ECLI:NL:RBROT:2025:7922

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
C/10/675918 / HA ZA 24-250
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldverdeling na aanvaring tussen binnenschepen met toepassing van het Binnenvaart Aanvaringsverdrag

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een aanvaring tussen twee binnenschepen, de Eiltank 65 en de Colombia, die plaatsvond op 7 januari 2023. Eiltank, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.R. de Graaf, vorderde schadevergoeding van de eigenaren van de Colombia, [persoon A] en [persoon B], die zich lieten bijstaan door advocaat mr. J.J. van de Velde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvaring is veroorzaakt door de Colombia, die zich aan de verkeerde kant van het vaarwater bevond en geen voorrang heeft verleend aan de Eiltank 65. De rechtbank oordeelde dat de schuldverdeling 15% voor de Eiltank 65 en 85% voor de Colombia is. Eiltank vorderde in conventie een schadevergoeding van € 25.398,26, die door de rechtbank werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. In reconventie werd Eiltank veroordeeld tot betaling van € 6.763,19 aan [persoon A] en [persoon B] voor de schade aan de Colombia, eveneens vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook buitengerechtelijke incassokosten toegewezen aan beide partijen en de proceskosten vergoed.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/675918 / HA ZA 24-250
Vonnis van 2 juli 2025
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
EILTANK 65 GMBH & CO KG,
gevestigd te Rheinberg, Duitsland,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.R. de Graaf te Breda,
tegen

1.[persoon A] ,

2.
[persoon B],
beiden wonende te [woonplaats] , [land] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.J. van de Velde te Rotterdam.
Eiseres in conventie zal hierna Eiltank genoemd worden. Gedaagden in conventie zullen hierna gezamenlijk [persoon A] c.s. genoemd worden en afzonderlijk [persoon A] en [persoon B] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 30 oktober 2024 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 9 van [persoon A] c.s.;
  • de brief van de rechtbank van 23 december 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de e-mail van de rechtbank van 19 februari 2025 met de zittingsagenda;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens wijziging van eis en akte overlegging producties met producties 6 tot met 12 van Eiltank;
  • de mondelinge behandeling van 3 april 2025 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde spreekaantekeningen van Eiltank en [persoon A] c.s.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De beoordeling in conventie en in reconventie

2.1.
Wat is er gebeurd?
2.1.1.
Eiltank is eigenaar van het motortankschip Eiltank 65 (hierna: de Eiltank 65). De Eiltank 65 heeft een lengte van 110 meter en is 11,00 meter breed.
2.1.2.
[persoon A] c.s. zijn gezamenlijk eigenaar van het koppelverband bestaande uit het binnenvaartschip Colombia en de duwbak Colombia II (hierna: de Colombia). De Colombia heeft een totale lengte van 202 meter en is 11,45 meter breed.
2.1.3.
Op 7 januari 2023 rond 18:00 uur vond een aanvaring plaats tussen de Eiltank 65 en de Colombia op het Volkerak ter hoogte van Dinteloord kort nadat de Eiltank 65 de rode boei NV 10 was gepasseerd. Ten tijde van de aanvaring was het donker en stond er een zuidenwind met windkracht 5 Bft en waren er windstoten van 7 Bft.
De schepen voeren op tegengestelde koersen: de Colombia voer aan de voor haar bakboordzijde van het vaarwater en de Eiltank 65 aan de voor haar stuurboordzijde van het vaarwater. Op dit vaarwater is het Binnenvaartpolitiereglement (hierna: BPR) van toepassing en het vaarwater is ter plaatse 500 meter breed. Eiltank 65 en de Colombia zijn grote (motor)schepen als bedoeld in het BPR.
Het schip de Serenitas voer voorafgaand aan de aanvaring schuin achter de Colombia aan de stuurboordzijde van de Colombia. De Serenitas voer voor haar aan de stuurboordzijde van het vaarwater met een hogere snelheid dan de Colombia. Kort voor de aanvaring is de Serenitas gaan oplopen en voer zij naast de Colombia aan de stuurboordzijde van de Colombia.
De schipper van de Eiltank 65 heeft onderstaande tekening gemaakt waarop hij de posities van de schepen ten tijde van de aanvaring heeft weergegeven. De Colombia is midscheeps in aanvaring gekomen met het bakboordvoorschip van de Eiltank 65.
Schermafdruk Tresco-beelden van de Colombia kort voor de aanvaring. Hierop is te zien dat de Serenitas (zwart schip rechtsonder, met aanduiding Serenitas) de Colombia (zwart schip linksonder) aan het voorbijlopen is. De Eiltank 65 bevindt zich op deze schermafdruk iets boven de Colombia (zie aanduiding Eiltank 65).
Voorafgaand aan de aanvaring heeft geen marifoonverkeer tussen de schippers van de Colombia en de Eiltank 65 plaatsgevonden.
2.1.4.
Ten tijde van de aanvaring had Eiltank de Eiltank 65 in rompbevrachting gegeven aan Concentus Shipping AG te Basel (hierna Concentus). Concentus had de Eiltank 65 in tijdbevrachting gegeven aan Reederei Jaegers GmbH (hierna: Reederei Jaegers). Voor zover Concentus Shipping en Reederei Jaegers door de aanvaring schade hebben geleden, hebben zij aan Eiltank last verstrekt tot het verhalen van de schade.
2.1.5.
Op 7 maart 2024 hebben [persoon A] c.s. in het kader van deze zaak - onder protest en onder het voorbehoud van het recht dit bedrag (deels) terug te vorderen - een betaling gedaan van € 56.293,57 op de derdengelden rekening van de advocaat van Eiltank.
2.2.
Wat is de kern?
Standpunten Eiltank
2.2.1.
