ECLI:NL:RBROT:2025:8064

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
10-407057-24 en 10-160637-25 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het tezamen en in vereniging overdragen van een vuurwapen met munitie en het invoeren van gaspistolen

Op 8 juli 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde zaken met parketnummers 10-407057-24 en 10-160637-25. De verdachte, geboren in 2004, werd veroordeeld voor het tezamen en in vereniging overdragen van een vuurwapen met munitie, het voorhanden hebben van een doorgeladen vuurwapen en het invoeren van een groot aantal gaspistolen vanuit Estland. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De verdachte had de feiten grotendeels gepleegd tijdens een proeftijd van een voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het gewoonte maken van het ombouwen van gaspistolen en het testen en verhandelen daarvan. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn jeugdige leeftijd, een ernstig delict had gepleegd dat bijdroeg aan de onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank achtte het noodzakelijk om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, gezien de mogelijkheden die de reclassering nog zag voor de verdachte. De uitspraak werd gedaan in tegenspraak en de rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezen feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-407057-24 en 10-160637-25 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 8 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] te ( [postcode] ) [plaats 1] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het [justitieel complex] ,
raadsvrouw mr. P.W. van Rijmenam-van Oosterom, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 april 2025 en 24 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De zaak met parketnummer 10-407057-24 wordt hieronder zaak A genoemd en de zaak met parketnummer 10-160637-25 wordt hieronder zaak B genoemd. De tenlastelegging in zaak B is op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie gewijzigd. De tekst van de (gewijzigde) tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd wordt de verdachte in zaak A
onder 1verweten dat hij op 20 december 2024 in Rotterdam een vuurwapen (een omgebouwd gaspistool) van het merk Blow en munitie heeft overgedragen en
onder 2dat hij op 30 december 2024 in [plaats 2] een vuurwapen (ook een omgebouwd gaspistool) van het merk Blow en munitie voorhanden heeft gehad.
In zaak B wordt de verdachte verweten dat hij heeft gehandeld in omgebouwde gaspistolen. Deze handel is in drie feiten ten laste gelegd.
Onder 1primair wordt hem verweten dat hij in een periode van meer dan twee jaar, namelijk in de periode van 21 december 2022 tot en met 30 december 2024 met een of meer anderen zonder consent (vergunning) een groot aantal (37) gaspistolen van het merk Blow vanuit Estland heeft ingevoerd in Nederland of subsidiair in elk geval een poging daartoe heeft gedaan.
Onder 2wordt hem verweten dat hij in dezelfde periode met een of meer anderen de gewoonte heeft gehad (die) gaspistolen om te bouwen tot echte vuurwapens.
Onder 3wordt de verdachte verweten dat hij met een of meer anderen in de periode van 21 december 2022 tot en met 19 december 2024 (die) omgebouwde gaspistolen
ten eersteheeft getest en verhandeld in de uitoefening van een bedrijf;
ten tweedeheeft overgedragen; en
ten derdevoorhanden heeft gehad.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. A.H.A. de Bruijne en mr. J. Spaans hebben gevorderd:
  • vrijspraak van het in zaak B onder 2 en onder 3, ten eerste en ten tweede ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het in zaak A ten laste gelegde en het in zaak B onder 1 primair en onder 3, ten derde, ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering in zaak A
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend en ter zitting heeft de verdediging geen vrijspraak bepleit. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak in zaak B
Met de verdediging en het openbaar ministerie, is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde onder 2 en onder 3, ten eerste en ten tweede, niet wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank acht ook het ten laste gelegde in zaak B onder 3, ten derde niet wettig en overtuigend bewezen. Op basis van het dossier (zie ook hierna onder 4.3.2) kan worden bewezen dat de verdachte in Estland gaspistolen heeft besteld en dat die in Nederland zijn bezorgd, maar niet kan worden bewezen dat de verdachte in de periode van 21 december 2022 tot en met 19 december 2024 – al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer anderen – omgebouwde gaspistolen voorhanden heeft gehad.
4.3.
