ECLI:NL:RBROT:2025:7668

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
11421737 CV EXPL 24-29700
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en schadevergoeding in huurgeschil tussen verhuurder en huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen [persoon A] en [persoon B]. [persoon A] vordert betaling van een huurachterstand van € 1.391,01 van [persoon B], die sinds 1 oktober 2014 een woning huurt van [persoon A]. [persoon A] stelt dat [persoon B] een huurachterstand heeft laten ontstaan en eist ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en rente. [persoon B] betwist de huurachterstand en stelt dat zij zelfs recht heeft op een huurvoorstand van € 674,81. Daarnaast eist zij schadevergoeding en excuses van [persoon A].

De kantonrechter oordeelt dat [persoon B] inderdaad een huurachterstand heeft van € 1.391,01, maar wijst de vorderingen van [persoon A] voor incassokosten en rente af, omdat de betreffende bepalingen in de algemene huurvoorwaarden als oneerlijk worden beschouwd. De kantonrechter wijst ook de vorderingen van [persoon B] af, omdat er geen bewijs is dat [persoon A] tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst of onrechtmatig heeft gehandeld.

De proceskosten worden voor rekening van [persoon B] gesteld, omdat zij grotendeels ongelijk heeft gekregen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [persoon A] het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, ook als [persoon B] in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11421737 CV EXPL 24-29700
datum uitspraak: 23 mei 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon A],
woonplaats: [woonplaats 1] ( [land] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: H.A.M. over de Vest,
tegen
[persoon B],
woonplaats: [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: H.J. Bik.
De partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon B] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 19 november 2024, met bijlagen;
  • de brief van [persoon B] van 26 november 2024;
  • het antwoord in conventie, tevens inhoudende een eis in reconventie, met bijlagen;
  • de brief van [persoon B] van 31 december 2025, inhoudende een aanvulling op het antwoord in conventie;
  • de repliek in conventie, tevens het antwoord in reconventie, met bijlagen;
  • de dupliek in conventie, tevens de repliek in reconventie met een vermeerdering van eis, met bijlagen;
  • de akte van [persoon A] van 25 maart 2025.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[persoon B] huurt sinds 1 oktober 2014 de woning aan de [adres] in Barendrecht van [persoon A] . De huur bedraagt op dit moment € 1.121,78 per maand. [persoon A] stelt dat [persoon B] een huurachterstand heeft laten ontstaan en eist dat zij deze huurachterstand aan hem moet betalen. Omdat [persoon B] de huur niet op tijd heeft betaald, eist [persoon A] dat zij ook een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten en de rente aan hem moet betalen.
2.2.
[persoon B] is het niet eens met de eis van [persoon A] . [persoon B] stelt dat zij de huurachterstand al volledig heeft afbetaald en dat op dit moment zelfs sprake is van een huurvoorstand van € 674,81. [persoon B] eist daarom – in reconventie – dat [persoon A] die huurvoorstand aan haar moet (terug)betalen. Daarnaast eist [persoon B] dat [persoon A] een schadevergoeding gelijk aan twee maanden huur aan haar moet betalen als compensatie voor de ellende die de onderhavige zaak haar heeft gebracht. Tevens wenst [persoon B] een excuus van [persoon A] .
2.3.
De kantonrechter veroordeelt [persoon B] om een huurachterstand van € 1.391,01 aan [persoon A] te betalen. [persoon B] hoeft van de kantonrechter geen vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten en rente aan [persoon A] te betalen. De eis van [persoon B] wordt afgewezen. Hieronder wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
[persoon B] moet een huurachterstand van € 1.391,01 betalen
2.4.
Tussen partijen is in geschil of sprake is van een huurachterstand of huurvoorstand. [persoon A] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van een huurachterstand een overzicht overgelegd van de in rekening gebrachte huurpenningen en de daartegenover door [persoon B] verrichte betalingen. Volgens dit overzicht bedraagt de huurachterstand, berekend tot en met januari 2025, € 4.017,25. [persoon A] stelt dat [persoon B] , naast de betalingen uit het hiervoor genoemde overzicht, ook nog een bedrag van € 2.626,24 aan de gemachtigde van [persoon A] heeft betaald. [persoon A] heeft ter onderbouwing van deze stelling een specificatie overgelegd van de betalingen die de gemachtigde van [persoon A] van [persoon B] heeft ontvangen. Volgens [persoon A] moet dit bedrag nog in mindering worden gebracht op de huurachterstand. Dit betekent dat er volgens de gegevens van [persoon A] nog sprake is van een huurachterstand tot en met januari 2025 van € 1.391,01.
2.5.