Eiltank stelt dat de Colombia schuld heeft aan de aanvaring, omdat:
  • de Colombia zich aan de verkeerde kant van het vaarwater bevond;
  • de Colombia haar koers zodanig heeft gewijzigd in de richting van de Eiltank 65 dat zij op tegengestelde koers kwam te liggen en daarmee de aanvaringssituatie heeft gecreëerd (handelen in strijd met artikel 6.03 lid 3 BPR);
  • de Colombia voorrang had dienen te verlenen aan de Eiltank 65, maar dit niet heeft gedaan (handelen in strijd met artikel 6.04 lid 2 BPR);
  • de schipper van de Colombia geen marifooncontact heeft opgenomen met de schipper van de Eiltank 65 (handelen in strijd met artikel 4.05 lid 4 BPR), en;
  • de schipper van de Colombia geen voorzorgsmaatregelen heeft getroffen om de aanvaring te voorkomen (handelen in strijd met artikel 1.04 BPR).
2.2.2.
Eiltank vordert in conventie (na wijziging van eis) dat [persoon A] c.s. worden veroordeeld om de schade uit hoofde van de aanvaring aan haar te vergoeden. Deze schade begroot Eiltank op:
cascoschade
€ 39.488,98
tijdverletschade
€ 47.604,55
expertisekosten
€ 9.014,50
betaald op 7 maart 2024
-€ 56.293,57
+
€ 39.814,46
Daarnaast maakt Eiltank aanspraak op rente en kosten. Alles uitvoerbaar bij voorraad.
2.2.3.
Volgens Eiltank heeft de schipper van de Eiltank 65 gedaan wat hij moest en kon doen. Van (mede)schuld aan de zijde van de Eiltank 65 is volgens Eiltank dus geen sprake.
Standpunten [persoon A] c.s.
2.2.4.
[persoon A] c.s. stellen zich primair op het standpunt dat sprake is van overmacht, omdat de aanvaring het gevolg is van de harde wind. Dit betekent dat partijen ieder de eigen schade dienen te dragen. Primair vorderen [persoon A] c.s. in reconventie dan ook terugbetaling van het door hen betaalde bedrag ad € 56.293,57 (zie 2.1.5) te vermeerderen met rente en kosten, uitvoerbaar bij voorraad.
2.2.5.
Subsidiair voeren [persoon A] c.s. aan dat beide schepen 50% schuld hebben aan de aanvaring, aangezien:
  • op beide schepen niet de verplichting rustte om aan de voor hen stuurboordzijde van het vaarwater te varen;
  • de Colombia al enige tijd voor de aanvaring meer richting bakboord voer om ruimte te maken voor de oplopende Serenitas;
  • de Colombia vlak voor de aanvaring onvoldoende ruimte had om naar stuurboord uit te wijken gelet op de aanwezigheid van de Serenitas aan haar stuurboordzijde en het op de weg van Eiltank 65 lag om naar stuurboord, buiten de betonning, uit te wijken;
  • de Colombia haar positie niet via de marifoon had behoeven te melden aan de Eiltank 65, omdat haar positie visueel waarneembaar was, alsmede via radar, ECDIS en AIS; de schepen al kilometers lang met elkaar op aanvaringskoers lagen en dus geen sprake was van koersen die ieder gevaar voor aanvaring uitsloten;
  • gezien de harde wind en de aanwezigheid van de Serenitas de schepen in een vroeg stadium contact met elkaar hadden dienen op te nemen via de marifoon, om een passeerafspraak te maken;
  • beide schepen geen voorzorgsmaatregelen hebben genomen om een aanvaring te voorkomen.
Subsidiair vorderen [persoon A] c.s. in reconventie om Eiltank te veroordelen aan hen te betalen op basis van de 50/50 schuldverdeling:
50% van de schade aan de Colombia ad € 20.628,13 [1] en;
50% van de expertisekosten ad € 1.915,85 [2] ;
te vermeerderen met rente.
Verder vorderen [persoon A] c.s. dat Eiltank wordt veroordeeld om aan hen de teveel betaalde schadevergoeding ad € 33.117,11 terug te betalen, te vermeerderen met rente. Tot slot maken [persoon A] c.s. aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten op basis van de 50/50 schuldverdeling ad € 593,78 en proceskosten. Alles uitvoerbaar bij voorraad.
Oordeel van de rechtbank
2.2.6.
De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van overmacht, dat de Colombia de grootste schuld heeft aan de aanvaring en dat sprake is van een geringe medeschuld van de Eiltank 65. De schuldverdeling wordt vastgesteld op 15% schuld van de Eiltank 65 - 85% schuld van de Colombia.
Ten aanzien van de door partijen gevorderde schadevergoedingen heeft [persoon A] c.s. alleen de door Eiltank gevorderde vergoeding voor tijdverlet betwist. Aan deze betwistingen gaat de rechtbank - als onvoldoende onderbouwd - voorbij. De volledige gevorderde schadevergoedingen van beide partijen worden dan ook naar rato van de wederzijdse schuld van de beide schepen toegewezen.
De rechtbank licht hierna toe hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
2.3.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.3.1.
Deze zaak betreft een internationaal geschil aangezien de aanvaring in Nederland heeft plaatsgevonden tussen schepen waarvan de eigenaren gevestigd / woonachtig zijn in Duitsland respectievelijk België. Daarom onderzoekt de rechtbank eerst de internationale bevoegdheid en het toepasselijk recht.
2.3.2.
De vraag of deze rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen dient te worden beoordeeld aan de hand van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (Brussel I-bis Vo). [persoon A] c.s. hebben de internationale bevoegdheid van deze rechtbank niet betwist in conventie en Eiltank niet in reconventie. De Nederlandse rechter heeft dan ook zowel in conventie als in reconventie in ieder geval rechtsmacht op grond van een stilzwijgende forumkeuze (artikel 26 Brussel I bis-Vo).
