ECLI:NL:RBROT:2025:8006

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
83/012623-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een voorwaardelijke geldboete aan een rechtspersoon wegens overtreding van de Wet bodembescherming en de Waterwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, gevestigd aan de Sliklandseweg te Hellevoetsluis. De verdachte is beschuldigd van het niet naleven van de toepassingsvoorwaarden van staalslakken, die op het perceel zijn aangebracht. In totaal zijn er 63.000 ton staalslakken in 21 ladingen aangevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks kennis van de toepassingsvoorwaarden, niet alle maatregelen heeft genomen om bodem- en waterverontreiniging te voorkomen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte in de periode van 18 juli 2018 tot en met 15 augustus 2018 tekort is geschoten in haar zorgplicht. De officier van justitie had een geldboete van € 75.000,- geëist, maar de rechtbank legt een voorwaardelijke geldboete van € 25.000,- op met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het tweede ten laste gelegde feit, omdat dit niet wettig en overtuigend is bewezen. De zaak heeft geleid tot klachten van omwonenden over gezondheidsproblemen, die mogelijk verband hielden met de werkzaamheden op het perceel. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de draagkracht van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/012623-22
Datum uitspraak: 8 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[verdachte rechtspersoon] ,
gevestigd aan [adres] ,
in deze procedure vertegenwoordigd door gemachtigde [naam 1] ,
raadslieden mrs. J. Barensen en M.J. Verheijen, beide advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. S.J. Wirken en A.A. de Groot (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte rechtspersoon tot een geldboete van € 75.000,-.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vaststelling feiten
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende feiten en
omstandigheden vast. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op een perceel aan de Sliklandseweg (kruising Zwarte Dijk / N57) te Hellevoetsluis zijn LD-staalslakken (hierna: staalslakken) toegepast. Met de staalslakken moest een tijdelijke voorziening (een rijbaan / wal) worden gerealiseerd, waarna (een deel van) het perceel kon worden verhoogd en verbeterd door het storten van schone grond en bagger. De aanvoer en toepassing van deze staalslakken is op 27 juni 2018 begonnen. Op 15 augustus 2018 zijn de werkzaamheden met de staalslakken stilgelegd. In totaal zijn er in 21 ladingen 63.000 ton staalslakken aangevoerd naar en toegepast op het perceel.
Het perceel aan de Sliklandseweg is eigendom van de [verdachte rechtspersoon] (hierna: [verdachte rechtspersoon] ). Het bedrijf van [medeverdachte 1] , [bedrijf 1] , is met [verdachte rechtspersoon] overeengekomen dat [medeverdachte 1] grondverbetering op het perceel zou uitvoeren ten behoeve van een latere verkoop. De [medeverdachte 1] heeft voor de rijbaan, die werd aangelegd voor de aan- en afvoer van de grond en bagger door vrachtwagens, staalslakken afgenomen bij leverancier Pelt & Hooykaas-IJmuiden B.V. (hierna: Pelt & Hooykaas ) en toegepast op het perceel. [medeverdachte 2] voerde, onder de naam van zijn bedrijf [bedrijf 2] , de begeleiding uit van alle werkzaamheden, waaronder de aanvoer en het storten van de staalslakken op het perceel. De staalslakken zijn door Pelt & Hooykaas geleverd onder een productcertificaat waarin toepassingsvoorwaarden zijn opgenomen.
4.2.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen. Zodra de verdachte op de hoogte is geraakt van de stofoverlast, heeft zij immers passende maatregelen genomen om deze te beëindigen. De verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdachte rechtspersoon dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 3 tenlastegelegde. De medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben de staalslakken toegepast en waren niet in dienst van [verdachte rechtspersoon] Daarbij heeft het toepassen van de staalslakken niet met medeweten van [verdachte rechtspersoon] plaatsgevonden. Het toepassen van de staalslakken kan niet aan [verdachte rechtspersoon] worden toegerekend. Nu zij niet de primaire normadressaat is, kan zij niet als (zelfstandig) pleger, ook niet als medepleger van de overtreding worden aangemerkt. De nauwe en bewuste samenwerking tussen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] enerzijds en [verdachte rechtspersoon] anderzijds ontbreekt. Daarnaast was er bij [verdachte rechtspersoon] geen wetenschap dat bij de toepassing van de staalslakken de bodem kon worden aangetast en heeft zij geen opzet gehad op het niet nemen van maatregelen ter voorkoming of beperking van de gevolgen.