Overige bewijswaardering zaak B
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft bekend dat hij in Estland gaspistolen heeft besteld en betaald, maar hij moet toch worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Niet kan worden bewezen dat de wapens daadwerkelijk zijn aangekomen op de adressen die in het dossier worden vermeld. Niet kan worden uitgesloten dat de wapens voordien in beslag zijn genomen of verkeerd zijn bezorgd. De verdachte stelt zich op het standpunt dat de wapens niet zijn geleverd. Dan is er hooguit sprake van een poging tot invoer van de gaspistolen.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij de ten laste gelegde wapens heeft besteld in Estland via een website. Hij heeft daarnaast verklaard dat hij voor die bestellingen heeft betaald en dat hij de adressen waar hij de bestellingen naartoe liet sturen via Snapchat kreeg. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de betalingen die de verdachte voor de bestellingen heeft gedaan, in de meeste gevallen ook zagen op de koerierskosten. De verdachte heeft verder verklaard dat hij die wapens “natuurlijk niet” naar zijn eigen adres liet sturen. De rechtbank acht op basis hiervan bewezen dat de bestellingen wel voor hem waren bestemd.
De rechtbank acht ook bewezen dat de wapens zijn geleverd. Om te beginnen is gebruikelijk dat een bestelling wordt geleverd op het opgegeven afleveradres. De verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij ervan uitging dat de bestellingen zouden worden geleverd. Het dossier bevat daarnaast chatberichten tussen de verdachte en anderen over wapens en die geven geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat er wapens zijn besteld die niet zouden zijn bezorgd. Bovendien heeft de verdachte meerdere bestellingen gedaan bij dezelfde webwinkel, waarbij de eerste is gedaan op 21 december 2022 en de volgende vier in de periode van 4 november 2024 tot en met 26 december 2024. Als de eerste bestelling(en) niet zou(den) zijn bezorgd, ligt het niet voor de hand dat de verdachte nog meer bestellingen zou hebben gedaan bij deze webwinkel. Tegen de achtergrond hiervan biedt de niet onderbouwde verklaring van de verdachte dat de door hem bestelde wapens niet zijn geleverd onvoldoende tegenwicht. Dit geldt te meer nu de verdachte als degene die de bestellingen heeft gedaan, over alle informatie van de webwinkel en/of de bezorgdienst over de status van de bestellingen heeft beschikt.
Dat de wapens daadwerkelijk in Nederland zijn aangekomen vindt ten slotte steun in de verklaring van [persoon A] van de webwinkel in Estland, die heeft verklaard dat de online winkel de bestellingen heeft laten bezorgen op de opgegeven afleveradressen door Itella koeriersdienst, de koeriersdienst waarvoor de verdachte heeft betaald.
Dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de wapens zelf in handen heeft gehad staat aan een bewezenverklaring van het primaire feit niet in de weg. Ten laste is immers gelegd dat de verdachte het feit heeft medegepleegd. Bij medeplegen ligt de nadruk op de samenwerking. Wie welke feitelijke handelingen heeft verricht is minder belangrijk, zolang de mededaders tezamen maar alle delictsbestanddelen vervullen. Bewezen is dat de verdachte bij de invoer van de wapens nauw en bewust heeft samengewerkt met in elk geval twee personen die de door hem bestelde en betaalde wapens hebben ontvangen.
Op grond van het voorgaande en gelet op de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen, acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Conclusie
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het in zaak B onder 2 en 3 ten laste gelegde.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen het in zaak A en het in zaak B onder 1 primair ten laste gelegde.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak B onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Zaak A (10-407057-24)
1.
hij op 20 december 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een andereen wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, in de vorm van een pistool van het merk Blow, model TR34, kaliber 9 mm kort (.380 auto)
en
voor dit vuurwapen geschikte munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van die wet, namelijk kogelpatronen, kaliber 9mm kort (.380 auto) heeft overgedragen;
2.
hij op 30 december 2024 te [plaats 2] ,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en
munitie,
te weten een vuurwapen de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Blow, model TR34, kaliber 7.65mm, voorhanden heeft gehad
en
voor dit vuurwapen geschikte munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III,
te weten
- twee kogelpatronen, kaliber 7.65 mm en
- meerdere hulzen, merk S&B, kaliber 7.65 mm,
voorhanden heeft gehad;
Zaak B (10-160637-25)
1.
hij, in de periode van 21 december 2022 tot en met 30 december 2024, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, zonder consent een groot aantal wapens van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten gaspistolen via online bestellingen en betalingen Nederland heeft doen binnenkomen vanuit Estland.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Zaak A (10-407057-24)
1:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Zaak B (10-160637-25)
1 primair:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 14, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft meerdere strafbare feiten gepleegd die allemaal te maken hebben met wapens. Hij heeft een vuurwapen met munitie overgedragen door deze op de openbare weg te verkopen. Daarnaast heeft hij een doorgeladen vuurwapen met munitie in de woning van zijn moeder waar hij ieder weekend verbleef voorhanden gehad. Tot slot heeft hij online 38 gaspistolen besteld, deze betaald en vanuit Estland naar Nederland laten versturen waar deze op andere adressen dan zijn eigen adres zijn bezorgd. Het dossier biedt aanwijzingen dat deze gaspistolen in Nederland zouden worden omgebouwd.