Omdat de zaak een aanvaring betreft, is de rechtbank Rotterdam ingevolge artikel 625 lid 1 aanhef en onder e Rv bevoegd.
2.3.3.
Nu deze zaak de vergoeding van schade betreft naar aanleiding van een aanvaring tussen binnenschepen in de wateren van één der Verdragsluitende Partijen (Nederland) is het Verdrag tot vaststelling van enige eenvormige regelen inzake aanvaring in de binnenvaart, Genève van 15 maart 1960 (Binnenvaart Aanvaringsverdrag) van toepassing. De voor de beoordeling van deze zaak relevante bepalingen van het Binnenvaart Aanvaringsverdrag verschillen niet van het Nederlands recht aan de hand waarvan de partijdiscussie is gevoerd. Partijen hebben ter zitting verklaard geen uitdrukkelijke rechtskeuze voor Nederlands recht te willen maken en de toepassing van het Binnenvaart Aanvaringsverdrag niet uit te willen sluiten.
2.4.
De schuldvraag
2.4.1.
Op grond van artikel 2 lid 1 Binnenvaart Aanvaringsverdrag bestaat slechts aansprakelijkheid voor schade als gevolg van een aanvaring als de schade het gevolg is van schuld.
Geen sprake van overmacht
2.4.2.
Uit artikel 2 lid 2 Binnenvaart Aanvaringsverdrag volgt dat indien de schade is veroorzaakt door een toeval, door overmacht, of indien de oorzaak niet kan worden vastgesteld, de schade wordt gedragen door degenen die haar hebben geleden. [persoon A] c.s. stellen dat sprake is van overmacht, omdat de aanvaring het gevolg is van de harde wind. Beide schepen waren volgens [persoon A] c.s. als gevolg van de harde wind niet in staat om hun koers dusdanig te wijzen, dat een aanvaring kon worden voorkomen. Eiltank heeft dit betwist.
2.4.3.
Partijen zijn het erover eens dat er ten tijde van de aanvaring een harde wind (5 Bft) stond met windstoten (7 Bft) waardoor het varen werd bemoeilijkt. De Eiltank 65 ondervond hinder van de harde wind van bakboord. Zo verklaarde de schipper van de Eiltank 65:
“Tijdens het varen moest ik wel constant bijsturen, omdat harde wind op de bakboordzijde van de “Eiltank 65” stond te blazen, waardoor het lege schip naar stuurboord bewoog.”
Volgens [persoon A] c.s. stuurde de schipper van de Colombia ter correctie van de harde zijwind de kop van de Colombia richting stuurboord, om op die manier met de kop van de Colombia tegen de wind in te varen.
2.4.4.
[persoon A] c.s. hebben ter onderbouwing van de overmacht gewezen op de ‘registratieset’ die de politie heeft opgemaakt naar aanleiding van de aanvaring waarin onder meer staat vermeld:
“Toedracht
Uit het onderzoek is onvoldoende bewijs gekomen om een definitieve toedracht te noemen. Hoogstwaarschijnlijk heeft de wind een rol gespeeld in de toedracht van deze aanvaring.”
Hieruit volgt echter niet - zoals [persoon A] c.s. stellen - dat de schepen als gevolg van de wind niet in staat waren om hun koers te wijzigen. [persoon A] c.s. hebben verder niets aangevoerd, en ook overigens is niets gebleken, waaruit volgt dat de schepen als gevolg van de wind niet in staat zijn geweest om de aanvaring te voorkomen. Zoals Eiltank onweersproken heeft aangevoerd hield de harde wind al de gehele middag aan, was deze harde wind aangekondigd in de weerberichten en beschikte de Colombia over meer dan voldoende motorvermogen om ook bij windkracht 7 het schip onder controle te houden. Uit de verklaringen van partijen zelf (zie 2.4.3) blijkt dat de schippers hun vaarwijze hebben aangepast als gevolg van de harde wind, maar niet dat zij niet in staat waren om hun koers te wijzigen als gevolg van de wind.
Gezien het voorgaande oordeelt de rechtbank dan ook dat van overmacht geen sprake is geweest.
Niet vast staat dat de Colombia haar koers kort voor de aanvaring naar bakboord heeft verlegd
2.4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat partijen het (terecht) erover eens zijn dat onder het BPR geen verplichting gold voor beide schepen om zo veel mogelijk de stuurboordzijde van het vaarwater aan te houden. Eiltank heeft toegelicht dat zij met haar stelling dat de Colombia zich aan de verkeerde kant van het vaarwater bevond doelde op het feit dat de schepen als gevolg van de koerswijziging van de Colombia met elkaar op aanvaringskoers lagen.
2.4.6.
Het standpunt van Eiltank dat de Colombia haar koers vlak voor de aanvaring naar bakboord heeft verlegd waardoor zij met de Eiltank 65 op tegengestelde koers kwam te liggen en daarmee heeft gehandeld in strijd met artikel 6.03 lid 3 BPR onderbouwt Eiltank met een verwijzing naar de verklaring van de schipper van de Eiltank 65 waarin staat:

Ik was net bij de rode vaarwaterton 10 toen ik het koppelverband “Colombia” zag tegemoetkomen. Hij zat aan de verkeerde kant van het vaarwater en verlaagde steeds meer. (…) Het lukte de “Colombia” niet om nog tijdig bij te sturen naar stuurboord. Hierop is het dan tot de aanvaring gekomen, waarbij het bakboordvoorschip van de Eiltank 65 de Colombia aan bakboord ongeveer in het midden heeft geraakt.”