[verdachte rechtspersoon] heeft ook geen opzet gehad op het brengen van kalk/calciumoxide in de twee watergangen, genoemd in de tenlastelegging. Zij heeft geen actieve handelingen verricht waardoor de lozing heeft plaatsgevonden en toen het incident had plaatsgevonden, heeft zij alles in het werk gesteld om de eventuele gevolgen te voorkomen. [verdachte rechtspersoon] heeft niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat het incident zou plaatsvinden.
4.3.2.
Beoordeling
Feit 1
De verdachte rechtspersoon [verdachte rechtspersoon] was als eigenaar van het perceel aan de Sliklandseweg bezig met verbetering van de grond op het perceel, Zij heeft immers de opdracht voor deze grondverbetering aan de [medeverdachte 1] gegeven.
Periode van 18 juli 2018 tot 15 augustus 2018
Vanaf 18 juli 2018 was [verdachte rechtspersoon] op de hoogte van de toepassing van de staalslakken op het perceel. Er heeft toen een gesprek plaatsgevonden met de gemeente in het kader van de toegepaste staalslakken, waarbij [naam 1] , medewerker van [verdachte rechtspersoon] , aanwezig was. Tijdens dit gesprek is tevens een waarschuwingsbrief van de Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond met daarin een verwijzing naar de toepassingsvoorwaarden besproken. [verdachte rechtspersoon] raakte toen niet alleen bekend met de toegepaste staalslakken, maar ook met het productcertificaat met daarin eisen ter bescherming van het grond- en oppervlaktewater. Vanaf 18 juli 2018 kan de verdachte daarom worden aangemerkt als medeverantwoordelijke voor de storting van de staalslakken. [verdachte rechtspersoon] is een professionele partij, en het was haar verantwoordelijkheid om op dat moment uit te zoeken hoe de werkzaamheden werden uitgevoerd en of werd voldaan aan alle gestelde voorwaarden.
Namens [verdachte rechtspersoon] is ter zitting overigens ook verklaard dat zij in verband met een eerder project uit 2013-2014 wist dat door het toepassen van staalslakken de grond een negatieve waarde krijgt. Verder heeft [naam 1] eerder verklaard dat hij zich na het gesprek bij de gemeente is gaan verdiepen in de risico’s van staalslakken.
Nadat [verdachte rechtspersoon] bekend was geworden met de toepassing van de staalslakken, de hieraan verbonden toepassingsvoorwaarden en de risico’s, zijn de medeverdachten – met goedvinden van [verdachte rechtspersoon] – nog tot 15 augustus 2018 doorgegaan met het storten van de staalslakken.
In paragraaf 2 van het productcertificaat worden de toepassingsvoorwaarden beschreven. Hierin is onder andere vermeld dat onder de staalslakken een laag doorlatend zand aangebracht dient te worden, met een dikte van tenminste 0,50 meter, en dat de onderzijde van de staalslakken zo ontworpen dient te worden dat deze, na zetting, tenminste 0,50 meter boven het bestaande maaiveld wordt toegepast.
Aan deze voorwaarden is niet voldaan. De Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond constateerde bij controle op 29 juni 2018 dat de staalslakken direct op de bodem zijn toegepast en dat er geen zandlaag onder de staalslakken is aangebracht. Alleen op het laagst gelegen deel is extra zand aangebracht om een hoogteverschil op te heffen. De toepassingsvoorwaarden van de staalslakken waren bij de verdachte en zijn medeverdachten bekend, maar zijn dus niet nageleefd. Niet alle maatregelen zijn genomen die van de verdachte redelijkerwijs konden worden gevergd, teneinde bodemverontreiniging te voorkomen die kan optreden wanneer kalk uit de staalslakken in de bodem raakt.
