ECLI:NL:RBROT:2025:7849

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
C/10/697663 / JE RK 25-717
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 9 mei 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2022. De zaak betreft de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, die het verzoek heeft ingediend. De moeder van de minderjarige, die het ouderlijk gezag heeft, heeft ingestemd met de verlenging van de maatregelen, ondanks het ontbreken van een toetsingsbesluit van de Raad voor de Kinderbescherming. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige goed ontwikkelt in het pleeggezin en dat terugplaatsing bij de moeder op dit moment niet mogelijk is vanwege haar gezondheidsproblemen en woonsituatie. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van een jaar, tot 10 mei 2026, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/697663 / JE RK 25-717
Datum uitspraak: 9 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
wonende in [plaats 1] , hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.G.T. Meershoek, kantoorhoudende ’in Den Haag,
[de pleegmoeder] en [de pleegvader] ,
beiden wonende in [plaats 2] , hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verzoekschrift (met bijlagen) van de GI van 9 april 2025 is ontvangen op 10 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 9 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI, te weten [vertegenwoordiger] ;
- de pleegmoeder.
1.3.
De pleegvader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de pleegvader wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Op 10 mei 2022 is de (toen nog ongeboren) [minderjarige] door de kinderrechter in deze rechtbank onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is daarna steeds verlengd en duurt nu tot 10 mei 2025. Op 31 augustus 2022 heeft de kinderrechter toestemming gegeven (een machtiging verleend) om [minderjarige] uit huis te plaatsen. De machtiging tot uithuisplaatsing is ook steeds verlengd en geldt ook tot 10 mei 2025.
2.3.
[minderjarige] verblijft in een perspectief biedend pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt zowel de ondertoezichtstelling van [minderjarige] als de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI brengt tijdens de mondelinge behandeling naar voren dat het toetsingsbesluit van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), dat is vereist bij een verlengingsverzoek van een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing die langer dan twee jaar heeft geduurd, nog ontbreekt. Het toetsingsbesluit is wel aangevraagd en zal zo snel mogelijk worden nagezonden. Ondanks het ontbrekende toetsingsbesluit van de Raad, handhaaft de GI het verzoek tijdens de mondelinge behandeling. Eerder is al bepaald dat het opgroeiperspectief van [minderjarige] bij de pleegouders ligt, maar dat de moeder wel het ouderlijk gezag over [minderjarige] behoudt. Een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder is niet mogelijk. De huidige woning van de moeder is ook niet geschikt om kinderen te ontvangen. Daarbij is bij de moeder sprake van gezondheidsproblemen. Die belemmeren ook het opbouwen en het onderhouden van contact tussen haar en [minderjarige] . De aankomende periode is de GI voornemens om meer aandacht te besteden aan het contact tussen de moeder en [minderjarige] , maar ook aan het contact tussen [minderjarige] en haar broer en zus. [minderjarige] ontwikkelt zich goed bij de pleegouders.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met verlenging van de maatregelen. Aan het feit dat het toetsingsbesluit van de Raad ontbreekt, verbindt de moeder geen juridische gevolgen. Hoewel de moeder [minderjarige] het liefst weer bij haar thuis heeft, begrijpt zij dat dit door haar gezondheidsproblemen en woonsituatie niet haalbaar is. In het belang van [minderjarige] onderschrijft de moeder daarom dat het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders ligt. Zij hoopt dat het contact tussen [minderjarige] en haar verder kan worden opgebouwd, zodat zij een band met elkaar kunnen opbouwen. Daarnaast is het belangrijk dat [minderjarige] haar broer en zus leert kennen.
De pleegmoeder brengt tijdens de mondelinge behandeling naar voren dat [minderjarige] zolang als nodig is bij het pleeggezin kan verblijven. [minderjarige] ontwikkelt zich goed. Zij is een leuke en ondeugende peuter. [minderjarige] heeft wel behoefte aan meer contact met de moeder. De pleegmoeder hoopt dat dit de aankomende periode kan worden opgebouwd.

5.De beoordeling

5.1.
Als een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing twee jaar of langer heeft geduurd, moet bij het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing een advies van de Raad voor de Kinderbescherming worden gevoegd over de verlenging van die ondertoezichtstelling. [1] In dat advies moet door de Raad worden ingegaan op de vraag of de ondertoezichtstelling niet onnodig wordt verlengd en of eventueel een gezagsbeëindigende maatregel meer aangewezen is. Omdat de ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing van [minderjarige] al langer dan twee jaar duurt, had een toetsingsbesluit van de Raad moeten worden meegezonden met het verlengingsverzoek. De kinderrechter constateert dat het toetsingsbesluit ontbreekt. Dat betekent echter niet dat het verlengingsverzoek niet kan worden toegewezen. Als de kinderrechter in de motivering van de beslissing tot uiting brengt op grond van welke bevindingen hij van oordeel is dat een verlenging van de maatregelen is aangewezen, kunnen de verlengingsverzoeken ook zonder toetsingsbesluit worden toegewezen (Hoge Raad 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:454).
5.2.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de GI en de advocaat van de moeder naar voren gebracht dat de Raad voor de Kinderbescherming in een andere procedure de rechtbank heeft verzocht om het gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen. Hieruit volgt dat de Raad al eerder onderzoek heeft gedaan. Daarnaast stelt de kinderrechter vast dat de moeder achter verlenging van de maatregelen staat. De kinderrechter zal de toezending van het toetsingsbesluit van de Raad daarom niet afwachten en direct beslissen.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg moeten worden verlengd. De GI en de advocaat van de moeder hebben te kennen gegeven dat het verzoek tot gezagsbeëindiging is afgewezen, maar dat wel vaststaat dat het opgroeiperspectief van [minderjarige] bij de pleegouders ligt. De ruim 2,5-jarige [minderjarige] verblijft al sinds zij een paar maanden oude baby was bij het huidige pleeggezin. Zij ontwikkelt zich daar goed en is inmiddels een blije peuter. Terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder is niet mogelijk. De moeder kampt met gezondheidsproblemen en persoonlijke problematiek. Op dit moment woont zij begeleid. Het is voor haar niet mogelijk om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer op zich te nemen. De kinderrechter acht het daarom in het belang van [minderjarige] dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd en het verblijf van [minderjarige] binnen het pleeggezin wordt gecontinueerd. In de komende periode is het van belang dat door de GI aandacht wordt besteed aan zowel het contact tussen de moeder en [minderjarige] als het contact tussen [minderjarige] en haar broer en zus, zodat zij elkaar beter kunnen leren kennen en de band met elkaar kunnen versterken. Bezien moet worden wat ervoor nodig is om het contact te kunnen uitbreiden, vooral nu [minderjarige] hier zelf om vraagt.
5.4.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat aan de voorwaarden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan [2] en dat verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] daarbij noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. [3] De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg daarom verlengen voor de duur van een jaar.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
6.
De beslissing
De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 10 mei 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 10 mei 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2025 door
mr. drs. H. Biemond, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier,
en op schrift gesteld op 28 mei 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag . Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:265j, derde lid, BW.
2.Artikel 1:260 BW.
3.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.