Vast staat dat de aanvaring heeft plaatsgevonden kort nadat de Eiltank 65 de door de schipper genoemde ‘
rode vaarwaterton 10’ (Rb: hiermee is bedoeld de rode boei NV 10) was gepasseerd.
2.4.7.
[persoon A] c.s. hebben onder verwijzing naar schermafdrukken van de Tresco-beelden van de Colombia aangevoerd dat geen sprake is van een koerswijziging, omdat de Colombia al geruime tijd en kilometers lang met haar achterschip in de voor haar bakboordzijde van het vaarwater voer. De rechtbank stelt vast dat uit de Tresco-beelden van de Colombia blijkt dat de Colombia om 17:43 uur (ongeveer tien minuten voor de aanvaring, eerdere Tresco-beelden zijn niet beschikbaar) aan de voor haar bakboordzijde van het vaarwater voer en aan die zijde is blijven varen met kleine koersschommelingen tot aan de aanvaring.
2.4.8.
Gezien de onderbouwde betwisting van [persoon A] c.s. had het op de weg van Eiltank gelegen om de door haar gestelde koerswijziging nader te onderbouwen. Dit heeft Eiltank niet gedaan. Ook uit de door Eiltank overgelegde opname van de Periskal-beelden van de Eiltank 65 van de twee minuten voorafgaand aan de aanvaring blijkt deze koeswijziging niet. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet vast komen te staan dat de Colombia de door Eiltank gestelde koerswijziging heeft gemaakt en daarmee heeft gehandeld in strijd met artikel 6.03 lid 3 BPR.
De Colombia heeft ten onrechte geen voorrang verleend
2.4.9.
Artikel 6.04 lid 2 BPR bepaalt dat indien twee schepen elkaar zodanig naderen op tegengestelde koersen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, het schip dat niet de stuurboordzijde van het vaarwater volgt voorrang moet verlenen aan het schip dat de stuurboordzijde van het vaarwater volgt. Nu de Colombia voorafgaand aan de aanvaring aan de voor haar bakboordzijde van het vaarwater voer, had zij dus voorrang moeten verlenen aan de Eiltank 65 (die aan de voor haar stuurboordzijde van het vaarwater voer).
2.4.10.
[persoon A] c.s. hebben hier tegenin gebracht dat de Eiltank 65 de rode boei NV 10 ook aan de voor de Eiltank 65 stuurboordzijde had kunnen passeren, omdat aan die zijde van de boei voldoende water staat om te varen. Dat betreft het deel van het vaarwater van het Volkerak waar jachten doorgaans varen.
Volgens Eiltank kon het van de schipper van de Eiltank 65 niet worden gevergd dat hij de boei aan de andere kant zou passeren en daarmee buiten de vaargeul zou uitwijken. De schipper van de Eiltank 65 was onbekend met de diepte buiten de vaargeul aangezien de diepte aan boord van de Eiltank 65 niet wordt weergegeven op de elektronische kaart en bovendien Rijkswaterstaat de diepgang buiten de vaargeul niet garandeert waardoor men niet kan uitgaan van de dieptes die worden weergegeven op kaarten.
2.4.11.
De rechtbank is van oordeel dat de Colombia er niet vanuit mocht gaan dat de Eiltank 65 de rode boei NV 10 buiten de vaargeul zou passeren. Zij had op grond van artikel 6.04 lid 2 BPR voorrang moeten verlenen aan de Eiltank 65. Daar komt bij dat schepen er, zeker zonder enig onderling overleg (zoals bijvoorbeeld een gemaakte passeerafspraak), niet vanuit mogen gaan dat een groot schip buiten de vaargeul zal gaan varen.
De stellingen van [persoon A] c.s. dat het door de harde wind voor de Colombia zeer lastig was om vaart te verminderen om zo de Eiltank 65 de gelegenheid te geven om voor haar langs te kruisen en dat de positie van de Serenitas voor haar een belemmering vormde om naar stuurboord uit te wijken, maken dit niet anders. Hieruit volgt namelijk niet dat de Colombia erop mocht vertrouwen dat de Eiltank 65 voorrang zou verlenen of dat de Colombia geen voorrang hoefde te verlenen. Dit waren - bij uitstek - omstandigheden die ertoe noopten om tijdig contact op te nemen met de op aanvaringskoers liggende Eiltank 65. Waarover hierna meer. Gezien het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de Colombia heeft gehandeld in strijd met artikel 6.04 lid 2 BPR door geen voorrang te verlenen aan de Eiltank 65.
Beide schippers hebben verzuimd contact met elkaar op te nemen en de Colombia heeft ten onrechte geen voorzorgsmaatregelen genomen
2.4.12.
Partijen verwijten elkaar over en weer dat de schippers in strijd met artikel 4.05 lid 4 BPR (voor de veiligheid van de scheepvaart noodzakelijke marifoonberichten geven) en artikel 1.04 BPR (voorzorgsmaatregelen nemen) hebben gehandeld.
2.4.13.
Eiltank stelt dat de schipper van de Colombia ten onrechte geen contact heeft opgenomen via de marifoon en geen voorzorgsmaatregelen heeft getroffen om de aanvaring te voorkomen: de schipper van de Colombia heeft geen snelheid verminderd, geen koers gewijzigd en geen geluidsignalen of lichtsignalen gegeven.
