ECLI:NL:RBROT:2025:7979

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
C/10/699161 / KG ZA 25-406
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over verbod tenuitvoerlegging vonnis en opheffen beslag

In deze zaak, die op 4 juli 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiseres een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die niet is verschenen. De procedure begon met een dagvaarding op 17 juni 2025, gevolgd door een mondelinge behandeling op 27 juni 2025. De voorzieningenrechter heeft verstek verleend tegen gedaagde, aangezien deze niet op de zitting aanwezig was, ondanks dat alle wettelijke termijnen en regels in acht zijn genomen.

Eiseres heeft een spoedeisend belang aangetoond in haar vorderingen, die door de voorzieningenrechter niet ongegrond of onrechtmatig zijn bevonden. De rechter heeft de vorderingen van eiseres toegewezen, met inachtneming van een termijn van twee dagen voor gedaagde om het beslag op te heffen en de ontvangen gelden terug te betalen. Tevens is een dwangsom van maximaal € 5.000,00 opgelegd voor het geval gedaagde het beslag niet tijdig opheft.

De voorzieningenrechter heeft verder bepaald dat gedaagde niet mag overgaan tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de rechtbank Den Haag en heeft dwangsommen opgelegd voor overtredingen van dit verbod. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en is openbaar uitgesproken op 4 juli 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/699161 / KG ZA 25-406
Vonnis in kort geding van 4 juli 2025
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. B. Özates te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [plaats] ,
gedaagde,
die niet is verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 juni 2025, met bijlagen 1 tot en met 8;
  • de mondelinge behandeling van 27 juni 2025.

2.De beoordeling

2.1.
De voorzieningenrechter verleent verstek tegen gedaagde. Gedaagde is namelijk niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, terwijl bij zijn oproeping in deze zaak alle wettelijke termijnen en regels in acht zijn genomen.
2.2.
Het spoedeisend belang van eiseres bij haar vorderingen volgt uit haar stellingen in de dagvaarding.
2.3.
De vorderingen van eiseres komen de voorzieningenrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor en worden om die reden toegewezen, met inachtneming van het volgende. De vordering onder 2. wordt in die zin toegewezen, dat gedaagde een termijn van twee dagen na betekening van dit vonnis de tijd krijgt om het beslag op te heffen en alle gelden die hij in het kader van het beslag van eiseres heeft ontvangen terug te betalen. De onder vordering 2. gevorderde dwangsom wordt gemaximeerd op € 5.000,00 en bovendien alleen toegewezen voor het geval dat gedaagde het beslag niet op tijd opheft. Een dwangsom kan namelijk niet worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom (artikel 611a lid 1 Rv).
2.4.
De proceskosten worden, zoals eiseres heeft gevorderd, gecompenseerd. Dit betekent dat iedere partij de eigen proceskosten moet betalen.
2.5.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
verbiedt gedaagde om over te gaan tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 11 juli 2024 van de rechtbank Den Haag met zaaknummer C/09/667114 KG ZA 24-486;
3.2.
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of ieder dagdeel dat gedaagde een handeling (laat) verricht(en) en deze voortzet waarmee het onder 3.1. vermelde verbod wordt overtreden, met dien verstande dat gedaagde op dit punt maximaal € 20.000,00 aan dwangsommen kan verbeuren;
3.3.
veroordeelt gedaagde om het beslag binnen twee dagen na betekening van dit vonnis op te heffen;
3.4.
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of ieder dagdeel dat hij de veroordeling onder 3.3. niet nakomt, met dien verstande dat gedaagde op dit punt maximaal € 5.000,00 aan dwangsommen kan verbeuren;
3.5.
veroordeelt gedaagde om alle gelden die hij in het kader van het beslag heeft ontvangen van eiseres terug te betalen;
3.6.
verbiedt gedaagde om het bestreden vonnis opnieuw te doen betekenen;
3.7.
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen een dwangsom van € 500,00 voor iedere keer dat hij het onder 3.6. vermelde verbod overtreedt, met dien verstande dat gedaagde op dit punt maximaal € 20.000,00 aan dwangsommen kan verbeuren;
3.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.9.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt;
3.10.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2025.
3349 / 1980