ECLI:NL:RBROT:2025:7730

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
C/10/697785 / KG ZA 25-318
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van douanerechten en accijnzen door tankopslagbedrijf Chane Terminal Nieuwe Maas B.V. aan BP Europa SE en BP Oil International Ltd.

In deze zaak vordert Chane Terminal Nieuwe Maas B.V. (hierna: Chane) betaling van douanerechten en accijnzen van BP Europa SE en BP Oil International Ltd. (hierna: BP e.a.) in het kader van een navordering opgelegd door de douane. Chane, als tankopslagbedrijf, heeft namens BP e.a. douanerechten voorgeschoten en deze kosten doorbelast aan BP e.a. De douane heeft in 2025 een navordering opgelegd van in totaal € 17.707.160,00, waarvan Chane een deel heeft doorbelast aan BP Nederland en BP International. Chane vordert in kort geding betaling van deze facturen, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat Chane de grondslag van haar vorderingen onvoldoende hard heeft gemaakt. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af en veroordeelt Chane in de proceskosten van BP e.a. De zaak draait om de vraag voor wiens rekening de navordering van de douane moet komen en of Chane recht heeft op doorberekening van de douanerechten aan BP e.a. De voorzieningenrechter concludeert dat Chane nalatig heeft gehandeld en dat BP e.a. zich op vrijwaring kunnen beroepen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/697785 / KG ZA 25-318
Vonnis in kort geding van 1 juli 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CHANE TERMINAL NIEUWE MAAS B.V.,
gevestigd te Zaandam,
eiseres,
advocaten mr. T.M. Alberga-Smits, mr. M.F. Eliëns en mr. H. Klamer te Amsterdam,
tegen
1. de vennootschap naar buitenlands recht
BP EUROPA SE – BP NEDERLAND,
gevestigd te Europoort Rotterdam,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
BP OIL INTERNATIONAL LTD.,
gevestigd te Middlesex (Verenigd Koninkrijk),
gedaagden,
advocaten mr. T. Geerlof, mr. A. de Ruiter en mr. A.M. van Nijendaal te Rotterdam.
Partijen worden hierna afzonderlijk Chane, BP Nederland en BP International genoemd.
Gedaagden worden gezamenlijk aangeduid als BP e.a.

1.De zaak in het kort

Chane voert in opdracht van BP e.a. verschillende werkzaamheden uit als tankopslagbedrijf, waaronder het voeren van de douaneadministratie. Chane doet namens BP e.a. aangifte van invoerrechten en accijnzen bij de douane, schiet de douanerechten voor en belast die kosten door aan BP e.a. In oktober 2022 heeft de douane aangekondigd een administratieve controle in te stellen op de door Chane ingediende aangiftes over de periode van januari 2019 t/m juli 2022. Naar aanleiding van dat onderzoek heeft de douane in 2025 een navordering opgelegd aan Chane. Van die navordering heeft Chane € 6.348.003,94 en € 1.971.540,86 doorbelast aan BP Nederland respectievelijk BP International. Chane vordert in dit kort geding betaling van die facturen. In geschil is de vraag voor wiens rekening de navordering van de douane moet komen. Het oordeel is dat Chane de grondslag van haar vorderingen onvoldoende hard heeft gemaakt om de vorderingen in kort geding toe te wijzen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 15 april 2025;
  • de 61 producties van Chane;
  • de conclusie van antwoord;
  • de 6 producties van BP e.a.;
  • de mondelinge behandeling op 27 mei 2025;
  • de pleitnota van Chane;
  • de pleitnota van BP e.a.
2.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter op verzoek van partijen de procedure aangehouden, zodat partijen een eventuele regeling konden beproeven. Op 17 juni 2025 heeft Chane bericht dat partijen geen regeling hebben bereikt en de voorzieningenrechter verzocht om vonnis te wijzen.

3.De feiten

3.1.
Chane is een tankopslagbedrijf en logistieke dienstverlener. Haar activiteiten bestaan hoofdzakelijk uit de op- en overslag en behandeling (met name blending) van minerale oliën voor derden, waaronder BP. Daarnaast levert zij aanvullende diensten, zoals het verzorgen van de douaneadministratie in het kader van de op- en overslag van producten op de terminal van Chane.
