ECLI:NL:RBROT:2025:7939

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
24-7891
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing van de Autoriteit Persoonsgegevens om geen onderzoek in te stellen naar klacht over onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens door gemeente Den Haag

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 7 juli 2025, wordt de beslissing van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) beoordeeld om geen onderzoek in te stellen naar een klacht van eiser over de gemeente Den Haag. Eiser stelt dat zijn persoonsgegevens onrechtmatig zijn verwerkt in het Gemeentelijke Incidenten Registratiesysteem (GIR) en dat hij ten onrechte geen inzage heeft gekregen in zijn persoonsgegevens. De rechtbank oordeelt dat de AP op goede gronden heeft besloten om geen nader onderzoek in te stellen naar de klachten van eiser. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard.

De zaak betreft een klacht die eiser op 11 mei 2022 indiende bij de AP, na een incident waarbij de gemeente Den Haag een GIR-registratie over eiser had gemaakt. Eiser betwist de rechtmatigheid van deze registratie en het niet voldoen aan zijn inzageverzoek. De rechtbank stelt vast dat de AP, na beoordeling van de klacht, geen evident onrechtmatige registratie heeft vastgesteld en dat de GIR-registratie inmiddels was verwijderd. De rechtbank concludeert dat de AP niet onredelijk heeft gehandeld door geen verder onderzoek in te stellen, gezien de beperkte capaciteit en de prioriteringscriteria die de AP hanteert bij het behandelen van klachten.

De rechtbank benadrukt dat de AP een zekere ruimte heeft bij het bepalen van de mate waarin een klacht nader wordt onderzocht. De rechtbank komt tot de conclusie dat de AP gelet op de prioriteringscriteria heeft mogen besluiten niet tot nader onderzoek over te gaan, omdat de vermeende overtreding niet meer aan de gang was en de registratie inmiddels was gewist. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het griffierecht niet terugkrijgt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/7891

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

en

Autoriteit Persoonsgegevens, de AP

(gemachtigden: mr. N. Hmoumou en mr. W. van Steenbergen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel
: het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, gevestigd te Den Haag, de gemeente Den Haag
(gemachtigden: mr. L. Groeneveld en [naam]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de beslissing van de AP om geen onderzoek in te stellen naar aanleiding van een klacht van eiser over de gemeente Den Haag. Eiser stelt dat de gemeente Den Haag onrechtmatig zijn persoonsgegevens heeft verwerkt in het Gemeentelijke Incidenten Registratiesysteem (GIR) en ten onrechte geen inzage heeft verleend in zijn persoonsgegevens. Eiser is het niet eens met de beslissing van de AP om naar aanleiding van zijn klacht geen onderzoek in te stellen. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Hij stelt dat er sprake is van twee overtredingen, namelijk de onrechtmatige verwerking van zijn persoonsgegevens en het niet voldoen aan zijn inzageverzoek. Tegen beide overtredingen had handhavend moeten worden opgetreden. Verder is hij van mening dat de AP uitgaat van onjuiste feiten. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van het handhavingsverzoek.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de AP op goede gronden heeft besloten om geen nader onderzoek in te stellen naar de klachten van eiser
.Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Inleiding en procesverloop

