ECLI:NL:RBROT:2025:8005

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
83/012609-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een taakstraf voor milieuovertredingen bij toepassing van staalslakken op een perceel in Hellevoetsluis

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de toepassing van LD-staalslakken op een perceel aan de Sliklandseweg te Hellevoetsluis. De verdachte, geboren in 1965, was verantwoordelijk voor de begeleiding van de werkzaamheden waarbij in totaal 63.000 ton staalslakken in 21 ladingen op het perceel zijn aangevoerd. Deze toepassing was onderhevig aan specifieke toepassingsvoorwaarden die door de leverancier, Pelt & Hooykaas, in de vorm van een productcertificaat waren verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten niet voldaan hebben aan deze voorwaarden, wat leidde tot bodemverontreiniging en gevaar voor de gezondheid van omwonenden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte herhaaldelijk tekortgeschoten is in zijn zorgplicht om deze risico's te voorkomen. De officier van justitie had een taakstraf van 100 uren geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 80 uren op. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen, waaronder omwonenden die gezondheidsklachten ondervonden door de stofverspreiding tijdens de werkzaamheden. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoedingen aan de benadeelde partijen, waarbij de vorderingen van sommige partijen niet-ontvankelijk zijn verklaard wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/012609-22
Datum uitspraak: 8 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
raadslieden mrs. A.F. Ammerlaan en H.J.E. Korteweg, beide advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. S.J. Wirken en A.A. de Groot (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 100 uren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vaststelling feiten
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende feiten en
omstandigheden vast. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op een perceel aan de Sliklandseweg (kruising Zwarte Dijk / N57) te Hellevoetsluis zijn LD-staalslakken (hierna: staalslakken) toegepast. Met de staalslakken moest een tijdelijke voorziening (een rijbaan / wal) worden gerealiseerd, waarna (een deel van) het perceel kon worden verhoogd en verbeterd door het storten van schone grond en bagger. De aanvoer en toepassing van deze staalslakken is op 27 juni 2018 begonnen. Op 15 augustus 2018 zijn de werkzaamheden met de staalslakken stilgelegd. In totaal zijn er in 21 ladingen 63.000 ton staalslakken aangevoerd naar en toegepast op het perceel.
Het perceel aan de Sliklandseweg is eigendom van medeverdachte [medeverdachte rechtspersoon] (hierna: [medeverdachte rechtspersoon] ). Het bedrijf van medeverdachte [medeverdachte] , [bedrijf 1] , is met [medeverdachte rechtspersoon] overeengekomen dat hij grondverbetering op het perceel zou uitvoeren ten behoeve van een latere verkoop. De medeverdachte [medeverdachte] heeft voor de rijbaan, die werd aangelegd voor de aan- en afvoer van de grond en bagger door vrachtwagens, staalslakken afgenomen bij leverancier Pelt & Hooykaas-IJmuiden B.V. (hierna: Pelt & Hooykaas ) en toegepast op het perceel. De verdachte voerde, onder de naam van zijn bedrijf [bedrijf 2] , de begeleiding uit van alle werkzaamheden, waaronder de aanvoer en het storten van de staalslakken op het perceel. De staalslakken zijn door Pelt & Hooykaas geleverd onder een productcertificaat waarin toepassingsvoorwaarden zijn opgenomen.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. De verdachte heeft de toepassingsvoorwaarden nageleefd die de leverancier in de vorm van een productcertificaat had verstrekt. Hij heeft daarmee alle maatregelen genomen die redelijkerwijs van hem konden worden verwacht tegen bodemverontreiniging en stofoverlast. De verdachte heeft de tenlastegelegde gedragingen niet beoogd en enige kans op het toebrengen van milieuschade is door hem niet willens en wetens aanvaard.
4.2.2.
Beoordeling
Bij de toepassing van de staalslakken gelden toepassingsvoorwaarden die in de vorm van een productcertificaat door de leverancier Pelt & Hooijkaas zijn verstrekt. De zorgplicht van de verdachte wordt in dit geval tenminste ingevuld door het productcertificaat en de hierin opgenomen toepassingsvoorwaarden.
Feit 1
In paragraaf 2 van het productcertificaat worden de toepassingsvoorwaarden beschreven. Hierin is onder andere opgenomen dat onder de staalslakken een laag doorlatend zand aangebracht dient te worden, met een dikte van tenminste 0,50 meter, en de onderzijde van de staalslak zo ontworpen dient te worden dat deze, na zetting, tenminste 0,50 meter boven het bestaande maaiveld wordt toegepast.
