ECLI:NL:RBROT:2025:7840

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
C/10/694690 / JE RK 25-352 en C/10/696990 / JE RK 25-651
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met wijziging van omgangsregeling

Op 17 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaken met betrekking tot de minderjarige [minderjarige], geboren in 2014. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 21 april 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening eveneens verlengd tot 21 april 2026. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat de inzet van hulpverlening noodzakelijk is. De moeder, die het ouderlijk gezag over de minderjarige heeft, heeft ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De vader heeft ook ingestemd, maar heeft verweer gevoerd tegen de wijziging van de omgangsregeling. De kinderrechter heeft besloten dat de omgang tussen de vader en de minderjarige één keer in de twee weken begeleid zal plaatsvinden, met de regie over de verdere uitbreiding van de omgangsregeling bij de gecertificeerde instelling (GI). De kinderrechter heeft benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat de omgangsregeling voorzichtig moet worden uitgebreid, rekening houdend met de onrustige periode die de minderjarige heeft doorgemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/694690 / JE RK 25-352 en C/10/696990 / JE RK 25-651
Datum uitspraak: 17 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling, verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en een wijziging omgangsregeling
in de zaken van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. G.J. Schipper-de Bruijn, kantoorhoudende te Spijkenisse,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende op een bij de rechtbank onbekend adres,
advocaat: mr. J.P.M. Castelein, kantoorhoudende te Dordrecht.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 19 februari 2025, ontvangen op diezelfde datum, ingeschreven onder zaaknummer C/10/694690 / JE RK 25-352;
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 20 februari 2025, ontvangen op diezelfde datum, ingeschreven onder zaaknummer C/10/696990 / JE RK 25-651;
  • de brief van [minderjarige] , ontvangen op 3 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI, [naam 1] en [naam 2] .
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft een brief gestuurd.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 3 april 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 21 april 2025.
2.4.
Bij beschikking van 21 januari 2025 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 21 april 2025.

3.De verzoeken

Het verzoek met zaaknummer C/10/694690 / JE RK 25-352
3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar.
Het verzoek met zaaknummer C/10/696990 / JE RK 25-651
3.2.
De GI verzoekt op grond van artikel 1: 265g lid 1 BW een/de regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang als volgt te wijzigen:
  • Eén keer in de twee weken begeleide omgang van twee uur;
  • De regie over de verdere uitbreiding van de omgangsregeling bij de GI te beleggen.
Toelichting op de verzoeken
3.3.
De GI handhaaft het verzoek met zaaknummer C/10/694690 / JE RK 25-352 tijdens de mondelinge behandeling en verwijst voor de toelichting naar het verzoekschrift van 20 februari 2025. Het is van belang dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] voorzichtig wordt uitgebreid en dat hierin rekening wordt gehouden met de onrustige periode die [minderjarige] door de machtiging tot uithuisplaatsing heeft gehad. In de tussentijd probeert de GI mogelijkheden te vinden om de vader op de hoogte te houden over het welzijn en de ontwikkeling van [minderjarige] .
De GI handhaaft tijdens de mondelinge behandeling tevens het verzoek met zaaknummer C/10/696990 / JE RK 25-651. Onder verwijzing naar het verzoekschrift van 19 februari licht zij dit nader toe. [minderjarige] verblijft sinds 6 maart 2025 in een pleeggezin. De overplaatsing is, met name door de medewerking en de emotionele toestemming van de moeder, goed verlopen. Het contact tussen de pleegouders en de moeder verloopt positief. Zij hebben een groepsapp waarin de moeder informatie krijgt en vragen kan stellen. [minderjarige] heeft het naar zijn zin in het pleeggezin. Hij gaat elke dag naar school en is op tijd. Ondanks dat hij positieve stappen zet, komt [minderjarige] nog niet aan leren toe. Daarnaast is hij na de bezoekmomenten met de ouders soms onrustig. De GI verwacht dat hierin de aankomende periode verbetering zal komen, te meer nu [minderjarige] inmiddels met regelmaat Psychomotorische Therapie (PMT) volgt. Totdat de moeder en [minderjarige] de nodige positieve stappen hebben gezet, is een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder nog niet aan de orde. [minderjarige] is in het verleden vaker uit huis geplaatst. Er dient zorgvuldig te worden bekeken of en op welke manier [minderjarige] weer bij de moeder kan worden teruggeplaatst. Hierbij dient te worden meegenomen dat de moeder niet zeker weet of zij in staat is om in de toekomst de volledige zorg voor [minderjarige] weer op zich te nemen. De GI is voornemens om de moeder hierbij te ondersteunen.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met de verzoeken van de GI. De moeder heeft de relatie met haar partner inmiddels beëindigd. Desondanks begrijpt de moeder de bestaande zorgen. Voor de moeder staat het belang van [minderjarige] voorop. Zij is het daarom eens met de inzet van hulpverlening, en daarmee met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder heeft goed contact met de pleegouders en ziet dat [minderjarige] meer rust ervaart. Of de moeder in de toekomst in staat is om weer de volledige zorg voor [minderjarige] op zich te nemen, moet nog worden bezien. Wellicht is het mogelijk om de zorg voor [minderjarige] tegen die tijd samen met de pleegouders te delen. Het lijkt de moeder het beste als de GI in de tussentijd de regie voert over de omgang tussen de vader en [minderjarige] , in plaats van dat de oude omgangsregeling blijft bestaan. Deze omgangsregeling geeft de vader veel hoop, waardoor het hem niet lukt om voldoende positieve stappen te zetten.
4.2.
Door en namens de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . Het gaat niet goed met [minderjarige] . De inzet van hulpverlening is daarom noodzakelijk. Wel hoopt de vader in de toekomst meer informatie te krijgen over het welzijn en de ontwikkeling van [minderjarige] . Met betrekking tot het verzoek van de GI om de omgang tussen de vader en [minderjarige] te beperken en hierin vervolgens regie te voeren, wordt door en namens de vader verweer gevoerd. Het klopt dat [minderjarige] vorig jaar minder omgang met de vader wilde hebben, maar dit is inmiddels veranderd. Op dit moment vinden er weer begeleide omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] plaats en de vader merkt dat [minderjarige] behoefte heeft aan meer (onbegeleide) omgangsmomenten. De vader begrijpt dat de huidige omgangsregeling moet worden vastgelegd, maar wel met het doel toe te werken naar de oude omgangsregeling. De vader heeft het gevoel dat de GI dit doel niet nastreeft, omdat hierin de afgelopen periode geen stappen zijn gezet. Het is in dit kader niet wenselijk dat de GI de regie kan voeren over de uitbreiding van de huidige omgangsregeling.