2. Eiser staat een aantal inwoners van de gemeente Den Haag bij in een procedure over planschade. Op 20 juni 2021 heeft een ambtenaar van de gemeente Den Haag een melding gemaakt van grensoverschrijdend gedrag door eiser (GIR-melding). Naar aanleiding van deze melding heeft op 13 juli 2021 een incidentgesprek met eiser plaatsgevonden. Op grond van de oorspronkelijke melding, het verloop van het incidentgesprek en naderhand door eiser verstuurde sms-berichten, is besloten om over te gaan tot een definitieve registratie in het GIR en het opleggen van een ordemaatregel. Deze maatregel hield in dat eiser geen telefonisch contact meer mocht opnemen met de ambtenaren van de gemeente Den Haag over de planschadezaak en dat verdere communicatie over die zaak uitsluitend per e-mail of brief mocht plaatsvinden. Op 14 juli 2021 heeft de gemeente Den Haag eiser hier schriftelijk over geïnformeerd. De gemeente heeft vervolgens nader onderzoek uitgevoerd naar de houding en het gedrag van eiser. Op basis van het onderzoek heeft de gemeente geconcludeerd dat het opleggen van de ordemaatregel begrijpelijk en gerechtvaardigd was. Op 2 augustus 2021 heeft de gemeente, na een gesprek met eiser, aan eiser laten weten dat de ordemaatregel is beëindigd en dat de vermelding in het GIR wordt geschrapt.
2.1.
Eiser heeft op 11 mei 2022 een klacht ingediend bij de AP en verzocht om handhavend op te treden tegen de gemeente Den Haag. De AP heeft met het besluit van 30 augustus 2023 besloten om geen nader onderzoek in te stellen naar de klacht. Naar aanleiding van de klacht heeft de AP wel een normoverdragende brief gestuurd naar de gemeente Den Haag. Met het bestreden besluit van 29 februari 2024 op het bezwaar van eiser is de AP bij deze beslissing gebleven.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De AP heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De gemeente Den Haag heeft ook schriftelijk gereageerd. Eiser heeft nog een reactie ingebracht.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door H. Helmendorp, de gemachtigden van de AP en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Standpunt eiser
3. Eiser stelt dat de gemeente Den Haag twee overtredingen heeft begaan, namelijk de onrechtmatige verwerking van zijn persoonsgegevens in het GIR-register en het niet voldoen aan zijn inzageverzoek. Tegen beide overtredingen had de AP handhavend moeten optreden. Eiser is daarbij van mening dat zelfs indien zou worden vastgesteld dat de GIR-registratie inmiddels is verwijderd, dit geen afbreuk doet aan de onrechtmatigheid en de schending van de fundamentele rechten die met de verwerking van zijn persoonsgegevens in het GIR-register gepaard gingen. De registratie is zonder voorafgaande kennisgeving, zonder deugdelijke motivering, zonder mogelijkheid tot verweer en zonder toetsing door een onafhankelijk orgaan tot stand gekomen. De AP is bij de beoordeling ook uitgegaan van onjuiste feiten.
Standpunt AP
3.1.
De AP stelt zich op het standpunt dat zij als toezichthouder de taak heeft om klachten te onderzoeken, in de mate waarin dat gepast is. [1] De AP ziet in de klacht van eiser geen reden om aan te nemen dat de gemeente Den Haag de persoonsgegevens van eiser evident onrechtmatig in het GIR heeft geregistreerd. Zij ziet ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het GIR zelf evident onrechtmatig is. Verder heeft de AP geen overtreding kunnen vaststellen voor wat betreft het niet voldoen aan een inzageverzoek van eiser, omdat zij dit verzoek niet in het dossier heeft aangetroffen en ook niet van eiser heeft ontvangen. Omdat de AP niet direct heeft kunnen vaststellen dat de gemeente Den Haag de AVG heeft overtreden, heeft de AP beoordeeld of zij de klacht verder gaat onderzoeken. De AP heeft om verschillende redenen besloten geen verder onderzoek te doen naar de klacht. De AP stelt dat zij niet kan vaststellen of er sprake is van een opzettelijke overtreding van de AVG of dat een vermeende overtreding een zware maatschappelijke impact heeft. Dit komt omdat de gemeente de GIR-registratie na enkele weken weer heeft verwijderd. De AP benoemt ook dat de klacht van eiser onderdeel is van een grotere procedure, namelijk een planschade-procedure. De AP is van mening dat het dan niet efficiënt en effectief is om verder onderzoek te doen naar de AVG-kwestie, terwijl daarmee het grotere probleem blijft bestaan. Nu de GIR-registratie waar de klacht in de kern om draait al is gewist, is het lastig om vast te stellen welke persoonsgegevens in de GIR zijn verwerkt. Ook daarom kan de AP ten aanzien van de klacht onvoldoende efficiënt en effectief optreden.
Werkwijze klachtenonderzoek
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat de AP een zekere ruimte heeft bij het bepalen van de mate waarin een klacht nader wordt onderzocht. In artikel 57, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG staat namelijk dat de inhoud van de klacht wordt onderzocht in de mate waarin dat gepast is. De AP heeft toegelicht dat zij jaarlijks tienduizenden klachten ontvangt en dat haar capaciteit beperkt is. De AP kan klachten vaak niet, of niet op alle onderdelen, uitgebreid onderzoeken en moet daarin keuzes maken. Daarom maakt de AP bij de afhandeling van klachten gebruik van een vaste werkwijze. De AP heeft - onder meer met een verwijzing in het primaire besluit naar de website van de AP en in het verweerschrift – deze vaste werkwijze uiteengezet. Een handhavingsverzoek wordt eerst getoetst aan de formele eisen uit de Algemene wet bestuursrecht en de AVG. Indien aan die formele eisen is voldaan, vindt aansluitend een ‘eerste inhoudelijke beoordeling’ van de klacht plaats. Deze beoordeling kan leiden tot drie situaties:
Uit de klacht en het bewijs blijkt dat de persoon of organisatie de AVG overtreedt. De AP neemt in dat geval passende actie tegen de overtreder.
De AP ziet in de klacht onvoldoende aanknopingspunten voor een overtreding van de AVG. De AP onderzoekt de klacht dan niet verder.
In alle andere gevallen bepaalt de AP of zij de klacht verder gaat onderzoeken
3.3.
Indien uit de eerste beoordeling volgt dat mogelijk sprake is van een overtreding maar deze nog niet kan worden vastgesteld (situatie 3), dan maakt de AP een afweging of er aanleiding is voor een nader onderzoek. Daarbij gebruikt de AP verschillende, niet cumulatieve, (prioriterings)criteria, namelijk:
Hoe ernstig is de inbreuk op de privacy van betrokkene?
Is de mogelijke overtreding nog aan de gang?
Wat heeft de mogelijke overtreding voor impact op de samenleving?
Heeft de AP genoeg mogelijkheden om op te treden tegen de organisatie waarover de klacht gaat, mede bezien vanuit de aandachtspunten die de AP op periodieke basis bekend maakt?
Als de klacht of het verzoek om handhaving in onvoldoende mate aan deze criteria voldoet, dan wordt de klacht niet verder onderzocht.
3.4.
De rechtbank acht de door de AP gevoerde vaste werkwijze niet onredelijk.
Toepassing van de werkwijze
3.5.
Eiser stelt dat sprake is van twee overtredingen. De eerste vermeende overtreding is dat de gemeente Den Haag zijn persoonsgegevens onrechtmatig zou hebben verwerkt in het GIR-register. De AP stelt op basis van de ‘eerste inhoudelijke beoordeling’ dat zij de verwerking niet evident onrechtmatig acht en dat nader onderzoek nodig is om vast te kunnen stellen of sprake is van een overtreding. De AP wijst hierbij op het feit dat tussen eiser en het college een meningsverschil is over de vraag of er aanleiding was om een registratie over eiser in het GIR op te nemen. De rechtbank kan de AP volgen in de conclusie dat nader onderzoek nodig is.
3.6.
De tweede vermeende overtreding is dat de gemeente Den Haag niet zou hebben voldaan aan het verzoek van eiser tot inzage in zijn persoonsgegevens. De AP heeft vastgesteld dat uit geen van de door eiser opgestuurde verklaringen of stukken een dergelijk inzageverzoek kan worden opgemaakt. De klacht biedt volgens de AP dus onvoldoende aanknopingspunten voor het vaststellen van een overtreding. De rechtbank heeft ook geen inzageverzoek aangetroffen en is dan ook van oordeel dat de AP om die reden heeft mogen afzien van verder onderzoek. Een verdere beoordeling aan de hand van de prioriteringscriteria is op grond van de vaste werkwijze van de AP dan niet noodzakelijk.
3.7.
De AP heeft vervolgens in lijn met de vaste werkwijze beoordeeld of er aanleiding bestond voor nader onderzoek naar de vraag of de gemeente Den Haag onrechtmatig persoonsgegevens van eiser in het GIR-register zou hebben verwerkt. De rechtbank komt tot de conclusie dat de AP gelet op de prioriteringscriteria heeft mogen besluiten niet tot nader onderzoek over te gaan. Uit het dossier volgt namelijk dat de betreffende GIR-registratie over eiser na enkele weken weer is verwijderd. De vermeende overtreding is dan ook niet meer aan de gang. Vanwege het verwijderen van de registratie kan de AP ook niet meer vaststellen of sprake is van een opzettelijke overtreding van de AVG of dat de vermeende overtreding een zware maatschappelijke impact heeft gehad. Hierdoor is de beoordeling of sprake is van een overtreding lastig en is handhaving ook niet meer aan de orde.
3.8.
Dat de AP in de besluitvorming is uitgegaan van onjuiste feiten is de rechtbank niet gebleken. De uitkomst van de ‘eerste inhoudelijke beoordeling’ is juist dat meer onderzoek nodig is om te beoordelen of de verwerking van de persoonsgegevens van eiser gerechtvaardigd is geweest, met als reden dat tussen eiser en het college een meningsverschil bestaat over de aanleiding van de GIR-registratie.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Groot, voorzitter, en mr. E. Lunenberg en
mr. S.E.C. Debets, leden, in aanwezigheid van R.A.I. de Bruijn, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2025.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG
Artikel 15
Recht van inzage van de betrokkene
1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a. a) de verwerkingsdoeleinden;
b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f) dat de betrokkene het recht heeft een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
Artikel 57
Taken
1. Onverminderd andere uit hoofde van deze verordening vastgestelde taken, verricht elke toezichthoudende autoriteit op haar grondgebied de volgende taken:
f) zij behandelt klachten van betrokkenen, of van organen, organisaties of verenigingen overeenkomstig artikel 80, onderzoekt de inhoud van de klacht in de mate waarin dat gepast is en stelt de klager binnen een redelijke termijn in kennis van de vooruitgang en het resultaat van het onderzoek, met name indien verder onderzoek of coördinatie met een andere toezichthoudende autoriteit noodzakelijk is;

Voetnoten

1.Artikel 57, eerste lid, aanhef en onder f, van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (Algemene Verordening Gegevensbescherming: AVG).