3.2.
Op de dienstverlening van Chane aan BP Nederland gelden de bepalingen van het
storage and throughput contractvan 16 december 2005 (hierna: het 2005 Contract), de
general conditionsvan 16 december 2005 (hierna: de GTC 2005) en opvolgende addenda I t/m X.
3.3.
Op de dienstverlening van Chane aan BP International gelden de bepalingen van het
storage and throughput contractvan april 2018 (hierna: het 2018 Contract), de
general conditionsvan 17 april 2015 (hierna: de GTC 2015) en opvolgende addenda I t/m V.
3.4.
In het kader van de douaneadministratie treedt Chane op als
customs agentofwel douanevertegenwoordiger voor BP. Dat houdt in dat Chane op verzoek van BP onder meer invoer- en uitvoeraangiften doet bij de douane over de transacties waarbij BP’s producten worden ingevoerd van buiten de Europese Unie of juist worden uitgevoerd. De verschuldigde douanerechten worden voldaan door Chane, waarna Chane die kosten doorberekent aan BP.
3.5.
Chane heeft jarenlang voor BP administratieve statuswisselingen uitgevoerd. Dat wil zeggen dat Chane in haar administratie de douanestatus van een product van BP wijzigde van T2 (Uniegoederen) naar T1 (niet-Uniegoederen) of andersom zonder dat sprake is van een daadwerkelijke fysieke beweging van de producten op de terminal van Chane. Daarbij paste Chane twee vormen van administratieve douanestatuswisselingen toe: ‘swappen’ en ‘equivaleren’.
3.6.
In oktober 2022 heeft de douane aangekondigd een administratieve controle in te stellen op de door Chane ingediende aangiftes over de periode van januari 2019 t/m juli 2022.
3.7.
Tijdens de controle heeft de douane aan Chane meegedeeld dat administratieve douanestatuswisselingen op terminalniveau zonder enige fysieke beweging van goederen (zoals swappen en het equivaleren op de wijze waarop Chane het uitvoerde) niet waren toegestaan. Daarop heeft Chane vanaf augustus 2022 het swappen en equivaleren stopgezet.
3.8.
Op 4 december 2024 heeft de douane het concept-auditrapport uitgebracht en Chane in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Na een overleg met BP e.a. op 18 december 2024, heeft Chane op 30 december 2024 een formele reactie verzonden aan de douane. Op 14 januari 2025 heeft de douane het definitieve auditrapport uitgebracht. In dat rapport staat onder meer:
“(…)
Afgezien van het feit dat het gebruik van equivalente goederen niet is vergund, is CTNM[Chane]
tijdens het onderzoek gevraagd aan te geven op welke wijze het gebruik van equivalente goederen is toegepast. Met betrekking tot de transacties die deel uitmaken van het gegevensgerichte onderzoek en waarbij volgens CTNM gebruik is gemaakt van equivalente goederen, is CTNM gevraagd aan te geven hoe de administratieve mutaties waarbij een verandering van douanestatus van niet-Unie goederen - die in het kader van zogenaamd ‘equivalentieverkeer’ zijn vervangen door Uniegoederen - naar Uniegoederen plaatsvindt, zijn te relateren aan de transacties waarbij de douanestatus van de equivalente Uniegoederen verandert in niet-Uniegoederen.
In de - mondeling en schriftelijk - verstrekte toelichting geeft CTNM aan dat het toepassen van ‘equivalentieverkeer’ als volgt heeft plaatsgevonden:
Door het uitvoeren van de actieve veredelingsactiviteit middels het blenden (mengen) van verschillende olieproducten in één tank – waarbij zowel niet-Uniegoederen als Uniegoederen worden gebruikt – ontstaat een veredelingsproduct dat de douanestatus niet-Uniegoed heeft. De, in dit veredelingsproduct verwerkte hoeveelheid olie met de oorspronkelijke douanestatus Uniegoed, wordt gelabeld als ‘reservering equivalentievolume’. Hiermee komt deze hoeveelheid product beschikbaar voor een (toekomstige) administratieve mutatie ‘warehouse transfer’, waarbij hetzelfde product met douanestatus niet-Uniegoed wordt gewijzigd in dit product met de douanestatus Uniegoed. Het systeem Qino borgt daarbij dat de hoeveelheid van deze laatste mutatie niet groter is dan beschikbaar volgens ‘reservering equivalentievolume’ voor dit product.
