In deze zaak, die op 3 juli 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een man en een vrouw, ex-echtgenoten, die samen eigenaar zijn van een woning. De man woont sinds december 2024 weer in de woning, nadat de vrouw deze had verlaten. De man heeft in een eerder vonnis van de voorzieningenrechter een termijn gekregen om de woning op zijn naam te zetten en de vrouw uit te kopen. Deze termijn is inmiddels verstreken, waarna de vrouw gebruik heeft gemaakt van een bepaling in dat vonnis om de woning aan een derde te verkopen. De man vordert in dit kort geding de schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, een aanvullende termijn om de vrouw uit te kopen, en een verbod voor de vrouw om de woning te betreden. De voorzieningenrechter oordeelt dat de man geen misbruik van bevoegdheid door de vrouw kan aantonen en wijst zijn vorderingen grotendeels af. Wel wordt de vrouw verboden om de woning te betreden zonder toestemming van de man, en de tegenvordering van de vrouw om de man te veroordelen tot betaling van kosten voor het vervangen van het slot wordt afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.