Hoewel [persoon B] stelt dat zij meer betalingen aan [persoon A] en diens gemachtigde heeft verricht dan door [persoon A] in de berekening van de huurachterstand zijn meegenomen, heeft zij geen stukken overgelegd waaruit dit blijkt. De betalingen aan de gemachtigde van [persoon A] waar [persoon B] zich op beroept en waarvan zij de betaalbewijzen bij antwoord heeft overgelegd, zijn allemaal door [persoon A] meegenomen in de hiervoor genoemde specificatie. Deze betalingen zijn dus reeds op de huurachterstand in mindering gebracht. [persoon B] heeft verder geen betaalbewijzen overgelegd van betalingen die door [persoon A] niet zijn meegenomen in het overzicht van de huurachterstand of de specificatie van de betalingen die zijn gemachtigde heeft ontvangen.
2.6.
Het voorgaande betekent dat niet is komen vast te staan dat [persoon B] meer betalingen aan [persoon A] en diens gemachtigde heeft verricht dan door [persoon A] in de berekening van de huurachterstand zijn meegenomen. De kantonrechter komt daarom tot de conclusie dat er, berekend tot en met januari 2025, sprake is van een huurachterstand van € 1.391,01. De kantonrechter veroordeelt [persoon B] om dit bedrag aan [persoon A] te betalen. Omdat geen sprake is van een huurvoorstand, wordt de eis van [persoon B] op dit punt afgewezen.
[persoon B] hoeft geen incassokosten en rente te betalen
2.7.
De kantonrechter wijst de incassokosten en de rente af. In artikel 20.6 van de algemene huurvoorwaarden van [persoon A] staat hierover namelijk een oneerlijke bepaling. Omdat die bepaling oneerlijk is, mag [persoon A] daar geen beroep op doen en kan hij ook geen aanspraak maken op de incassokosten en rente uit de wet. [1] De bepaling is oneerlijk, omdat daarin staat dat [persoon B] een boete van € 25,00 per kalenderdag moet betalen als zij niet aan de verplichtingen uit de overeenkomst voldoet. Daaronder valt ook het op tijd betalen van de huur. Op grond van de wet zou [persoon B] als zij te laat betaalt alleen de wettelijke rente en incassokosten moeten betalen. [persoon A] wijkt met de boete dus in het nadeel van een consument af van de wet door daarnaast een boete op te leggen. Dat maakt deze bepaling hier oneerlijk.
Er zijn verder geen oneerlijke bepalingen
2.8.
De kantonrechter heeft onderzocht of er nog andere oneerlijke bepalingen zijn, maar die zijn er niet. Daarbij is alleen gekeken naar bepalingen die voor deze zaak van belang zouden kunnen zijn. Bepalingen die voor de beoordeling van de eis niet relevant zijn, heeft de kantonrechter dus niet getoetst.
[persoon A] hoeft geen schadevergoeding aan [persoon B] te betalen en geen excuses te maken
2.9.
[persoon B] eist dat [persoon A] een schadevergoeding gelijk aan twee maanden huur aan haar moet betalen. De kantonrechter wijst deze eis af. Voor het toekennen van een schadevergoeding bestaat namelijk alleen aanleiding wanneer [persoon A] tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst (artikel 7:64 BW) of wanneer hij jegens [persoon B] onrechtmatig heeft gehandeld (artikel 6:162 BW). Daarvan is in dit geval niet gebleken. Het is immers niet vast komen te staan dat [persoon B] betalingen aan [persoon A] of diens gemachtigde heeft verricht die [persoon A] – al dan niet bewust – niet in de berekening van de huurachterstand heeft meegenomen. Van een tekortkoming of onrechtmatig handelen van de zijde van [persoon A] is dan ook geen sprake. Nog los van de vraag of [persoon B] werkelijk schade heeft geleden, bestaat er daarom geen grond voor het toekennen van een schadevergoeding aan [persoon B] .
2.10.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de kantonrechter ook geen aanleiding om [persoon A] te veroordelen om excuses aan [persoon B] te maken. Ook dit deel van de eis van [persoon B] wordt daarom afgewezen.
[persoon B] moet de proceskosten betalen
2.11.
De proceskosten komen zowel in conventie als in reconventie voor rekening van [persoon B] , omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten in conventie die [persoon B] aan [persoon A] moet betalen op € 136,71 aan dagvaardingskosten, € 248,00 aan griffierecht, € 408,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten x € 204,00) en € 102,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 894,71. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. Omdat het verweer in reconventie voortvloeit uit de eis in conventie en heel beperkt van omvang is, ziet de kantonrechter aanleiding om de kosten in reconventie aan de kant van [persoon A] te begroten op nihil.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [persoon A] dat eist en [persoon B] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
veroordeelt [persoon B] om aan [persoon A] te betalen € 1.391,01 aan huurachterstand tot en met januari 2025;
3.2.
veroordeelt [persoon B] in de proceskosten, die aan de kant van [persoon A] worden begroot op € 894,71;
3.3.
wijst al het andere af;
in recoventie
3.4.
wijst de eis van [persoon B] af;
3.5.
veroordeelt [persoon B] in de proceskosten, die aan de kant van [persoon A] worden begroot op nihil;
in conventie en reconventie
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
62828

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie 27 januari 2021 (Dexia).