ECLI:NL:RBROT:2025:7829

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
C/10/696075 / JE RK 25-532
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in een gezinsgerichte voorziening

Op 22 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak is behandeld in het kader van het civiel recht en het personen- en familierecht. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Jeugdbescherming West (de GI) om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling beoordeeld. De ouders van de minderjarigen zijn belast met het ouderlijk gezag en hebben in het verleden een onrustige thuissituatie gekend, wat heeft geleid tot de uithuisplaatsing van de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zowel de moeder als de vader hun standpunten naar voren gebracht. De moeder heeft aangegeven dat zij openstaat voor hulpverlening en dat zij de kinderen graag weer bij zich wil hebben, terwijl de vader zijn frustratie over de communicatie met de GI heeft geuit. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders positieve stappen hebben gezet, maar dat een terugplaatsing op dit moment nog niet aan de orde is. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 5 juli 2025, met de mogelijkheid om tussentijds de situatie te herzien. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/696075 / JE RK 25-532
Datum uitspraak: 22 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Jeugdbescherming west,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Gouda,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2016 in [geboorteplaats 1], hierna te noemen: [minderjarige 1],
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2024 in [geboorteplaats 2], hierna te noemen: [minderjarige 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. M. de Maaré, kantoorhoudende te Breda,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 14 maart 2025, ontvangen op diezelfde datum;
  • de brief van de GI van 21 maart 2025, ontvangen op diezelfde datum;
  • de brief van [minderjarige 1], ontvangen op 16 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader;
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 1].
1.3.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan [naam 2], begeleider vanuit ASVZ.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een brief gestuurd.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een gezinshuis.
2.3.
Bij beschikking van 28 oktober 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 28 oktober 2025. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening verleend met ingang van 5 november 2024 tot 5 mei 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.2.
De GI handhaaft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling en verwijst voor de toelichting naar het verzoekschrift van 14 maart 2025. Er heeft contact plaatsgevonden tussen het gezinshuis en de GI. Hieruit blijkt dat [minderjarige 1] een bovengemiddeld opvoedklimaat nodig heeft. Het is de ouders in het verleden niet voldoende gelukt om hierop aan te sluiten. De GI is voornemens om op korte termijn intensieve hulpverlening in te zetten en te onderzoeken wat verder nodig is om toe te werken naar de thuisplaatsing van de kinderen. In de tussentijd is de GI voornemens om – met verdere inzet van hulpverlening – te bekijken op welke manier de bezoekmomenten tussen de ouders en de kinderen kunnen worden uitgebreid.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor een kortere duur. Toen de kinderen uit huis werden geplaatst, was er sprake van een onrustige thuissituatie. Dit had voornamelijk te maken met de dynamiek tussen de ouders. Inmiddels zijn de ouders van elkaar gescheiden en heeft de moeder haar eigen woning. De woning van de moeder is ingericht om de kinderen te ontvangen en de hulpverlening die vanuit ASVZ bij de moeder betrokken was is hier voortgezet. De moeder heeft het liefst dat de kinderen weer bij haar worden teruggeplaatst, maar zij begrijpt dat dit voor hen op dit moment een te grote stap is. Zij zou daarom willen dat de beperkte bezoekmomenten tussen de ouders en de kinderen de aankomende periode worden uitgebreid. Vervolgens kan worden onderzocht wat er nodig is om toe te werken naar de terugplaatsing van de kinderen. De moeder staat open voor de verdere inzet van hulpverlening.
4.2.
De vader brengt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren. Hij is gefrustreerd over de manier waarop door de GI met de ouders wordt gecommuniceerd. De ouders hebben in het verleden fouten gemaakt, maar zij hebben hiervan geleerd. Zij staan open voor de inzet van hulpverlening.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de ouders de afgelopen periode positieve stappen hebben gezet. Zij zijn inmiddels van elkaar gescheiden, de moeder heeft een eigen woning en de betrokken hulpverlening vanuit ASVZ is gecontinueerd. Een terugplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is op dit moment echter nog niet aan de orde. Eerst dienen de bezoekmomenten tussen allebei de ouders en de kinderen te worden uitgebreid. Daarnaast dient te worden onderzocht welke stappen nodig zijn om toe te werken naar een terugplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder.
5.2.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] Wel ziet de kinderrechter aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor een kortere periode dan is verzocht, om tussentijds een vinger aan de pols te houden. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening daarom verlengen voor de duur van twee maanden, te weten tot 5 juli 2025, en het overig verzochte aanhouden tot de hierna te noemen zittingsdatum.
5.3.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.4.
De kinderrechter verzoekt de GI
uiterlijk twee wekenvoor de hierna te noemen zittingsdatum de kinderrechter (met afschrift aan de ouders en mr. M. de Maaré) te rapporteren over de laatste ontwikkelingen en aan te geven of het resterende deel van het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening tot 5 juli 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
6.3.
houdt de behandeling voor het overig verzochte aan en bepaalt dat het verhoor van de GI, de ouders en mr. M. de Marée zal plaatsvinden op
30 juni 2025 te 16:30 uur, in het gerechtsgebouw te
Rotterdam, Wilhelminaplein 100 / 125;
6.4.
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. C.N. Melkert, kinderrechter;
6.5.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI, de ouders en mr. M. de Marée;
6.6.
gelast de oproeping van [minderjarige 1] voor een apart kind gesprek op
30 juni 2025 te 11:20 uur, in het gerechtsgebouw te
Rotterdam, Wilhelminaplein 100 / 125;
6.7.
verzoekt de GI om uiterlijk twee weken voor de genoemde zittingsdatum de kinderrechter (met afschrift aan de ouders en mr. M. de Maaré) de verzochte briefrapportage te doen toekomen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2025 door mr. C.N. Melkert, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 8 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.