Deze systematiek van het toepassen van de ‘reservering equivalentievolume’ leidt ertoe dat er op transactieniveau geen rechtstreeks kwantitatief verband is te leggen tussen de hoeveelheid equivalente goederen en de goederen die zij vervangen. Via het verloop van de ‘reservering equivalentievolume’ zou dit verband echter wel inzichtelijk gemaakt kunnen worden.
In opzet lijkt de systematiek zodanig te zijn ingericht dat geborgd wordt dat er nooit sprake kan zijn van dat de ‘reservering equivalentievolume’ lager is dan de hoeveelheid van het product waarvan de douanestatus via een transactie ‘warehouse transfer’ wordt gewijzigd van niet-Unie naar Unie. Tijdens het onderzoek heeft CTNM echter desgevraagd het verloop van de ‘reservering equivalentievolume’ over de controleperiode niet kunnen opleveren. Daardoor heb ik niet kunnen vaststellen dat het in opzet beschreven systeem ook daadwerkelijk als zodanig is geïmplementeerd en heeft gefunctioneerd.
(…)
Hoewel CTNM dit samenstel van transacties als ‘equivalentieverkeer’ benoemt is hiervan douanetechnisch geen sprake. De wetgeving voorziet namelijk niet in de mogelijkheid voor een dergelijk gebruik van equivalente goederen. (…)
Mijn conclusie is dat in de geschetste situatie het gebruik van equivalente goederen niet kan worden toegepast. Aangezien alle transacties die in hoofdstuk 7 zijn geselecteerd volgens de in dit hoofdstuk beschreven systematiek zijn verwerkt, kan voor geen van deze transacties het gebruik van equivalente goederen worden toegepast. (…) Voor de onderhavige transacties wordt deze wijziging van de douanestatus van niet-Unie naar Unie aangemerkt als onttrekking aan douanetoezicht (art. 79 DWU). Terzake hiervan ontstaat een douaneschuld.
(…)”
3.9.
Bij beschikking van 24 januari 2025 heeft de douane een navordering opgelegd aan Chane van in totaal € 17.707.160,00 ter zake van douanerechten, accijnzen en rente.
3.10.
Op 24 januari 2025 heeft Chane facturen uitgestuurd aan BP e.a., met het verzoek om dat deel van de navordering te betalen dat valt toe te schrijven aan transacties met producten van BP. Voor BP Nederland gaat het om een bedrag van € 6.348.003,94 en voor BP International om een bedrag van € 1.971.540,86.
3.11.
Op 10 februari 2025 heeft Chane de navordering van de douane voldaan.
3.12.
In april 2025 heeft Chane een verzoek ingediend bij de douane tot teruggave van de naheffing van accijns ad € 209.682,59. Dat verzoek is nog in behandeling.
3.13.
Partijen hebben veelvuldig met elkaar gesproken en gecorrespondeerd over het auditrapport van de douane en de navordering. BP heeft geen gehoor gegeven aan de sommaties van Chane om de facturen van 24 januari 2025 te voldoen.

4.Het geschil

4.1.
Chane vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • i) BP International te veroordelen tot betaling van de openstaande factuur ter hoogte van € 1.971.540,86, te vermeerderen met de daarover contractueel verschuldigde rente van 1% per maand vanaf 4 februari 2025;
  • ii) BP Nederland te veroordelen tot betaling van de openstaande factuur ter hoogte van € 6.348.003,94, te vermeerderen met de daarover contractueel verschuldigde rente van 1% per maand vanaf 4 februari 2025, eventueel te verminderen met het bedrag aan teruggave van de naheffing accijnzen zoals bedoeld in randnummer 3.78 van de dagvaarding, mits door Chane ontvangen voor de datum van het vonnis;
  • iii) BP e.a. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de door Chane gemaakte adviseurskosten van NautaDutilh ter hoogte van € 30.480,00 en Deloitte ter hoogte van € 38.631,00, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf 10 april 2025;
  • iv) BP e.a. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de door Chane gemaakte juridische en expertkosten tot aan de datum van het vonnis, ten tijde van de dagvaarding begroot op € 152.016,38, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis;
  • v) BP e.a. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • vi) enige andere voorziening te treffen die de voorzieningenrechter geraden acht.