5.De beoordeling

Ten aanzien van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing
5.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De inzet en de betrokkenheid van hulpverlening is voor de moeder, maar ook voor [minderjarige] noodzakelijk. Totdat hierin verdere stappen zijn gezet, is een (gedeeltelijke) terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder nog niet aan de orde. Het is positief dat alle betrokken partijen het hierover eens zijn en dat zij [minderjarige] de nodige ruimte en emotionele toestemming geven. Het verblijf van [minderjarige] in het pleeggezin verloopt positief en [minderjarige] ervaart meer rust. Het is daarom van belang dat dit verblijf de aankomende periode wordt gecontinueerd.
5.2.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg daarom verlengen voor de duur van een jaar. [2]
Ten aanzien van de wijziging van de omgangsregeling
5.3.
Ingevolgde artikel 1:265g, eerste lid BW kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.4.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] inmiddels weer begeleid plaatsvindt en dat dit overwegend positief verloopt. De kinderrechter begrijpt dat de vader graag wil dat wordt toegewerkt naar de oude omgangsregeling, maar dit moet voorzichtig en in kleine stappen worden gedaan. Op dit moment is het niet mogelijk om uitvoering te geven aan de oude omgangsregeling. [minderjarige] heeft de afgelopen periode veel meegemaakt en heeft behoefte aan duidelijkheid, rust en stabiliteit. Het is daarom van belang dat de huidige omgangsregeling wordt vastgelegd en dat de GI de regie kan voeren over de uitbreiding hiervan. Het zal regelmatig serieus moeten worden bekeken of en op welke manier deze kan worden uitgebreid, waarbij deze informatie goed aan de vader wordt teruggekoppeld. Het belang van [minderjarige] dient in dit kader voorop te staan.
5.5.
Gelet op het voorgaande, zal de kinderrechter de regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang tussen de vader en [minderjarige] wijzigen, in die zin dat één keer in de twee weken begeleide omgang van twee uur plaatsvindt. Hierbij zal de regie over de verdere uitbreiding van de omgangsregeling bij de GI worden belegd.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/694690 / JE RK 25-352
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 21 april 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 21 april 2026;
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/696990 / JE RK 25-651
6.3.
wijzigt de regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang tussen de vader en [minderjarige] , in die zin dat één keer in de twee weken begeleide omgang van twee uur plaatsvindt en de regie over de verdere uitbreiding van de omgangsregeling bij de GI wordt belegd;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2025 door mr. D.I. Hendriks-van Wel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 29 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.
2.Artikel 1:260, eerste lid, BW.