezittingen is echter toegewezen, omdat eiseres een spoedeisend belang heeft bij het terugkrijgen van haar spullen. Gedaagde heeft geen bezwaar gemaakt tegen de teruggave van de bezittingen. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat gedaagde binnen een week na betekening van het vonnis de bezittingen aan eiseres moet teruggeven, met een dwangsom van € 100,- per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 2.500,-. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/700091 / KG ZA 25-473
Vonnis in kort geding van 25 juni 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. S. Kara te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.P. Kloppenburg te Rotterdam.
Partijen worden [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 mei 2025 met 7 producties
  • productie 8 van [eiseres]
  • producties 9 tot en met 21 van [eiseres]
  • de conclusie van antwoord met 7 producties
  • de mondelinge behandeling gehouden op 11 juni 2025.
1.2.
Op 15 juni 2025 is ter griffie ingekomen een e-mailbericht van [gedaagde] , waarin zij vraagt om het vonnis aan te houden en haar de gelegenheid te bieden om op de producties 9 tot en met 21 van [eiseres] te reageren. Dat bericht heeft de voorzieningenrechter op grond van artikel 12.5 van het procesreglement buiten beschouwing gelaten. De griffie heeft deze beslissing op 16 juni 2025 aan de advocaten van partijen medegedeeld, met daarbij de mededeling dat de advocaat van [gedaagde] ter zitting, desgevraagd, heeft verklaard dat hij het niet nodig vindt om bij akte nader op de laatste producties van [eiseres] te reageren.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt van [woningstichting] de woning aan [adres] te [postcode] [plaats] . [gedaagde] staat op het adres van de woning ingeschreven.
2.2.
[eiseres] verblijft sinds 23 november 2024 (met een korte onderbreking) in de woning. Zij staat, met toestemming van [woningstichting] , op het adres van de woning ingeschreven. Zij werkt in de regio [plaats] .
2.3.
Partijen hebben in het kader van het verblijf van [eiseres] in de woning geen schriftelijke afspraken gemaakt.
2.4.
Vanaf april 2025 heeft [gedaagde] [eiseres] verzocht en ook gesommeerd om de woning te verlaten. Er hebben zich nadien verschillende incidenten tussen partijen voorgedaan. Op 9 mei 2025 heeft [gedaagde] de toegangssloten van de woning veranderd. Sindsdien kan [eiseres] de woning niet meer betreden en verblijft zij elders. De bezittingen van [eiseres] bevinden zich nog in de woning. [eiseres] heeft [gedaagde] meermaals gesommeerd haar toegang tot de woning te verschaffen. Daaraan heeft [gedaagde] geen gevolg gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te bevelen om [eiseres] onmiddellijke toegang te verlenen tot de woning en [eiseres] het huurgenot van de woning te verschaffen, door het verstrekken van een werkende sleutel en/of het terugplaatsen van de oude sloten, zodat [eiseres] weer in de woning kan wonen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] nalaat aan het bevel te voldoen, met een maximum van € 50.000,-, althans een bedrag dat UEA voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
[gedaagde] te veroordelen om zich te onthouden van iedere handeling die ertoe strekt [eiseres] opnieuw de toegang tot de woning te ontzeggen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 50.000,-, althans een bedrag dat UEA voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
[gedaagde] te veroordelen om onmiddellijke afgifte van de persoonlijke goederen van [eiseres] die [gedaagde] onder zich heeft, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 50.000,-, althans een bedrag dat UEA voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiseres] ten tijde van dit vonnis bij die voorzieningen een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat ter zitting duidelijk is geworden dat [eiseres] de vorderingen onder 1 en 2 bedoeld heeft in te stellen als primaire vorderingen en de vordering onder 3 als subsidiaire vordering. [gedaagde] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Gelet hierop en omdat de vordering onder 3 zonder cumulatie zinledig zou zijn, gaat de voorzieningenrechter in de beoordeling van de toegelichte bedoeling van [eiseres] uit.