Dit zijn ernstige misdrijven. Het is algemeen bekend dat het ongecontroleerde bezit van wapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt en tot grote onveiligheid in de maatschappij leidt. De verdachte heeft met zijn handelen meegewerkt aan het in stand houden van deze onveiligheid. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. Het probleem rondom vuurwapens is onder andere in Rotterdam erg actueel en er worden diverse maatregelen getroffen om die problemen op te lossen. Het opleggen van een (forse) straf acht de rechtbank daarom passend en geboden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 juni 2025 van de verdachte blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De onderhavige strafbare feiten heeft de verdachte (grotendeels) begaan terwijl hij in een proeftijd liep van een voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel en terwijl hij verbleef op het [forensisch centrum] in [plaats 1] .
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 juni 2025. Dit rapport houdt - samengevat - het volgende in.
Er is bij de verdachte een delictpatroon zichtbaar van voornamelijk geweldsmisdrijven en vuurwapenbezit. De verdachte kan nauwelijks concrete doelen stellen gericht op een delictvrij bestaan. Het volgen van een opleiding naast een betaalde baan wordt door hem geopperd en neigt naar sociale wenselijkheid. Ondanks de inzet van hulpverlening en behandeling in een regulier voorwaardelijk kader en het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, blijft de verdachte in aanraking komen met justitie. Hierbij wordt de indruk gewekt dat een negatief netwerk in combinatie met het psychosociaal functioneren en een pro criminele houding, risico verhogende factoren vormen. Er zijn bij de reclassering zorgen over de ontwikkeling van de verdachte op het gebied van criminaliteit en er zijn nauwelijks beschermende factoren. Wel zegt de verdachte in gesprek met de reclassering dat hij een behandeling wil aangaan om te leren andere, pro sociale, keuzes te maken.
Als advies beschrijft de reclassering meerdere mogelijkheden. Onder andere kan als onderdeel van een onvoorwaardelijke straf in het kader van Detentie & Re-integratie en/of in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling aanvullend onderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of en welk plan van aanpak gericht op het bewerkstelligen van gedragsbeïnvloeding en het beperken van de risico’s, geïndiceerd is. Een andere mogelijkheid is volgens de reclassering dat een straf wordt opgelegd waaraan bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals nader genoemd in het rapport.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de evaluatieverslagen van de Jeugdreclassering van 6 januari 2025 en 21 juni 2024.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten en de eerdere veroordeling van de verdachte voor soortgelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Met betrekking tot het doen binnenkomen van de gaspistolen neemt de rechtbank in aanmerking dat het, met uitzondering van een feit in 2022, om een relatief korte periode eind 2024 gaat. Daar staat tegenover dat de verdachte meteen nadat hij uit de gevangenis is gekomen en terwijl hij nog in de proeftijd zat (en begeleiding en hulp aangeboden kreeg van de reclassering) is doorgegaan met het plegen van strafbare feiten die met wapens te maken hebben.
De verdediging heeft verzocht om er in strafverminderende zin rekening mee te houden dat de verdachte begin januari 2025 een bekennende verklaring heeft afgelegd over de persoon aan wie hij op 20 december 2024 een vuurwapen zou hebben overgedragen. De rechtbank zal dat niet doen, aangezien de verdachte niet onmiddellijk openheid van zaken heeft gegeven, waarbij de rechtbank er ook rekening mee houdt dat zij al een lagere straf oplegt dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank heeft zich afgevraagd of het zin heeft om de verdachte opnieuw reclasseringstoezicht op te leggen gelet op de eerdere niet succesvol gebleken inspanningen van de reclassering. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte en in aanmerking nemende dat de reclassering, ondanks alles, blijkbaar nog steeds mogelijkheden ziet in het kader van bijzondere voorwaarden, zal de rechtbank een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke deel de bijzondere voorwaarden koppelen, zoals geadviseerd door de reclassering. Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank echter geen aanleiding de verdachte te verplichten tot het innemen van medicijnen, omdat hiervoor geen indicatie is.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Voorlopige hechtenis

De verdediging heeft verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen indien – kort gezegd – de situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zich voordoet. Gelet op de hierna te nemen beslissingen in het kader van de voorlopige hechtenis en de op te leggen straf is die situatie niet aan de orde. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.