Aan deze voorwaarden hebben de verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte rechtspersoon] niet voldaan. De Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond constateert bij controle op 29 juni 2018 dat de staalslakken direct op de bodem zijn toegepast en dat er geen zandlaag onder de staalslakken is aangebracht. Ook de verdachte heeft ter zitting verklaard dat er - omdat in de toplaag van het perceel al zand zat - voor is gekozen om op de hoge delen van het perceel geen extra zand toe te passen. Alleen op het laagst gelegen deel is extra zand aangebracht om een hoogteverschil op te heffen.
De toepassingsvoorwaarden van de staalslakken waren bij de verdachte en zijn medeverdachten bekend, maar zijn dus niet nageleefd. Niet alle maatregelen zijn genomen die van de verdachte redelijkerwijs konden worden gevergd, teneinde bodemverontreiniging te voorkomen die kan optreden wanneer kalk uit de staalslakken in de bodem raakt.
Feit 2
Daarnaast is (ter voorkoming van stofvorming) in de toepassingsvoorwaarden bepaald dat licht gesproeid dient te worden. Uit de verklaringen van meerdere getuigen blijkt dat er (althans door de aannemer) niet of te weinig werd gesproeid en dat zij veel stof hebben gezien tijdens en direct na de werkzaamheden met de staalslakken; zij ondervonden daarvan ook hinder. Uit de verklaring van de verdachte blijkt dat ook hij heeft erkend dat op veel momenten stofvorming is ontstaan tijdens het aanvoeren en storten van de staalslakken. Dat door deze stofvorming gevaren voor de gezondheid van de mens en milieu konden optreden, blijkt uit het rapport van het NFI. De verdachte en zijn medeverdachte hebben niet alle maatregelen tegen stofoverlast genomen die van hen redelijkerwijs konden worden gevergd.
4.2.3.
Conclusie
De verdachte is samen met de medeverdachte(n) de beide zorgplichten (voorkomen van verontreiniging van de bodem en van gevaar voor de gezondheid van de mens) opzettelijk niet nagekomen.
De verweren worden verworpen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij, in de periode van 27 juni 2018 tot en met 15 augustus 2018 te Hellevoetsluis, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk, telkens als degene die op de bodem van een perceel aan de Sliklandseweg, een handeling, als bedoeld in artikel 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming heeft verricht, te weten het toepassen van LD-staalslakken, waarbij kalk (calciumoxide), die de bodem kan verontreinigen of aantasten, op of in de bodem raakt, en terwijl hij wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van hem kon worden gevergd, teneinde die verontreiniging en aantasting te voorkomen en toen die verontreiniging of aantasting zich voordeed, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan niet heeft;
2.
hij, in de periode van 27 juni 2018 tot en met 15 augustus 2018 te Hellevoetsluis, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, telkens als degene die beroepshalve stoffen toepast , te weten LD-staalslakken en telkens wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door zijn handelingen met die stoffen gevaren konden optreden voor de gezondheid van de mens en voor het milieu, telkens opzettelijk, niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, teneinde die gevaren zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken, immers werden die LD-staalslakken
toegepast, terwijl niet of onvoldoende maatregelen werden getroffen om stofoverlast (zo veel mogelijk) tegen te gaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Wet bodembescherming, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;

2. medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9.2.1.2. Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
In de zomer van 2018 hadden meerdere buurtbewoners en paarden in de omgeving van de Sliklandseweg ineens met elkaar vergelijkbare gezondheidsklachten. Dit waren klachten als brandende, geïrriteerde en ontstoken ogen, longproblemen, veel hoesten en een soort brandwonden op het lijf. Omdat op dat moment op een nabijgelegen perceel vrachtwagens af en aan reden en materiaal gestort werd en daardoor veel stofoverlast optrad, gingen zij er vanuit dat de klachten daarmee te maken hadden. Zij hebben bij verschillende autoriteiten aangeklopt om te proberen om de werkzaamheden te laten stoppen. Tijdens de zitting heeft [naam] op invoelende wijze naar voren gebracht hoe veel impact het gebeuren op de omwonenden heeft gehad.