4.2.
BP e.a. concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van Chane in haar vorderingen althans de vorderingen af te wijzen, met veroordeling van Chane in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Indien de voorzieningenrechter de vorderingen toewijst, verzoeken BP e.a. daaraan de opschortende voorwaarde te verbinden dat Chane een bankgarantie ter hoogte van het bedrag van de veroordeling stelt.

5.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht

5.1.
Chane heeft, onder verwijzing naar artikel 66 van de GTC 2005 en artikel 54 van het 2018 Contract, onweersproken gesteld dat partijen een forumkeuze voor de rechtbank Rotterdam zijn overeengekomen en een rechtskeuze hebben gemaakt voor Nederlands recht.
5.2.
De voorzieningenrechter acht zich dan ook bevoegd om van het geschil kennis te nemen, met toepassing van Nederlands recht.
Toetsingskader
5.3.
Met betrekking tot een geldvordering in kort geding is terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats. Bij de beoordeling speelt een rol of de vorderingen voldoende aannemelijk zijn, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is.
Vorderingen zijn onvoldoende aannemelijk
5.4.
Vaststaat dat Chane optreedt als douanevertegenwoordiger van BP e.a. en in dat kader de douaneadministratie en de aangiftes van de producten van BP e.a. bij de douane verzorgt. Op basis van die aangiftes brengt de douane invoerrechten en accijnzen bij Chane in rekening. Chane berekent die kosten vervolgens één op één door aan BP e.a. door toezending van facturen, die door BP e.a. worden betaald.
5.5.
In dit geval heeft Chane een navordering van de douane ontvangen met betrekking tot aangiftes die zij in de periode van januari 2019 t/m juli 2022 voor haar klanten, waaronder BP e.a., heeft ingediend. Chane stelt primair dat het deel van de navordering dat verband houdt met producten van BP e.a. op grond van de contracten voor rekening moet komen van BP e.a. Zij wijst erop dat het niet gaat om een boete of straf voor schending van de douanewetgeving, maar om een naheffing van douanerechten en accijnzen over producten van BP e.a. Op grond van de tussen partijen geldende overeenkomsten zijn BP e.a. verplicht om de verschuldigde douanerechten en accijnzen voor hun rekening te nemen. Door de facturen van 24 januari 2025 niet te betalen, schieten BP e.a. tekort in de nakoming van hun contractuele verplichtingen in de zin van artikel 6:74 BW. Subsidiair doet Chane een beroep op ongerechtvaardigde verrijking in de zin van artikel 6:212 BW.
5.6.
De voorzieningenrechter komt – zoals hierna nader wordt gemotiveerd – tot het oordeel dat Chane, in het licht van het verweer van BP e.a., de grondslag van haar vorderingen onvoldoende hard heeft gemaakt om haar vordering in kort geding te kunnen toewijzen.
5.7.
BP e.a. doen onder meer een beroep op vrijwaring. Zij betogen dat Chane uit hoofde van de contracten de aansprakelijkheid voor de navordering dient te dragen en verwijzen daarvoor naar verschillende bepalingen in de contracten. De voorzieningenrechter slaat met name acht op de volgende bepalingen:
In de verhouding tussen Chane en BP Nederland
- artikel 33 van het 2005 Contract (dat bij addendum van 12 december 2013 is gewijzigd)
“Argos[Chane]
shall indemnify BP and hold BP harmless against any duties (including customs and excise), taxes (including VAT), penalties and costs that may arise as a result of any failure on the part of Argos, to comply with any Legislation or in respect of any storage losses resulting in any of the above (which failure means both non-performance by Argos and negligence), provided that such failure is attributable to Argos.”