Volgens Eiltank heeft de schipper van de Eiltank 65 daarentegen gezien de omstandigheden alle mogelijke maatregelen genomen door zijn snelheid te verminderen. Een grote vermindering van snelheid was niet mogelijk, omdat dit gezien de harde wind de manoeuvreerbaarheid van het schip zou beïnvloeden. Een uitwijkmanoeuvre naar stuurboord zou betekenen dat het schip buiten de vaargeul zou raken en zeer waarschijnlijk tegen de aanwezige boei zou aankomen. Uitwijken naar bakboord was geen optie, omdat de Colombia met 202 meter lengte schuin in het water lag, aldus steeds Eiltank. Eiltank voert verder aan dat een marifoonoproep door de schipper van de Eiltank 65 de aanvaring niet had kunnen voorkomen, omdat gezien de omstandigheden zoals hiervoor door haar omschreven de enige manier om een aanvaring te voorkomen was dat de Colombia naar stuurboord zou uitwijken.
2.4.14.
[persoon A] c.s. erkennen dat de schipper van de Colombia contact had moeten opnemen met de Eiltank 65 en dat de schipper heeft gehandeld in strijd met de eisen van goed zeemanschap. Zij voeren echter aan dat met de verwijten van Eiltank sprake is van ‘de pot verwijt de ketel’, omdat dezelfde verwijten gelden ten aanzien van de schipper van de Eiltank 65. [persoon A] c.s. stellen dat de schipper van de Eiltank 65 contact had moeten opnemen met de Colombia om een passeerafspraak te maken. De schipper van de Eiltank 65 heeft volgens [persoon A] c.s. onvoldoende vooruit gekeken, omdat hij de Colombia pas vlak voor de aanvaring voor het eerst waarnam toen hij de rode boei NV 10 was gepasseerd (zie verklaring schipper onder 2.4.6), terwijl de Colombia op de radar en de Periskal-beelden al lang zichtbaar was. [persoon A] c.s. betwisten dat de Eiltank 65 voorafgaand aan de aanvaring snelheid heeft geminderd. Verder heeft de schipper van de Eiltank 65 de koers niet gewijzigd en het schip niet achteruit geslagen, aldus steeds [persoon A] c.s.
2.4.15.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals hiervoor is geoordeeld (zie 2.4.11), en partijen zijn het daar ook over eens, had het op de weg van de schipper van de Colombia gelegen om via de marifoon contact op te nemen met de Eiltank 65 teneinde de aanvaring te voorkomen. Door dit niet te doen heeft de schipper van de Colombia gehandeld in strijd met artikel 4.05 lid 4 BPR. Ook (andere) voorzorgsmaatregelen door de schipper van de Colombia waren geboden gezien de harde wind en het feit dat - zoals [persoon A] c.s. zelf stellen - de schepen al kilometers lang met elkaar op aanvaringskoers lagen. Gesteld noch gebleken is echter dat de schipper van de Colombia enige voorzorgsmaatregel heeft genomen om de aanvaring te voorkomen. Onweersproken staat vast dat de schipper van de Colombia geen snelheid heeft verminderd, de koers niet heeft gewijzigd en geen geluids- of lichtsignalen heeft gegeven. Door na te laten voorzorgsmaatregelen te nemen onder omstandigheden waarin dat wel was geboden heeft de schipper van de Colombia naar het oordeel van de rechtbank gehandeld in strijd met de eisen van goed zeemanschap.
2.4.16.
De rechtbank oordeelt verder dat (ook) van de schipper van de Eiltank 65 mocht worden verwacht dat hij tijdig via de marifoon aan de Colombia om opheldering zou vragen. Het was gezien de toenmalige harde wind die het varen bemoeilijkte, het feit dat: de schepen geruime tijd op aanvaringskoers lagen, de Eiltank 65 haar snelheid niet sterk kon verminderen en niet kon uitwijken naar stuurboord [3] en het gegeven dat ook de Serenitas (eerst schuin achter en vervolgens naast de Colombia) in de richting van de Eiltank 65 kwam varen, te voorzien dat een gevaarlijke situatie kon ontstaan. Door geen contact via de marifoon op te nemen heeft de schipper van de Eiltank 65 gehandeld in strijd met artikel 4.05 lid 4 BPR.
Goed zeemanschap houdt ook in dat op tijd voorzorgsmaatregelen worden genomen als het vaargedrag van andere schepen verkeerd of onduidelijk is en mogelijk tot een gevaarlijke situatie kan leiden. De door Eiltank gestelde - en door [persoon A] c.s. betwiste - kleine snelheidsvermindering van de Eiltank 65 bij / na het passeren van de rode boei NV 10 staat naar het oordeel van de rechtbank als voldoende onderbouwd vast nu deze wordt ondersteund door de verklaring van de schipper van de Eiltank 65 en de opname van de Periskal-beelden van de Eiltank 65. Een grote(re) snelheidsvermindering kon naar het oordeel van de rechtbank van de schipper van de Eiltank 65 niet worden verwacht, omdat dit de manoeuvreerbaarheid van het lege schip bij deze harde wind zou beïnvloeden. Uitwijken naar bakboord was evenmin een optie, omdat de Eiltank 65 dan met de schuin in het water liggende Colombia of de Serenitas in aanvaring had kunnen komen.
Conclusie: 15% schuld de Eiltank 65 – 85% schuld de Colombia
2.4.17.
Bij weging van de wederzijdse schuld van de beide schepen komt de rechtbank tot het oordeel dat de Colombia de grootste schuld heeft aan de aanvaring, omdat de schipper van de Colombia ten onrechte geen voorrang heeft verleend aan de Eiltank 65 hetgeen de directe oorzaak van de aanvaring is geweest. Aangenomen moet worden dat de schepen elkaar zouden hebben vrijgevaren indien de Colombia tijdig haar koers naar stuurboord had verlegd. Bovendien heeft de schipper van de Colombia via de marifoon geen contact opgenomen met de Eiltank 65 en geen voorzorgsmaatregelen genomen om de aanvaring te voorkomen. Nu ook de Eiltank 65 geen contact heeft opgenomen, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank een geringe medeschuld. De schuldverdeling stelt de rechtbank daarom op 15% schuld van de Eiltank 65 - 85% schuld van de Colombia. De schade zal dienovereenkomstig worden afgewikkeld.