Primaire vorderingen onder 1 en 2: toegang tot de woning
4.3.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van deze vorderingen. Tussen partijen is dit ook niet in geschil.
4.4.
De primaire vorderingen onder 1 en 2 worden afgewezen. Daartoe is het volgende van belang.
4.4.1.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat zij de woning via een onderhuurconstructie van [gedaagde] gehuurd heeft, terwijl [gedaagde] meent dat [eiseres] bij haar inwoont. Beide standpunten zijn op grond van het verhandelde ter zitting en de processtukken in enige mate verdedigbaar. Wie van partijen het gelijk aan haar zijde heeft is evenwel in dit kort geding niet voldoende aannemelijk geworden, zoals hierna zal blijken.
4.4.2.
Voor het standpunt van [eiseres] pleit dat uit producties 13, 14 en 16 (al dan niet na vertaling ter zitting door de aanwezige tolk) blijkt dat tussen partijen is gesproken over huur, (van de woning). [eiseres] heeft verder als productie 9 een verklaring van mevrouw [persoon A] overgelegd die op afstand van [eiseres] woont en werkt en daarmee als redelijk objectief kan worden aangemerkt. In die verklaring wordt de stelling van [eiseres] dat zij alleen in de woning verbleef, bevestigd. Dat heel goed van alleen bewoning sprake kan zijn geweest, kan worden afgeleid uit dezelfde producties 13, 14 en 16, waaruit blijkt dat [gedaagde] aan [eiseres] vraagt om screenshots te maken van de post die voor haar was binnengekomen en waarin [eiseres] regelmatig aan [gedaagde] meldt dat er post voor haar was. Het stellen van die vraag of het doen van die mededelingen ligt minder voor de hand als [gedaagde] , vanaf het moment dat [eiseres] haar intrek in de woning nam, (steeds) samen met [eiseres] in de woning heeft verbleven. De verklaringen die [gedaagde] heeft overgelegd waaruit zou blijken dat zij altijd haar hoofdverblijf in de woning heeft gehad, lijken subjectief en worden hierdoor en in het licht van het voorgaande als minder geloofwaardig aangemerkt.
4.4.3.
Tegelijkertijd is op grond van het procesdossier, waartoe de als producties 19, 20 en 21 van [eiseres] overgelegde videobeelden behoren, vooralsnog aannemelijk dat slechts eenmaal aantoonbaar een huurbedrag van € 900,00 aan [gedaagde] is betaald . Gesteld noch gebleken is van vaste betaalmomenten. Niet duidelijk is of de betaling van € 900,00 daadwerkelijk een huurbetaling betrof, en niet bijvoorbeeld betaling van de gebruikerslasten, zoals [gedaagde] stelt, wat dan overigens wel een op het eerste gezicht buitensporig hoog bedrag is. Omdat in elk geval essentieel voor het aannemen van een geldige (onder-) huurovereenkomst is dat de huurder een, periodieke, tegenprestatie in (meestal) de vorm van betaling van een huurprijs levert voor het gebruik van een woning en niet duidelijk is of daarvan in de situatie tussen partijen meer dan eens sprake is geweest, is niet zonder meer zeker dat het hier gaat om een (onder-)huurconstructie (nog daargelaten of - naast de vereiste zekerheid van voortdurende zelfstandige bewoning - sprake was van goede trouw).
4.4.4.