In de verhouding tussen Chane en BP International
- artikel 30.21 van het 2018 Contract
Koole[Chane]
shall indemnify BP against any customs duty excise, VAT or other fees or costs assessed as payable by the Dutch customs authority which arise either as a consequence of Koole's negligence or wilful misconduct in the performance of its obligations under the Agreement …”
- artikel 57 lid 1 van de GTC 2015
“The Storage Company[Chane]
acting always as a reasonable and prudent operator shall be liable
to the Principal[BP International]
for the proper performance of its obligations under the Agreement. Without prejudice to the generality of the foregoing, the Storage Company shall at all times exercise due skill care and diligence in the performance of the services to be performed by it in
accordance with the terms of the Agreement.”
5.8.
Uit de hiervoor aangehaalde bepalingen vloeit kort gezegd voort dat Chane geen recht heeft om de navordering van de douane aan BP e.a. door te belasten als de navordering het gevolg is van nalatigheid aan de kant van Chane die haar kan worden toegerekend. Dat Chane nalatig heeft gehandeld, staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende vast. De douane heeft in haar rapport immers vastgesteld dat de wijze waarop Chane het gebruik van equivalente goederen heeft toegepast in de administratie, niet is toegestaan (zie 3.8.). Aldus heeft Chane haar administratieve taken niet conform wet- of regelgeving uitgevoerd. Hieruit volgt dat BP e.a. in beginsel gerechtigd zijn om een beroep te doen op de vrijwaringsbedingen uit de contracten.
5.9.
Chane voert daartegen aan dat haar handelwijze haar niet kan worden toegerekend, omdat zij steeds heeft gehandeld op instructie van BP e.a. en BP e.a. op de hoogte waren van haar werkwijze. BP e.a. betwisten echter dat zij kennis hadden van de werkwijze van Chane. Volgens BP e.a. mochten zij erop vertrouwen dat Chane equivalentie op een juiste manier zou toepassen. Als het zo is dat BP e.a. afwisten van de manier waarop Chane het equivalentieverkeer administratief afhandelde, zoals Chane stelt, is een beroep van BP e.a. op de vrijwaringsbedingen naar het oordeel van de voorzieningenrechter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Het ligt op de weg van Chane om haar stelling op dit punt aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is Chane dat onvoldoende gelukt. Ter toelichting geldt het volgende.
5.10.
Chane heeft verschillende mailcorrespondentie overgelegd waarin BP e.a. om voorraadoverzichten vroegen en/of de instructie gaven aan Chane om te swappen of te equivaleren. De correspondentie over het swappen is in dit geschil niet relevant, aangezien de douane zich bij de audit heeft beperkt tot de controle van het equivalentieverkeer en de swaptransacties buiten beschouwing heeft gelaten. Ten aanzien van de correspondentie die gaat over equivaleren, hebben BP e.a. gemotiveerd toegelicht dat de voorraadsituatie bij Chane onoverzichtelijk was, dat BP e.a. uit de voorraadrapporten niet konden opmaken van welke goederen de toegepaste equivalentie afkomstig was en dat de verwerking van de equivalentie door Chane buiten het gezichtsveld van BP e.a. om plaatsvond. Met BP e.a. is de voorzieningenrechter het eens dat de voorraadoverzichten (met de tanknummers, de status van de goederen in de tanks en de hoeveelheid in die tanks) nog geen duidelijkheid geven over de wijze waarop Chane een verzoek tot equivalentie administratief verwerkt. Dat Chane, zoals blijkt uit de overgelegde correspondentie, in sommige gevallen ruimte zag om door middel van equivalentie de douanestatus van bepaalde voorraden te wijzigen, impliceert immers nog niet dat BP e.a. wisten hoe Chane daartoe kwam, laat staan dat daarmee gegeven is dat BP e.a. van de handelwijze van Chane op de hoogte was. Dat kan ook niet worden afgeleid uit het feit dat, zoals Chane heeft gesteld, BP e.a. beschikken over een gespecialiseerde douane-afdeling. Een en ander brengt mee dat in dit kort geding niet kan worden aangenomen dat BP e.a. wisten hoe Chane te werk ging. Terzijde merkt de voorzieningenrechter op dat uit het auditrapport blijkt dat Chane haar werkwijze kennelijk ook tegenover de douane niet inzichtelijk heeft kunnen maken. In het rapport staat dat Chane heeft toegelicht bij het equivaleren gebruik te maken van de post ‘reservering equivalentievolume’, maar dat zij desgevraagd het verloop van die post over de controleperiode niet kon opleveren. Daardoor kon de douane niet vaststellen dat het door Chane beschreven systeem als zodanig is geïmplementeerd en heeft gefunctioneerd.