Periode vanaf 15 augustus 2018 – 23 maart 2019
De werkzaamheden zijn op 15 augustus 2018 gestaakt vanwege klachten van omwonenden over stofoverlast. De toepassing van de staalslakken duurde ook na deze stillegging voort, nu de tijdelijke weg / omwalling op het perceel zijn blijven liggen tot juni 2019. Vanaf 15 augustus 2018 is [verdachte rechtspersoon] meermalen gesommeerd om de maatregelen te nemen die nodig waren om de toepassing van de staalslakken in overeenstemming te brengen met de toepassingsvoorwaarden uit het productcertificaat, teneinde te voorkomen dat kalk uit de staalslakken in de bodem terecht komt. [verdachte rechtspersoon] heeft kort na 15 augustus 2018 aan een ander bedrijf opdracht gegeven om een nieuwe bestemming voor de staalslakken te vinden, maar die werd pas in de loop van 2019 gevonden. In de tussentijd, zo stelt de rechtbank vast, heeft de verdachte tot 22 maart 2019 geen toereikende maatregelen genomen. Pas na 22 maart 2019 zijn in opdracht van [verdachte rechtspersoon] langs de rand van de staalslakken sleuven gegraven (bedekt met waterdichte folie) en is er een drain met drainageputten aangelegd om te voorkomen dat uittredend hemelwater uitspoelt naar het grondwater.
De gedragingen, te weten het toepassen van de staalslakken, hebben gelet op het voorgaande plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. [verdachte rechtspersoon] vermocht erover beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en de gedragingen werden blijkens de feitelijke gang van zaken door [verdachte rechtspersoon] vanaf 18 juli 2018 ook aanvaard. De zorgplicht, om verontreiniging van de bodem te voorkomen, is door [verdachte rechtspersoon] in vereniging overtreden.
Omdat de verdachte op 22 maart 2019 de maatregelen heeft laten treffen die in het kader van de zorgplicht redelijkerwijs van haar konden worden gevergd, zal zij van dit feit worden vrijgesproken voor zover het ziet op de periode vanaf 23 maart 2019.
Feit 3
Op 22 februari 2019 is vastgesteld dat er een substantie, bestaande uit onder meer kalk (calciumoxide) in watergangen is uitgespoeld en dat er verontreiniging van het oppervlaktewater heeft plaatsgevonden. Voor deze lozingen was geen vrijstelling of vergunning verleend. Zoals hierboven is overwogen, zijn er door [verdachte rechtspersoon] tot 22 maart 2019 geen toereikende maatregelen getroffen ter voorkoming van (verdere) verontreiniging van het oppervlaktewater. De uitspoeling van de staalslakken naar het oppervlaktewater had voorkomen kunnen worden wanneer er direct doeltreffende voorzorgsmaatregelen waren getroffen toen de verdachte op de hoogte raakte van de toepassing van staalslakken op haar perceel. Door het niet tijdig treffen van voorzorgsmaatregelen heeft [verdachte rechtspersoon] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat kalk in het oppervlaktewater terecht zou komen.
4.3.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.zij, in de periode van 18 juli 2018 tot en met
22 maart 2019te Hellevoetsluis, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, telkens als degene die op de bodem van een perceel aan de Sliklandseweg, een handeling, als bedoeld in artikel 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming heeft verricht, te weten het toepassen van LD-staalslakken, waarbij kalk (calciumoxide), die de bodem kan verontreinigen of aantasten, op of in de bodem raakt, en terwijl zij wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar kon worden gevergd, teneinde die verontreiniging en aantasting te voorkomen en toen die verontreiniging en aantasting zich voordeed, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen niet heeft beperkt en zoveel mogelijk ongedaan heeft gemaakt;
3.
zij, op 22 februari 2019 te Hellevoetsluis, opzettelijk één of meer stoffen, te weten een substantie bestaande uit onder meer kalk (calciumoxide), heeft gebracht in watergang T04073 en watergang H21602, zijnde oppervlaktewaterlichamen, terwijl daartoe geen strekkende vergunning was verleend door de Minister als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet of het bestuur van het betrokken waterschap, en daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, en artikel 6.3 eerste tot en met derde lid van de Waterwet niet van toepassing was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Wet Bodembescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;

3. overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 6.2 van de Waterwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte rechtspersoon

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluit.