Om over dit alles uitsluitsel te krijgen, is nader bewijs nodig waarvoor een kort geding zich niet leent. Vanwege die onzekerheid ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de primaire vorderingen die ertoe strekken [eiseres] toe te laten tot de woning op de grond dat zij een geldige onderhuurconstructie met [gedaagde] is aangegaan en daarom huurbescherming geniet, af te wijzen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter meegewogen dat het erop lijkt dat [woningstichting] , na een onderzoek te zijn gestart, via een tussen haar en [gedaagde] te voeren bodemprocedure wil aansturen op beëindiging van de huurovereenkomst met [gedaagde] vanwege verboden onderhuur (productie 18 [eiseres] ). Het ligt niet voor de hand dat [woningstichting] , na mogelijke beëindiging van de huurovereenkomst, de huur van de woning wenst voort te zetten met [eiseres] . [woningstichting] is als sociale woningstichting immers gebonden aan de geldende woningtoewijzingsregels. Dat [eiseres] bovenaan de lijst van ingeschreven woningzoekenden staat en in staat is op vaste momenten en regelmatig huur te betalen, is gesteld noch gebleken. Bovendien heeft het er veel van dat, ingeval van eventuele onderhuur, [woningstichting] ook die in een procedure tegen [gedaagde] wil laten beëindigen..
Het antwoord op de vraag in hoeverre [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] door, na meerdere verzoeken en sommaties om de woning te verlaten, op 9 mei 2025 de sloten te veranderen, is, gelet op het hiervoor overwogene, voor de beoordeling in deze procedure niet relevant.
4.4.5.
Een belangenafweging tussen partijen leidt niet tot een ander oordeel. Niet gebleken is dat [eiseres] sinds 9 mei 2025 op straat heeft verbleven, zij heeft steeds onderdak bij familie, vrienden of collega’s gehad. Dat dit niet ideaal voor haar is, maakt in de situatie dat [gedaagde] formeel de huurder is van de woning, niet dat anders moet worden beslist.
De subsidiaire vordering onder 2: teruggave bezittingen
4.5.
Omdat [eiseres] moet kunnen beschikken over haar (essentiële) persoonlijke bezittingen, heeft zij bij de vordering onder 3 spoedeisend belang. Tussen partijen is dit ook niet in geschil.
4.6.
De vordering onder 3 is toewijsbaar. [gedaagde] heeft er geen bezwaar tegen gemaakt om de bezittingen van [eiseres] die zich in de woning bevinden aan haar af te geven. Praktisch gezien lijkt het dan het meest handig dat [eiseres] daarvoor naar de woning komt. In de verstandhouding tussen partijen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om aan de veroordeling tot afgifte een beperkte en gemaximeerde dwangsom te verbinden, waarbij de termijn waarbinnen [gedaagde] moet voldoen (door met [eiseres] een afspraak te maken om de spullen aan haar te overhandigen, waarbij van [eiseres] wordt verwacht dat zij het nakomen van een dergelijke afspraak niet onnodig traineert) wordt gesteld op de redelijke termijn van één week na betekening van dit vonnis. De voorzieningenrechter raadt partijen aan om een document op te stellen, waarin [eiseres] verklaart (als dat zo is) dat zij al haar persoonlijke bezittingen die zich in de woning bevonden, heeft terug ontvangen en dat [gedaagde] verklaart dat [eiseres] niet meer spullen heeft meegenomen dan haar eigen spullen. Het ligt voor de hand dat partijen dit stuk na voltooide afgifte beiden ondertekenen. Verder is in het kader van een snelle afhandeling raadzaam dat de advocaat van [eiseres] voorafgaand aan de afspraak de lijst met spullen die van [eiseres] zijn en die zij wenst terug te ontvangen aan de advocaat van [gedaagde] doet toekomen. Deze lijst is opgesteld, zoals mr. Kara ter zitting heeft laten weten, maar nog niet overhandigd.
Proces- en nakosten, de wettelijke rente
4.7.
Omdat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proces- en nakosten te compenseren. Voor toewijzing van de vordering tot betaling van de wettelijke rente bestaat bij compensatie van kosten geen grond.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen één week na betekening van dit vonnis de persoonlijke goederen van [eiseres] die zich in de woning bevinden en die [gedaagde] onder zich heeft aan [eiseres] af te geven,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 100,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 2.500,- is bereikt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2025.1734/2009