In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 7 juli 2025, wordt de beslissing van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) beoordeeld om geen onderzoek in te stellen naar een klacht van eiser over de gemeente Den Haag. Eiser stelt dat zijn persoonsgegevens onrechtmatig zijn verwerkt in het Gemeentelijke Incidenten Registratiesysteem (GIR) en dat hij ten onrechte geen inzage heeft gekregen in zijn persoonsgegevens. De rechtbank oordeelt dat de AP op goede gronden heeft besloten om geen nader onderzoek in te stellen naar de klachten van eiser. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard.
De zaak betreft een klacht die eiser op 11 mei 2022 indiende bij de AP, na een incident waarbij de gemeente Den Haag een GIR-registratie over eiser had gemaakt. Eiser betwist de rechtmatigheid van deze registratie en het niet voldoen aan zijn inzageverzoek. De rechtbank stelt vast dat de AP, na beoordeling van de klacht, geen evident onrechtmatige registratie heeft vastgesteld en dat de GIR-registratie inmiddels was verwijderd. De rechtbank concludeert dat de AP niet onredelijk heeft gehandeld door geen verder onderzoek in te stellen, gezien de beperkte capaciteit en de prioriteringscriteria die de AP hanteert bij het behandelen van klachten.
De rechtbank benadrukt dat de AP een zekere ruimte heeft bij het bepalen van de mate waarin een klacht nader wordt onderzocht. De rechtbank komt tot de conclusie dat de AP gelet op de prioriteringscriteria heeft mogen besluiten niet tot nader onderzoek over te gaan, omdat de vermeende overtreding niet meer aan de gang was en de registratie inmiddels was gewist. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het griffierecht niet terugkrijgt.