Op 4 juli 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak over de aanvraag van bijzondere bijstand voor een huurschuld door eisers, [eiser] en [eiseres], vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. A. El Idrissi. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eisers niet konden aantonen dat er zeer dringende redenen waren voor het verstrekken van bijzondere bijstand. Volgens artikel 13 van de Participatiewet (Pw) kan er in beginsel geen bijzondere bijstand voor schulden worden verstrekt, tenzij er zeer dringende redenen zijn. De rechtbank oordeelde dat de door eisers aangevoerde medische problemen en de stress die de huurschuld met zich meebracht, niet voldoende waren om te concluderen dat bijstandsverlening volstrekt onvermijdelijk was. De rechtbank benadrukte dat zeer dringende redenen alleen aanwezig zijn als de behoeftige omstandigheden van een betrokkene op geen andere wijze zijn te verhelpen dan door bijstandverlening, zoals bij dreigende huisuitzetting of afsluiting van basisvoorzieningen. De rechtbank concludeerde dat de situatie van eisers niet voldeed aan deze criteria, waardoor hun aanvraag voor bijzondere bijstand werd afgewezen. Tevens werd hen het griffierecht niet teruggegeven en kregen zij geen vergoeding van hun proceskosten. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze mondelinge uitspraak.