2.5.
[persoon A] c.s. dienen (naast het reeds betaalde bedrag) € 25.398,26 aan schade aan Eiltank te vergoeden
cascoschade en expertisekosten toewijsbaar
2.5.1.
De door Eiltank gevorderde vergoeding voor cascoschade (€ 39.488,98) en expertisekosten (€ 9.014,50) is door [persoon A] c.s. niet betwist. Deze schade staat dan ook vast en is toewijsbaar.
tijdverletschade toewijsbaar
2.5.2.
Eiltank stelt dat de Eiltank 65 als gevolg van de aanvaring 11,22 dagen niet heeft kunnen varen en het gemiddelde netto dagbedrag voor de Eiltank 65 € 4.242,83 bedraagt. Eiltank vordert dan ook aan schadevergoeding wegens tijdverlet: 11,22 x € 4.242,83 = € 47.604,55.
2.5.3.
[persoon A] c.s. betwisten de door Eiltank gevorderde schade voor tijdverlet door - samengevat - aan te voeren dat:
  • a) De tijdverlet geen 11,22 dagen is, maar 9 of 10 dagen.
  • b) Enig bewijs van de bevrachtingsovereenkomsten met Concentus en Rederij Jaegers ontbreekt waardoor het niet duidelijk is of Reederei Jaegers tijdens de reparatieperiode de vracht diende door te betalen aan Concentus en niet duidelijk is of Concentus de vracht weer diende door te betalen aan Eiltank.
  • c) Eiltank het netto dagbedrag niet over de juiste periode heeft berekend en niet alle facturen over de juiste periode heeft overgelegd waardoor [persoon A] c.s. de juistheid van het gestelde dagbedrag niet kunnen controleren.
  • d) Eiltank de bunkerkosten (kennelijk) niet goed heeft verrekend.
  • e) Het niet duidelijk is waarom maandelijks slechts € 50,- of € 60,- voor agentuurkosten aan de Eiltank 65 worden toegekend.
2.5.4.
De rechtbank zal de bovenstaande punten a) tot en met e) hierna beoordelen.
ad a) 11,22 dagen staan vast
2.5.5.
Eiltank heeft ter onderbouwing van het aantal dagen tijdverlet verwezen naar het expertiserapport op tegenspraak van Petermann GmbH. [persoon A] c.s. hebben hier ter zitting tegenin gebracht dat: ‘uit het expertiserapport zijdens Eiltank blijkt dat de Eiltank 65 als gevolg van de aanvaring uit de vaart is geweest van 8 tot 18 januari 2023 en dit betreft een periode van tien dagen’ en ‘volgens het expertiserapport de reparatietijd zelfs maar negen dagen was’.
De rechtbank verwerpt deze betwistingen van [persoon A] c.s. gezien de onderstaande “Chronologie” die is opgenomen in het rapport van Petermann GmbH.
De hierin genoemde aanvaring op 7 januari 2023 (18:15 uur) tot en met het vertrek vanaf de werf op 18 januari 2023 sluit aan bij de door Eiltank gestelde 11,22 dagen. Het feit dat in het rapport is opgenomen dat de reparatietijd negen kalenderdagen is geweest maakt niet dat het schip ook (maar) negen dagen niet heeft kunnen varen. Het begrip tijdverlet omvat immers meer dan alleen het aantal reparatiedagen. De 11,22 dagen tijdverlet staan dan ook vast.
ad b) Eiltank heeft onduidelijkheden weggenomen
2.5.6.
In reactie op de door [persoon A] c.s. aangevoerde onduidelijkheden heeft Eiltank voorafgaand aan de zitting in het geding gebracht: 1) de rompbevrachtingsovereenkomst tussen Eiltank en Concentus 2) de timecharter overeenkomst tussen Reederei Jaegers en Concentus 3) de lastgevingen van Concentus en Reederei Jaegers aan Eiltank 4) een bevestiging van Concentus dat gedurende de tijdverletperiode de huur door Concentus aan Eiltank is betaald en dat Concentus van Reederei Jaegers in deze periode geen betalingen heeft ontvangen. Met deze stukken heeft Eiltank naar het oordeel van de rechtbank de door [persoon A] c.s. gestelde onduidelijkheden weggenomen en vormen deze geen aanleiding om aan toewijzing van het gevorderde tijdverlet in de weg te staan.
ad c) geen reden om te twijfelen aan juistheid berekening netto dagbedrag
2.5.7.
Het gemiddelde netto dagbedrag heeft Eiltank berekend over de laatste drie volle maanden voor de aanvaring (oktober, november en december 2022) en over de eerste drie volle maanden na de aanvaring (februari, maart en april 2023). Over deze (volle) maanden heeft Eiltank facturen overgelegd. Daarnaast heeft Eiltank (naar aanleiding van de conclusie van antwoord van [persoon A] c.s.) voorafgaand aan de zitting de vrachtfacturen die zien op de periode van 1 tot en met 7 januari 2023 in het geding gebracht.
2.5.8.
Volgens [persoon A] c.s. voldoet de berekening van Eiltank op basis van ‘volle maanden’ niet, maar moet worden gerekend met exact drie maanden voor het begin van de tijdverletperiode en exact drie maanden nadat het schip weer in de vaart is gegaan. De Eiltank 65 is vanaf 18 januari 2023 weer in de vaart gebracht en nu is onduidelijk wat in de dagen tussen 18 januari 2023 en 31 januari 2023 is gebeurd.