Onderzoek van de autoriteiten wees uit dat op het perceel aan de Sliklandseweg grote hoeveelheden staalslakken waren gestort. Medeverdachte [medeverdachte] bleek als projectmanager door medeverdachte en eigenaar van de grond [medeverdachte rechtspersoon] te zijn ingeschakeld om grondverbetering uit te voeren op het perceel. Zonder overleg met de eigenaar heeft de medeverdachte besloten daarvoor een tijdelijk weg / wal van LD-staalslakken te plaatsen op het perceel. Dit werk heeft hij onder toezicht en begeleiding van het bedrijf van de verdachte laten uitvoeren door een aannemer. Voor het gebruik van deze staalslakken ontving de medeverdachte een aanzienlijke vergoeding van Pelt & Hooykaas , de leverancier.
Staalslakken zijn een vrij toepasbare bouwstof, maar ook in de zomer van 2018 was al bekend dat er risico’s voor het milieu zijn bij toepassing van staalslakken. Om die reden hebben de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] zowel mondeling als schriftelijk informatie en instructies ontvangen van de leverancier, Pelt & Hooykaas . Die instructies hebben zij vervolgens niet nageleefd.
De verdachte heeft bij diverse gelegenheden niet alle maatregelen genomen teneinde te voorkomen dat stof werd verspreid bij het transport en het storten van de staalslakken. Daarnaast zijn niet alle maatregelen genomen teneinde bodemverontreiniging te voorkomen, wanneer kalk uit de LD-staalslakken in de bodem raakt. De verdachte heeft niet alle maatregelen genomen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd.
Het handelen van de verdachte had tot gevolg dat schadelijke stoffen in de onbeschermde bodem terecht konden komen, waardoor het bodemleven kon worden aangetast. Tevens hebben veel omwonenden last en klachten ondervonden van de stofverspreiding. Daarbij heeft het voor hen veel onrust meegebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is de verdachte bij herhaling aanmerkelijk tekortgeschoten in zijn zorgplicht om bodemverontreiniging en gevaar voor de gezondheid te voorkomen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de ernst van de feiten past een taakstraf. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel. De verdachte is niet meer werkzaam in de sector waarbinnen de strafbare feiten hebben plaatsgevonden.
De rechtbank houdt rekening met de overschrijding van de redelijke berechtingstermijn. Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 3 april 2019, het eerste verhoor van de verdachte waarin aan hem kenbaar is gemaakt waarvan hij wordt verdacht. Tot aan dit vonnis is een periode van zes jaren verstreken. Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak met vier jaren overschreden.
De rechtbank heeft in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met deze forse overschrijding van de redelijke termijn, de ouderdom van de feiten en de blanco documentatie van de verdachte. Daarbij houdt de rechtbank er rekening mee dat de rol van de verdachte kleiner is geweest dan die van de andere verdachten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij hebben zich in het geding gevoegd omwonenden uit de omgeving van het perceel aan de Sliklandseweg. Het betreft:
[benadeelde partij 1] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 179,82 aan materiële schade en een vergoeding van € 500,- aan immateriële schade.
[benadeelde partij 2] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 240,- aan materiële schade.
[benadeelde partij 3] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.000,- aan immateriële schade.
[benadeelde partij 4] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 32.640,- aan materiële schade.
[benadeelde partij 5] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 637,37 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.000,- aan immateriële schade.
6. [benadeelde partij 6] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 500,- aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
7. [benadeelde partij 7] . De benadeelde partij vordert een vergoeding aan immateriële schade. Er zijn geen bedragen op het schadeformulier ingevuld.
8. [benadeelde partij 8] . De benadeelde partij vordert een vergoeding aan immateriële schade. Er zijn geen bedragen op het schadeformulier ingevuld.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich uitgelaten over de vorderingen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de vorderingen betwist.
8.3.
Beoordeling
Voor toewijzing van schadevergoedingsvorderingen bestaan strikte, juridische, kaders. Het moet voor de rechtbank op basis van de stukken goed duidelijk zijn om welke schade het gaat, hoe hoog het bedrag is dat moet worden vergoed, en of de schade echt rechtstreeks te maken heeft met het strafbare feit waarvoor een verdachte wordt veroordeeld. Aan die voorwaarden voldoen veel van de vorderingen van de omwonenden niet. Om die reden zal het merendeel van de vorderingen niet worden toegewezen. Dat doet er niet aan af dat uit het dossier en hetgeen namens de omwonenden naar voren is gebracht, duidelijk is gebleken dat omwonenden van het perceel klachten en onzekerheid hebben ervaren als gevolg van de stortingen van de staalslakken.
8.3.1.
[benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8]
[benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] hebben de gestelde schade niet of nauwelijks omschreven en de hoogte van de geleden schade niet ingevuld. De rechtbank is daardoor niet in staat om de schade te begroten. De benadeelde partijen worden daarom niet-ontvankelijk in hun vordering verklaard.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun vordering, zullen zij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.3.2.
[benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]
[benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] hebben de gestelde schade onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van de gestelde schade zijn er door deze benadeelde partijen geen bewijsstukken voor de schadeposten ingediend. Daarbij is er ten aanzien van [benadeelde partij 1] onvoldoende onderbouwd dat sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze.
De benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun vordering, zullen zij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.3.3.
[benadeelde partij 4]
heeft de gestelde schade onvoldoende onderbouwd met stukken. Daarbij is niet komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, rechtstreeks verband houdt met het onder 2 bewezen verklaarde feit, te weten schending van de zorgplicht. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering, zal hij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.3.4.
[benadeelde partij 5]
Vast is komen te staan dat aan [benadeelde partij 5] door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, namelijk de reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt ter hoogte van € 55,28.
Ten aanzien van de dierenartskosten overweegt de rechtbank het volgende. Alleen kosten die gemaakt zijn door de benadeelde partij zelf komen voor vergoeding in aanmerking. De ingediende factuur van de dierenarts ziet op meerdere dieren, niet alleen de dieren van [benadeelde partij 5] . Hoewel de rechtbank dit uit praktisch oogpunt wel begrijpt, leidt het ertoe dat de rechtbank niet kan vaststellen welke kosten voor de dieren van [benadeelde partij 5] zelf zijn gemaakt. Dit deel van de vordering zal alleen al daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Vast is komen te staan dat aan [benadeelde partij 5] door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Gelet op de aard van de gepleegde inbreuk, zal de schade naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 15 augustus 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal worden bepaald dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
8.3.5.
[benadeelde partij 6]
heeft de gestelde materiële schade onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van de gestelde schade zijn er door deze benadeelde partij geen bewijsstukken voor de schadeposten ingediend. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan [benadeelde partij 6] door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Gelet op de aard van de gepleegde inbreuk, zal de schade naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 15 augustus 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal worden bepaald dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 5] een schadevergoeding betalen van € 55,28,- bestaande uit materiële schade en € 1.500,- bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Over het overige deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 6] een schadevergoeding betalen van € 1.500,- bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Over het overige deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Ten aanzien van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] wordt in deze procedure over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partijen betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 47, 55 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 6 en 13 van de Wet bodembescherming, artikel 9.2.1.2. van de Wet milieubeheer en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 dagen;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 5] te betalen een bedrag van
€ 1.555,28 (zegge: duizend vijfhonderdvijfenvijftig euro en achtentwintig cent), bestaande uit € 55,28 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 5] te betalen
€ 1.555,28,(hoofdsom,
zegge: duizend vijfhonderdvijfenvijftig euro en achtentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 1.555,28niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
25 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 6] te betalen een bedrag van
€ 1.500,- (zegge: duizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 6] te betalen
€ 1.500,-(hoofdsom,
zegge: duizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 1.500,-niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
25 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 7] , [benadeelde partij 8] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. A.C. Palmboom en D. ten Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 8 juli 2025.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij, in de periode van 27 juni 2018 tot en met 15 augustus 2018 te Hellevoetsluis, gemeente Hellevoetsluis, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, (telkens) als degene die op en/of in de bodem van een perceel aan de Sliklandseweg, een handeling, als bedoeld in artikel 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming heeft verricht, te weten het toepassen van LD-staalslakken, waarbij kalk (calciumoxide), die de bodem kan verontreinigen of aantasten, op of in de bodem raakt, en terwijl hij wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van hem kon worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen en/of toen die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de verontreiniging of de aantasting en/of de directe gevolgen daarvan niet heeft beperkt en/of zoveel mogelijk ongedaan heeft gemaakt;
2.
hij, in de periode van 27 juni 2018 tot en met 15 augustus 2018 te Hellevoetsluis, gemeente Hellevoetsluis, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, (telkens) als degene die beroepshalve (een) stof(fen) en/of mengsel(s) toepast en/of bewerkt en/of verwerkt en/of aan een ander ter beschikking stelt, te weten LD-staalslakken en (telkens) wist en/of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door zijn handelingen met die stof(fen) en/of dat/die mengsel(s) gevaren konden optreden voor de gezondheid van de mens en/of voor het milieu, (telkens) opzettelijk, niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, teneinde die gevaren zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beperken, immers werden die LD-staalslakken toegepast, terwijl niet of onvoldoende maatregelen werden getroffen om stofoverlast (zo veel mogelijk) tegen te gaan.