De verdachte rechtspersoon is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte rechtspersoon wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de draagkracht van de verdachte rechtspersoon. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
In de zomer van 2018 hadden meerdere buurtbewoners en paarden in de omgeving van de Sliklandseweg ineens met elkaar vergelijkbare gezondheidsklachten. Dit waren klachten als brandende, geïrriteerde en ontstoken ogen, longproblemen, veel hoesten en een soort brandwonden op het lijf. Omdat op dat moment op een nabijgelegen perceel vrachtwagens af en aan reden en materiaal gestort werd en daardoor veel stofoverlast optrad, gingen zij er vanuit dat de klachten daarmee te maken hadden. Zij hebben bij verschillende autoriteiten aangeklopt om te proberen om de werkzaamheden te laten stoppen. Tijdens de zitting heeft [naam 2] op invoelende wijze naar voren gebracht hoe veel impact het gebeuren op de omwonenden heeft gehad.
Onderzoek van de autoriteiten wees uit dat op het perceel aan de Sliklandseweg grote hoeveelheden staalslakken werden gestort. [medeverdachte 1] bleek als projectmanager door de verdachte te zijn ingeschakeld om grondverbetering uit te voeren voor het perceel. Zonder overleg met de verdachte heeft [medeverdachte 1] besloten daarvoor een tijdelijk weg / wal van LD-staalslakken te plaatsen op het perceel. Dit werk heeft hij onder toezicht en begeleiding van het bedrijf van [medeverdachte 2] laten uitvoeren door een aannemer. Voor het gebruik van deze staalslakken ontving de [medeverdachte 1] een aanzienlijke vergoeding van Pelt & Hooykaas , de leverancier.
Staalslakken zijn een vrij toepasbare bouwstof, maar ook in de zomer van 2018 was al bekend dat er risico’s voor het milieu zijn bij toepassing van staalslakken. Om die reden hebben de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zowel mondeling als schriftelijk informatie en instructies ontvangen van de leverancier, Pelt & Hooykaas . Die instructies hebben zij vervolgens niet nageleefd.
Op het moment dat de verdachte op de hoogte raakte van de storting van staalslakken op haar perceel, heeft zij ingestemd met voortzetting van die werkzaamheden zonder dat zij zich ervan heeft vergewist dat daarbij aan alle zorgvuldigheidsmaatregelen werd voldaan. Op 15 augustus 2018 heeft zij de werkzaamheden weliswaar stop laten zetten wegens aanhoudende klachten over stofoverlast, maar ook nadien heeft zij niet alle maatregelen genomen teneinde bodem- en waterverontreiniging te voorkomen. Daarbij heeft [verdachte rechtspersoon] niet voorkomen dat uit de staalslakken hemelwater met een sterk verhoogde pH-waarde in het oppervlaktewater spoelde. Dit had tot gevolg dat schadelijke stoffen in de onbeschermde bodem en het oppervlaktewater terecht zijn gekomen, waardoor het bodemleven en de kwaliteit van het grondwater en het oppervlaktewater verslechterden. Naar het oordeel van de rechtbank is [verdachte rechtspersoon] bij herhaling aanmerkelijk tekortgeschoten in haar zorgplicht om dergelijke verontreiniging te voorkomen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte rechtspersoon
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte rechtspersoon niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de ernst van de feiten past een geldboete. De rechtbank zal echter – anders dan geëist door de officier van justitie – afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke geldboete. In plaats daarvan wordt een geheel voorwaardelijke geldboete opgelegd.