2.5.9.
De rechtbank stelt voorop dat het netto dagbedrag wordt gebruikt om de schade als gevolg van tijdverlet te kunnen schatten. De berekening van het netto dagbedrag betreft een gemiddelde op basis van de exploitatieresultaten van het schip in de drie maanden voorafgaande aan het incident en na de reparatie. Nu [persoon A] c.s. geen concrete feiten of omstandigheden hebben aangevoerd op grond waarvan de rechtbank zou moeten twijfelen aan de juistheid van de berekening zoals Eiltank die heeft gemaakt op basis van ‘volle maanden’, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om de juistheid hiervan in twijfel te trekken. Dit geldt temeer nu [persoon A] c.s. voorafgaand aan de zitting (alsnog) de beschikking hebben gekregen over de vrachtfacturen over periode van 1 tot en met 7 januari 2023 en ook daarin kennelijk geen aanknopingspunten hebben gevonden op grond waarvan de berekening door Eiltank op basis van volle maanden niet juist zou zijn.
ad d) niet gebleken dat Eiltank bunkerkosten niet goed heeft verrekend
2.5.10.
[persoon A] c.s. hebben aangevoerd dat Reederij Jaegers blijkens de vrachtfacturen de bunkerkosten doorbelast aan haar klant. Dit betekent volgens [persoon A] c.s. dat met de bunkerkosten geen rekening dient te worden gehouden als besparing en alleen rekening dient te worden gehouden met de netto vrachtprijs die op deze facturen staat. Op een aantal van de facturen van Reederij Jaegers wordt geen bunkertoeslag, maar een blokvracht in rekening gebracht aan de klanten. Per factuur zal Eiltank de bevrachtingsovereenkomst met de klant in het geding dienen te brengen, zodat kan worden vastgesteld of bij deze blokvracht de bunkerkosten zijn inbegrepen en de bunkerkosten worden doorbelast aan de klant. Indien de bunkerkosten niet zijn doorbelast aan de klant, dan zal Eiltank per reis dienen aan te tonen wat het bunkerverbruik en de bunkerkosten waren, zodat deze op de vrachtprijs in mindering kunnen worden gebracht met het oog op het berekenen van het netto dagbedrag, aldus steeds [persoon A] c.s.
2.5.11.
Eiltank heeft ter zitting toegelicht dat juist is dat op de rekeningen soms ook melding wordt gemaakt van bunkertoeslagen en blokvracht. Dit betekent dat in de facturen wordt gerekend met een all-in prijs als het om blokvracht gaat en dat bij bunkertoeslag een percentage van de vracht wordt berekend voor bunkerkosten die uiteraard niet het exacte verbruik voor de afgerekende reis weergeeft. Eiltank stelt voorop dat elke vervoerder die economisch verstandig bezig is in de vracht ook de eigen kosten voor gasolieverbruik aan de klant berekent. Die berekening berust op een schatting van de kosten vooraf. Dit is in casu ook gedaan of middels all-in vracht of middels een percentage van de vracht. Bij de berekening over de tijdverletschade is het concrete gasolieverbruik in mindering gebracht op het vorderingsbedrag. [persoon A] c.s. hebben er allerminst belang bij dat in de berekening niet wordt gewerkt door het concrete gasolieverbruik in mindering te brengen en in plaats daarvan het concrete verbruik te vervangen door een percentage van de vracht dat naar alle waarschijnlijkheid niet overeenkomt met het daadwerkelijk verbruik. Bovendien vorderen [persoon A] c.s. dat kennelijk bij all-in tarieven het verbruik per reis zou moeten worden berekend. Het eisen van een dergelijke berekening gaat veel te ver, nu het verbruik normaal gesproken niet per reis wordt bijgehouden en dit de berekening onnodig ingewikkeld maakt. Voor het schatten van de schade in de zin van artikel 6:97 BW is het voldoende als wordt uitgegaan van het bunkerverbruik in het geheel voor de onderhavige periode.
2.5.12.
Naar aanleiding van deze toelichting van Eiltank hebben [persoon A] c.s. niets meer aangevoerd ter (nadere) onderbouwing van hun standpunt. Gezien de toelichting die Eiltank heeft gegeven gaat de rechtbank dan ook - als onvoldoende onderbouwd - voorbij aan de stelling van [persoon A] c.s. dat Eiltank de bunkerkosten niet goed heeft verrekend.
ad e) Eiltank heeft duidelijk gemaakt waarom maandelijks slechts € 50,- of € 60,- voor agentuurkosten aan de Eiltank 65 worden toegekend
2.5.13.
[persoon A] c.s. hebben naar voren gebracht dat opvalt dat Jaegers Shipping maandelijks een factuur toezendt aan Reederei Jaegers voor agentuurkosten en dat hiervan steeds een bedrag van € 50,- of € 60,- wordt toegekend aan de Eiltank 65. Eiltank moet volgens [persoon A] c.s. ophelderen waarom slechts dit bedrag aan de Eiltank 65 wordt toegekend.
2.5.14.
Tijdens de zitting heeft Eiltank verduidelijkt dat Jaegers Shipping werkt voor alle schepen van de Jaegers vloot in Nederland als havenagent en daarbij aan- en afmelding van de schepen in de havens verzorgt. Zo zijn van de totale factuur slechts de kosten in mindering gebracht die zien op de werkzaamheden voor de Eiltank 65. Het bedrag voor de Eiltank 65 is blijkens de berekening in mindering gebracht op de vrachtopbrengsten voor het schip.
2.5.15.
Met deze toelichting heeft Eiltank naar het oordeel van de rechtbank de door [persoon A] c.s. gestelde vraag voldoende beantwoord.