De officier van justitie heeft de gevangenneming van de verdachte gevorderd voor zaak A, feit 1 en voor zaak B, feit 1. De rechtbank zal conform deze vordering de gevangenneming van de verdachte bevelen. Het bevel tot gevangenneming wordt in een afzonderlijk document vastgelegd.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft, overeenkomstig het verzoek van de verdediging, gevorderd het tijdens de aanhouding van de verdachte bij hem aangetroffen en in beslag genomen geldbedrag terug te geven aan de verdachte.
9.2.
Beoordeling
Ten aanzien van voornoemd in beslag genomen geldbedrag zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 14, 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de in zaak B met parketnummer 10-160637-25 onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de in zaak A met parketnummer 10-407057-24 onder 1 en onder 2 en de in zaak B met parketnummer 10-160637-25 onder 1 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 (twaalf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd melden bij Reclassering Nederland op het [adres 2] te [plaats 2] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Mocht tijdens het reclasseringstoezicht blijken dat toeleiding naar een instelling voor begeleid/beschermd wonen of maatschappelijke opvang wenselijk is, dient de veroordeelde zijn medewerking te verlenen. De reclassering bepaalt bij welke instelling de veroordeelde wordt aangemeld. Het verblijf duurt de hele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • de veroordeelde laat zich behandelen door [zorgverlener] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de hele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • de veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk, vrijetijdsbesteding en/of het volgen van een opleiding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
  • de veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
  • de veroordeelde dient openheid te geven over zijn sociaal netwerk en financiële situatie;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beveelt de gevangenneming van de verdachte zoals vastgelegd in het afzonderlijk opgemaakte bevel;
beslist ten aanzien van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van het geldbedrag dat tijdens zijn aanhouding bij hem is aangetroffen (zie persoonsdossier, p. 4).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mr. J.F. Koekebakker en mr. I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Dijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging / tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
10-407057-24
1.
hij op 20 december 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, in de vorm van een pistool van het merk Blow, model TR34, kaliber 9 mm kort (.380 auto)
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van die wet, namelijk een of meer kogelpatronen, kaliber 9mm kort (.380 auto) heeft overgedragen;
2.
hij op of omstreeks 30 december 2024 te [plaats 2] ,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en
munitie,
te weten een vuurwapen de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Blow, model TR34, kaliber 7.65mm, voorhanden heeft gehad
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III,
te weten
- twee kogelpatronen, kaliber 7.65 mm en/of
- een of meerdere hulzen, merk S&B, kaliber 7.65 mm,
voorhanden heeft gehad;
10-160637-25
1.
hij, in de periode van 21 december 2022 tot en met 30 december 2024, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zonder consent een groot aantal (37) wapens van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten gaspistolen (Blow TR34 Fume, Blow TR34 Matt Chrome, Blow TR92K en Blow TR17 9mm P.A.K.) via online bestellingen en betalingen Nederland heeft doen binnenkomen vanuit Estland;
subsidiair:
hij in de periode van 21 december 2022 tot en met 31 december 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om zonder consent een groot aantal wapens van categorie III, te weten gaspistolen (Blow TR34 Fume, Blow TR34 Matt Chrome, Blow TR92K en Blow TR17 9mm P.A.K.) te doen binnenkomen vanuit Estland, genoemde gaspistolen (online) heeft besteld en betaald,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, in de periode van 21 december 2022 tot en met 30 december 2024, te [plaats 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een gewoonte heeft gemaakt van het in strijd met de wet en zonder erkenning transformeren van wapens van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten door gas/alarmpistolen geschikt te maken om hiermee projectielen te kunnen verschieten;
3.
hij, in de periode van 21 december 2022 tot en met 19 december 2024 te [plaats 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
- een of meer wapens van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten al dan niet tot projectiel verschietende omgebouwde gaspistolen zonder erkenning in de uitoefening van een bedrijf heeft beproefd en/of heeft verhandeld
en/of
- een of meer wapens van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten al dan niet tot projectiel verschietende omgebouwde gaspistolen heeft overgedragen
en/of
- een of meer wapens van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten al dan niet tot projectiel verschietende omgebouwde gaspistolen voorhanden heeft gehad.