De verdachte rechtspersoon was eigenaar van het perceel aan de Sliklandseweg. Hierbij droeg zij verantwoordelijkheid voor hetgeen op het perceel plaatsvond en heeft zij haar zorgplicht niet nagekomen. Aan de andere kant houdt de rechtbank er in strafmatigende zin rekening mee dat de verdachte de werkzaamheden direct heeft laten staken na de overlastmeldingen van omwonenden. De verdachte is in overleg getreden met het bevoegd gezag en heeft veel kosten gemaakt om de staalslakken te laten verwijderen en de verontreiniging ongedaan te maken. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de forse overschrijding van de redelijke termijn (zie hierna), de ouderdom van de feiten en de blanco documentatie van de verdachte rechtspersoon.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 24 april 2019, het eerste verhoor van de vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon. Tot aan dit vonnis is een periode van ruim zes jaren verstreken. Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak met vier jaren overschreden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij hebben zich in het geding gevoegd, ter zake van het onder 2 tenlastegelegde feit, omwonenden uit de omgeving van het perceel aan de Sliklandseweg. Het betreft:
[benadeelde partij 1] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 179,82 aan materiële schade en een vergoeding van € 500,- aan immateriële schade.
[benadeelde partij 2] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 240,- aan materiële schade.
[benadeelde partij 3] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.000,- aan immateriële schade.
[benadeelde partij 4] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 32.640,- aan materiële schade.
[benadeelde partij 5] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 637,37 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.000,- aan immateriële schade.
6. [benadeelde partij 6] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 500,- aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
7. [benadeelde partij 7] . De benadeelde partij vordert een vergoeding aan immateriële schade. Er zijn geen bedragen op het schadeformulier ingevuld.
8. [benadeelde partij 8] . De benadeelde partij vordert een vergoeding aan immateriële schade. Er zijn geen bedragen op het schadeformulier ingevuld.
8.1.
Beoordeling
De benadeelde partijen zullen in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 23, 47, 51, 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 6.2 van de Waterwet, artikelen 6 en 13 van de Wet bodembescherming, artikel 9.2.1.2. van de Wet milieubeheer en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte rechtspersoon het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte rechtspersoon daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte rechtspersoon de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte rechtspersoon meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte rechtspersoon (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte rechtspersoon strafbaar;
veroordeelt de verdachte rechtspersoon tot een
geldboete van € 25.000,- (vijfentwintigduizend euro);
bepaalt dat deze geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde rechtspersoon de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde rechtspersoon zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. A.C. Palmboom en D. ten Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 8 juli 2025.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij, in de periode van 18 juli 2018 tot en met 4 juni 2019 te Hellevoetsluis, gemeente Hellevoetsluis, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, (telkens) als degene die op en/of in de bodem van een perceel aan de Sliklandseweg, een handeling, als bedoeld in artikel 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming heeft verricht, te weten het toepassen van LD-staalslakken, waarbij kalk (calciumoxide), die de bodem kan verontreinigen of aantasten, op of in de bodem raakt, en terwijl zij wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar kon worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen en/of toen die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de verontreiniging of de aantasting en/of de directe gevolgen niet heeft beperkt en/of zoveel mogelijk ongedaan heeft gemaakt;
2.
zij, in de periode van 18 juli 2018 tot en met 15 augustus 2018 te Hellevoetsluis, gemeente Hellevoetsluis, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, (telkens) als degene die beroepshalve (een) stof(fen) en/of mengsel(s) toepast en/of bewerkt en/of verwerkt en/of aan een ander ter beschikking stelt, te weten LD-staalslakken en (telkens) wist en/of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door zijn handelingen met die stof(fen) en/of dat/die mengsel(s) gevaren konden optreden voor de gezondheid van de mens en/of voor het milieu, (telkens) opzettelijk, niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, teneinde die gevaren zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beperken, immers werden die LD-staalslakken
toegepast, terwijl niet of onvoldoende maatregelen werden getroffen om stofoverlast (zo veel mogelijk) tegen te gaan;
3.
zij, op of omstreeks 22 februari 2019 te Hellevoetsluis, gemeente Hellevoetsluis, al dan niet opzettelijk één of meer stoffen, te weten een substantie bestaande uit onder meer kalk (calciumoxide), heeft gebracht in watergang T04073 en/of watergang H21602, zijnde (een) oppervlaktewaterlicha(a)m(en), terwijl daartoe geen strekkende vergunning was verleend door de Minister als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet en/of het bestuur van het betrokken waterschap, en/of daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, en/of artikel 6.3 eerste tot en met derde lid van de Waterwet niet van toepassing was.