5.11.
Chane stelt dat BP e.a. haar bleven verzoeken om administratieve douanewisselingen uit te voeren. Niet alleen nadat de douane tijdens een bijeenkomst in augustus 2016 had meegedeeld dat de mogelijkheid om administratieve statuswisselingen toe te passen werd beperkt, maar ook nadat Chane in augustus 2022 had meegedeeld te stoppen met swappen en equivaleren. Deze stelling werpt geen ander licht op de zaak. Nog daargelaten dat, zoals hiervoor geoordeeld, niet aannemelijk is geworden dat BP e.a. afwisten van de concrete wijze waarop Chane de equivalentie toepaste, BP e.a. hebben in reactie op de stelling van Chane aangevoerd dat de bijeenkomst van de douane in 2016 vooral ging om zogenoemde gezamenlijke opslag en dus helemaal niet specifiek over swappen en equivaleren. Deze reactie vindt steun in de overgelegde PowerPointpresentatie die bij die bijeenkomst is gebruikt. Verder hebben BP e.a. aangevoerd dat de stelling van Chane overigens niet van belang is omdat de vorm van equivalentie die Chane toepaste nimmer was toegestaan, ook niet vóór 2016. Voor de periode van na augustus 2022, toen de douane duidelijk had aangegeven dat het equivaleren door Chane niet was toegestaan, is niet gebleken dat BP e.a. Chane hebben verzocht om het equivaleren voort te zetten. De mailberichten tussen partijen waar Chane in dat kader naar verwijst (producties 24 en 38 van Chane) zijn niet relevant, aanzien het daar gaat om swappen en niet om equivaleren.
5.12.
Hoewel niet kan worden uitgesloten dat Chane in een bodemprocedure erin slaagt te bewijzen dat BP e.a. wisten dat Chane een ontoelaatbare wijze van equivalentie toepaste en desondanks Chane instrueerden om (op die wijze) te blijven equivaleren, kan daar op basis van de voorliggende stukken niet van worden uitgegaan. De onderbouwing van Chane, afgezet tegen de gemotiveerde betwisting door BP e.a., is onvoldoende om in dit kort geding aan te nemen dat BP e.a. wisten of behoorden te weten van de manier waarop Chane het equivalentieverkeer toepaste. Het is goed mogelijk dat de bodemrechter het beroep van BP e.a. op vrijwaring honoreert, zodat Chane geen recht heeft op doorberekening van de douanerechten aan BP e.a. In een bodemprocedure kan ook aan de orde komen in hoeverre bij de beoordeling van het beroep van BP e.a. op de vrijwaringsbedingen nog van belang is dat Chane geen eigen belang had bij de door haar toegepaste equivalentiepraktijk en dat zij slechts een geringe vergoeding ontving voor haar werkzaamheden als
customs agent. Binnen dit kort geding ziet de voorzieningenrechter geen grond om op de uitkomst van een dergelijk debat vooruit te lopen. Dit alles brengt mee dat de voorzieningenrechter Chane niet volgt in haar primaire grondslag.
5.13.
Dat brengt tegelijkertijd met zich dat de subsidiaire grondslag van Chane, ongerechtvaardigde verrijking, niet kan slagen. Een geslaagd beroep op de vrijwaringsbedingen door BP e.a. leidt er immers toe dat, voor zover zij al zouden zijn verrijkt (wat BP e.a. betwisten), die verrijking niet ongerechtvaardigd is.
5.14.
Nu Chane de grondslag van haar vorderingen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, kan een belangenafweging niet tot een ander oordeel leiden. De vorderingen worden daarom op alle onderdelen afgewezen.
Proceskosten
5.15.
Chane wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van BP e.a. veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- griffierecht € 10.188,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 11.473,00
5.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt Chane in de proceskosten van € 11.473,00, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe; als Chane niet tijdig aan de veroordeling voldoet en betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, moet zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
6.3.
veroordeelt Chane in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen 14 dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2025.
2091 / 1980