85% van de schade minus reeds betaald bedrag en wettelijke rente
2.5.16.
Uit het voorgaande volgt dat de volledige door Eiltank gevorderde schade ad € 96.108,03 toewijsbaar is. [persoon A] c.s. zijn voor 85% aansprakelijk voor dit totaalbedrag, hetgeen neerkomt op het aan Eiltank toewijsbare bedrag van € 81.691,83. Hierop dient nog in minder te worden gebracht het bedrag ad € 56.293,57 dat [persoon A] c.s. reeds hebben betaald (zie 2.1.5). In totaal dienen [persoon A] c.s. dan ook (nog) aan Eiltank te betalen € 25.398,26.
cascoschade
€ 39.488,98
tijdverletschade
€ 47.604,55
expertisekosten
€ 9.014,50
+
totaal
€ 96.108,03
85% totaal =
€ 81.691,83
betaald op 7 maart 2024
€ 56.293,57
-
te betalen
€ 25.398,26
Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over het bedrag ad € 96.108,03 vanaf 7 januari 2023 tot en met 7 maart 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over het bedrag ad € 25.398,26 vanaf 8 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
2.6.
Eiltank dient € 6.763,19 aan [persoon A] c.s. aan schade te vergoeden
15% van de schade en wettelijke rente
2.6.1.
De door [persoon A] c.s. gestelde totale schade aan de Colombia en expertisekosten ad in totaal € 45.087,96 is door Eiltank niet betwist. Deze schade staat dan ook vast en is toewijsbaar. Eiltank is voor 15% aansprakelijk voor dit totaalbedrag, hetgeen neerkomt op het aan [persoon A] c.s. toewijsbare bedrag van € 6.763,19.
schade Colombia
€ 41.256,26
expertisekosten
€ 3.831,70
+
totaal
€ 45.087,96
15% totaal =
€ 6.763,19
= te betalen
Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf 7 januari 2023.
2.6.2.
Uit het voorgaande volgt dat het door [persoon A] c.s. op 7 maart 2024 betaalde bedrag (zie 2.1.5), het totaalbedrag dat [persoon A] c.s. aan schade dienen te vergoeden niet overstijgt. De vordering van [persoon A] c.s. tot (terug)betaling aan hen van het teveel aan schadevergoeding betaalde bedrag zal dan ook worden afgewezen.
2.7.
Incassokosten
2.8.
Beide partijen hebben gesteld buitengerechtelijke kosten te hebben gemaakt en hebben vergoeding daarvan gevorderd. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is gebleken dat aan dit vereiste is voldaan, zodat de rechtbank de gevorderde vergoedingen van buitengerechtelijke kosten zal toewijzen. De rechtbank zoekt voor de berekening aansluiting bij de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Hierbij is de rechtbank uitgegaan van het bedrag dat in totaal op basis van de schuldverdeling wordt toegewezen aan schadevergoeding voor beide partijen, waarbij bij de berekening voor Eiltank het op 7 maart 2024 door [persoon A] c.s. betaalde bedrag buiten beschouwing is gelaten. Hieruit volgt dat aan Eiltank een bedrag ad € 1.591,92 toewijsbaar is en aan [persoon A] c.s. het door hen gevorderde bedrag ad € 593,78 kan worden toegewezen.
2.9.
Proceskosten
2.9.1.
De rechtbank zal [persoon A] en [persoon B] hoofdelijk veroordelen in de proceskosten (inclusief nakosten) van Eiltank in conventie. Deze proceskosten worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 2.889,00
- salaris advocaat € 2.428,00 (2 punten x € 1.214,00 [4] )
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 5.630,97
De rechtbank zal Eiltank veroordelen in de proceskosten (inclusief nakosten) van [persoon A] c.s. in reconventie. Deze proceskosten begroot de rechtbank op:
- salaris advocaat € 1.214,00 (2 punten x factor 0,5 x € 1.214,00)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.392,00
2.10.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.10.1.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat partijen dat hebben geëist en de wederpartij daar telkens geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [persoon A] c.s. om aan Eiltank te betalen een bedrag van € 25.398,26, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over het bedrag ad € 96.108,03 vanaf 7 januari 2023 tot en met 7 maart 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over het bedrag ad € 25.398,26 vanaf 8 maart 2024 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [persoon A] c.s. om aan Eiltank te betalen een bedrag van € 1.591,92 aan buitengerechtelijke incassokosten;
3.3.
veroordeelt [persoon A] en [persoon B] hoofdelijk in de proceskosten van Eiltank tot op heden begroot op € 5.630,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en vermeerderd met € 92,00 plus de kosten van betekening als [persoon A] en [persoon B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
in reconventie
3.4.
veroordeelt Eiltank om aan [persoon A] c.s. te betalen een bedrag van € 6.763,19 te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf 7 januari 2023 tot de dag van volledige betaling;
3.5.
veroordeelt Eiltank om aan [persoon A] c.s. te betalen een bedrag van € 593,78 aan buitengerechtelijke incassokosten;
3.6.
veroordeelt Eiltank in de proceskosten van [persoon A] c.s. tot op heden begroot op € 1.392,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en vermeerderd met € 92,00 plus de kosten van betekening als Eiltank niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
in conventie en in reconventie
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025.
2459/3266//32

Voetnoten

1.100% schade aan de Colombia = € 41.256,26
2.100% expertisekosten = € 3.831,70
3.Volgens Eiltank voer de Eiltank 65 al geruime tijd ‘strak langs de rode tonnen’ waardoor zij met een uitwijking naar stuurboord buiten de vaargeul terecht zou komen.
4.Tarief gebaseerd op het bij dagvaarding (voor wijziging van eis) gevorderde bedrag ad € 91.217,43